Inleiding A
-ORIENTATIE OP
GESCHIEDENIS-
HISTORISCH OVERZICHT
***************
1
, -
1-
PREHISTORIE
Tijd van jagers en boeren
2
,1.1 | JAGERS-VERZAMELAARS
De huidige mensensoort is de homo sapiens, de denkende mens. Voorafgaand de homo sapiens zijn er
verschillend andere mensensoorten geweest. De moderne homo sapiens is geëvolueerd uit eerdere
soorten. De geschiedenis van de mensheid is zo’n 2,5 miljoen jaar oud. De eerste mensensoorten
kwamen uit Oost-Afrika. De moderne mens bestaat zo’n 200 000 jaar. Ongeveer 120 000 bereikten de
eerste mensen het Midden-Oosten en rond 45 000 jaar geleden trokken ze Europa binnen. Rond
datzelfde tijdstip trok de eerste mens Amerika binnen. De voorganger van de mens, de Neanderthalers,
zijn waarschijnlijk uitgeroeid door de moderne mens. We laten de geschiedenis van de mens beginnen
bij ‘broedermoord op een verwant mensentype’.
Geschiedenis richt zich voornamelijk op de menselijke geschiedenis, want het gaat immers om
menselijke cultuur. De historische ontwikkeling van mensentypes valt onder paleoantropologie.
Menselijke geschiedenis bestaat dus 200 000 jaar. Archeologen hebben de prehistorie opgedeeld in de
steentijd, bronstijd en ijzertijd. Verreweg de langste periode is de steentijd, die eindigde zo’n 5000 jaar
geleden door de uitvinding van brons. Tijdens de steentijd veranderde de Nomadische cultuur in een
boerencultuur met vaste woonplaatsen. De steentijd wordt daarom onderverdeeld in de oude steentijd
(paleolithicum) en de nieuwe steentijd (neolithicum). De fase van omwenteling, de middensteentijd,
heet het mesolithicum.
De eerste landbouwculturen ontstonden zo’n 10 000 jaar geleden in het Midden-Oosten. Op het
huidige Nederlandse grondgebied begon het neolithicum rond 5300 v.C. Langs de grote rivieren in
Egypte tot Iran ontstond het schrift rond 3000 v.C. In Noordwest-Europa ontstond het schrift tijdens
de romeinen over jaartellingen. Tijdens de prehistorie is het haast onmogelijk om concrete personen of
gebeurtenissen te onderscheiden. Wel kan men op basis van ongeschreven bronnen processen en
verschijnselen verklaren. Gedachtes en ideeën over de prehistorie zijn veranderd. Men dacht eerst dat
de eerste mens verzamelen als primaire voedselbron zag en soms kadavers van gedode dieren at.
Tegenwoordig denken we dat ze wel degelijk zelf die dieren hebben gedood door middel van
uitstekende coördinatie en samenwerking. Verder moesten ze kennis hebben van de omgeving en
besef van het klimaat was van belang. Ze jaagden waarschijnlijk voornamelijk op dieren, omdat vlees
genoeg calorieën had om de grotere hersenen en spijsverteringkanaal van de homo sapiens te kunnen
voorzien van genoeg energie. Dichter bij de poolcirkel was de visserij een belangrijk onderdeel van de
jacht. Soms vindt men nog resten van voedsel, zoals verkoolde hazelnoten.
Tot het einde van de middensteentijd waren menselijk nederzettingen van tijdelijke aard. De grote van
nederzetting zeggen echter niets over de bevolking. Een groot kamp kan plaats zijn geweest voor
rituelen, huwelijksmarkt en uitruil van materialen. Huwelijksmarkten waren belangrijk om inteelt te
voorkomen. Door de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen hadden ze beide verschillende
rollen in het dagelijks leven. De vrouw verzamelde voornamelijk plantaardig voedsel en zorgde voor
de kinderen, terwijl de man jaagde op wilde dieren vanwege zijn grotere spiermassa. Des te sterker de
jager, des te meer aanzien en status hij had. Mannen hadden dan ook een sterkere positie. Zo lieten
sommige vrouwelijke koningen zich afbeelden als mannen. Jagers-verzamelaars maakten ook
voorwerpen die geen praktische functie hadden, zoals symbolische voorwerpen of rituelen. Ook
maakten ze grotschilderingen van mensen, dieren en handelingen. Tegenwoordig denken we dat de
grotschilderingen ook zijn gemaakt door Neanderthalers. De oudste mensen lieten hun dode
medemensen waarschijnlijk gewoon achter. De homo sapiens begon echter zijn dode te begraven. Hoe
belangrijk de dode persoon was, des te mooier zijn graf.
Zulke belangrijke personen kregen dan vaak sieraden, wapens en gebruiksvoorwerpen meegegeven. Er
wordt hierdoor gesuggereerd dat de homo sapiens geloofden in het hiernamaals, omdat de persoon dit
‘nodig zou hebben’.
