Samenvatting MKNO
Deductie: theorie hypothese observatie bevestiging (Socrates)
Inductie: observatie patroon voorlopige hypothese theorie (zwanen)
Klinisch wetenschappelijk onderzoek: specifieke focus op bestuderen van ziekte en/of beloop ziekte
Eisen/kenmerken: objectief, reproduceerbaar, precies, betrouwbaar en valide, generaliseerbaar,
transparant
Klinisch epidemiologisch onderzoek, kwantitatief onderzoek: focust op het vóórkomen (occurence)
en behandelen van ziekte en de determinanten die daarmee samenhangen
Drie fasen onderzoeksproces:
Fase 1 Theoretisch design (formuleren afbakenen probleem, formuleren vraagstelling/hypothese)
- Wat ga ik onderzoeken en waarom? (probleem- doel en vraagstelling)
- Onderzoeksvraag in 2 stappen: free form question, structured question (toetsbaar)
- Occurence relation: uitkomst (door bijv. gouden standaard vastgesteld) = f (D | ED)
- Hypothese: toetsbare veronderstelling van de mogelijke werkelijkheid, relatie tussen
determinanten en de uitkomst (H0 en Ha)
Fase 2 Design dataverzameling (keuze onderzoeksdesign, populatie, variabelen)
Bij wie ga ik dat onderzoeken? (domein, studiepopulatie en steekproef)
- Domeinpopulatie: op wie de uitkomsten van toepassing zijn, ook wel doelpopulatie
- Studiepopulatie: beschikbare populatie
- Steekproef: selectie uit studiepopulatie
Aselect: enkelvoudig (willekeur), systematisch (iedere 10 e persoon),
clustersteekproef
Gestratificeerde steekproef: proportioneel (indelen deelpopulaties), disproportioneel
(relatief kleine groep voldoende vertegenwoordigd, meer dan in werkelijke
verhouding)
Select: convenience, quota (vast aantal met vast kenmerk, 300 volwassen mannen),
doelgericht (respondenten met specifiek kenmerk)
- Census: onderzoek bij iedereen uit doelpopulatie (alle beschikbare personen benaderd voor
deelname)
Studiedesign: hoe ga ik het onderzoeken?
1. Cohort: prospectief, longitudinaal, exposure, blootgestelden en niet-blootgestelden, wel/niet
ziek in beide groepen
- Aantal personen (N) zonder ziekte (Z) met bepaalde kenmerk, een determinant (D) die vaste
periode gevolgd worden.
- Kunnen geen mensen toegevoegd worden, wel verdwijnen
- Voordelen:
Oorzaak voor gevolg,
Verschillende oorzaken kunnen in 1 studie bekeken worden
Zeldzame determinanten geen probleem
- Nadelen:
Vooraf inzicht in relevante determinanten noodzakelijk
Moeilijk uitvoerbaar bij lage incidentie
Geen inzicht in mogelijke selectie door voorafgaande expositie
Kostbaar en langdurig
- Dynamische populatie: cohort die start op bepaald tijdstip waar mensen in en uitgaan,
wisselende samenstelling
Jaren in cohort tellen mee (‘at risk’). Ieder individu eigen T=0 en follow-up duur.
1
, 2. Case-control studie: retrospectief en observationeel
- Onderzoeken welke factoren die aan een ziekte voorafgaan, de frequentie van het
voorkomen van de ziekte beïnvloeden. Niet wie ziek wordt, maar wie ziek zijn, verschil
cohort
- Voordelen:
Snel
Lage incidentie geen probleem
- Nadelen:
Weet men zeker of men blootgesteld was of niet, kan je dat nu nog goed meten?
Weten de controls dat even goed als de cases?
Aspecten studiedesign
- Beschrijvend of verklarend? (causaal of niet)
- Longitudinaal of transversaal? (tijd)
- Prospectief of retrospectief
Uitkomsten en determinanten: waarmee ga ik dit onderzoeken?
- Onafhankelijke variabele: veronderstelde oorzaak van/voorspeller van uitkomst: vaak
determinant
- Afhankelijke variabele: veronderstelde effect van de inwerking van onafhankelijke variabele:
vaak uitkomst/ ziekte.
Fase 3 Design data analyse (presentatie studiepopulatie + samenvattende schatters onderzochte
parameter)
- Steekproef beschrijving in baseline tabel: leeftijd, geslacht, leefsituatie, educatie
2
, Meetniveaus
- Nominaal / categorisch meetniveau: verschillende categorieën, geen verschil in waarden
(kleur, politieke voorkeur)
- Ordinaal meetniveau: verschillende waarden niet goed te duiden, er is orde
(eens/neutraal/oneens)
- Interval meetniveau: verschillende waarden die duidelijk aan te geven zijn. De waarde kan
alleen nooit 0 zijn. Er bestaat dus geen nulpunt (13...00)
- Ratio/ continu meetniveau: verschillende waarden die duidelijk aan te geven zijn. De waarde
kan wel 0 zijn, dit betekent dat er sprake is van een nulpunt. Je kunt hierdoor verhoudingen
berekenen tussen de verschillende waarden op de schaal (gewicht, leeftijd)
Frequentiematen:
- Incidentie: proportie van de populatie waarbij een bepaalde ziekte in een bepaalde periode
voor het eerst optreedt.
Cumulatieve incidentie: deel van populatie op T0 dat ziekte krijgt gedurende een
nader gespecificeerde periode
n (aantal nieuwe ziektegevallen tijdens follow−up)
CI =
N (aantal personen∈ populatie tijdens follow−up)
Populatie: cohort (leden mogen cohort niet verlaten, follow-up moet plaats kunnen
vinden)
Leden cohort at risk op T0
Dimensieloos: waarde tussen 0 en -1
Incidentiedichtheid: snelheid van het ontstaan van ziekte per eenheid persoonstijd at
risk (incidentiecijfer), meestal in persoonsjaren = gelijk aan hazard rate
ID =
n(aantal nieuwe ziektevallen tijdens follow−up)
' '
PT (totale hoeveelheid geobserveerde persoonstijd=somtijd ❑ a t ris k tijdens follow−up)
Dimensie: tijd-1, aantal ziektegevallen per tijdseenheid, waarde tussen 0 en oneindig
Dynamische populatie, indien problemen met vaststellen CI, verschillende
deelnameduur
- Prevalentie: proportie van de populatie waarbij een bepaalde ziekte op een bepaald tijdstip
(of een bepaalde periode) aanwezig is (zowel nieuwe als bestaande gevallen)
Populatie: cohort of dynamische populatie
Dimensieloos: getal tussen 0 en -1 (vaak uitgedrukt in %)
Vormen: puntprevalentie (bestaande ziektegevallen op een bepaald tijdstip) en
periode-prevalentie (puntprevalentie + incidentie T0 tot T1)
Associatiematen: kwantificeren van de associatie (relatie) tussen determinant en uitkomst
Tabel: rij: positieve uitkomst (cases), negatieve uitkomst (controls). Kolom: wel blootgesteld, niet
blootgesteld.
- Risicoverschil (RV): het verschil tussen het risico op een uitkomst in de blootgestelde groep
en het risico op die uitkomst in de niet-blootgestelde groep
RV = a / (a+b) – c / (c+d)
Interpretatie: rokers hebben 3.6% meer kans op CHZ
- Number Needed to treat (NNT):
NNT = 1 / RV
Interpretatie: als 27.8 rokers niet gerookt zou hebben, zou bij 1 van hen hart- en
vaatziekten voorkomen zijn.
- Relatief risico (RR): schattingen van het aantal keren dat de kans om ziek te worden bij
blootstelling aan een bepaalde risicofactor groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan de niet-
blootgestelde groep
3