3
,1.2 | DE KOMST VAN LANDBOUW
De landbouwsamenleving is waarschijnlijk ontstaan doordat ze door honger geforceerd werden om op
zoek te gaan naar beter voedsel. Mensen kwamen er namelijk achter dat beter voedsel kan worden
gemaakt, als men het zelf verbouwd. Deze periode wordt de landbouwrevolutie genoemd, vanwege de
grote omwenteling van de samenleving.
Omstreeks 9000 v.C. leefde rond de Dode Zee het volk, genaamd de Natufiërs. Omdat ze in bepaalde
omstandigheden woonde, hadden ze de neiging om op één plek te wonen en verblijven. Mede omdat
er meer regen viel en een voedzame diersoort uitstierf werden ze gedwongen om gewassen te
verbouwen op een vaste plek. De Natufiërs hadden een uitgebreid voedselpakket, waar ook natuurlijke
selectie plaatsvond. Doordat ze enkel de zwaardere tarwezaadjes bleven liggen, maar niet genoeg
uitspreidde, waren ze genoodzaakt om het zelf te zaaien. Zo begon een van de eerste
landbouwsamenlevingen.
Ook zag men voor het eerst veehouderij. Door dieren zelf te houden, kwam men erachter dat het meer
vlees opleverde. Tevens kon men bij het houden van dieren ook de melk en wol meerdere malen
gebruiken. Doordat de dieren reproduceerde in gevangenschap, veranderede de aard van de dieren en
werden ze tammer, zodat ze meer wol en melk produceren dan normaal. Deze dieren zouden in de
natuur moeilijk overleven. De producten konden worden verwerkt in andere producten om ze
bijvoorbeeld langer te bewaren, zoals boter of kaas. Uiteindelijk kwam er genoeg voedsel door de
landbouw, waardoor een deel van de bevolking een andere professie kon gaan beoefenen.
Er zaten ook negatieve kanten aan de landbouwsamenleving. Er was meer schade als de oogst zou
mislukken; meer mensen hebben minder of geen eten. De maaltijden waren minder gevarieerd en er
was meer kans op ziektes door de hogere bevolkingsdichtheid en het ‘lopende-band-werk’.
Bij de landbouwsamenleving horen andere werktuigen dan de jagers-verzamelaarscultuur, zoals
sikkels, geslepen stenen bijlen. Men verrichtte namelijk andere taken, zoals het omhakken van bomen
en oogsten van graan. Ook aardewerk uit de nieuwe steentijd is anders. Zo had elk gebied zijn eigen
vorm en waren ze vaak versierd. In het huidige Nederland onderscheiden we bijvoorbeeld de
bandkeramiek (5300 – 4800 v.C.) in Zuid-Limburg en de trechterbekercultuur (3500 – 2700 v.C.) in
Drenthe. Iets later ook de klokbekercultuur (+/- 2200 v.C.) in de Veluwe.
Neolithische culturen worden ook wel sedentaire culturen genoemd. Een van de eerste sedentaire
culturen in Nederland is in het huidige Zuid-Limburg. De huizen werden gemaakt van primaire
materialen, zoals hout, takken en leem. De huizen werden in de loop der jaren kleiner, maar het huis
van de Hoofdman bleef groot en sterk.
Cultuur speelde een belangrijke rol in het neolithisch bestaan, want ze konden meer bezitten, dan hij
kan dragen. In boerenfamilies ontstond ook het erfrecht voor roerende en onroerende goederen.
Uithuwelijken werden steeds belangrijk, aangezien een ‘efficiënt huwelijk’ voor meer grond kon
zorgen. Ook ontstaat er meer sociale ongelijkheid. Zo was er bijvoorbeeld een grote afstand tussen de
gemiddelde burger en de Hoofdman.
Er kwamen ook meer mensen om door gewapend geweld. Zo zijn er stenen pijlpunten in schedels
gevonden. Waar meer bezit is, stond namelijk ook meer op het spel. Bovendien breidde de landbouw
zich snel uit, waardoor de kans ontstond dat men elkaar tegenkwam en in conflict raakte. Bij de eerste
vormen van oorlogsvoering was het kapen van vee een belangrijk doel. Mede omdat bepaalde dieren
ceremoniële waarde hadden en waren betaalmiddel in huwelijken. Tevens bracht een succesvolle
rooftocht ook status en aanzien voor de rover.
4
,1.3 | DE EERSTE STEDELIJKE CULTUREN
De eerste stedelijke samenlevingen zijn tot stand gekomen vanuit de eerste landbouwer. Tijdens
gunstige tijden, langs vruchtbare rivierdalen, groeide de landbouwsamenlevingen. Vanaf 3000 v.C.
ontstonden de eerst steden doordat boerendorpen steeds sneller groeien in Mesopotamië en de
Indusvallei. Ze ontwikkelden het schrift en complexe politieke organisatievormen, zoals stadstaten en
koninkrijken. Ondanks dat rivierdalen vruchtbaar waren, hadden boeren wel last van slecht klimaat.
De rivier overstroomde slechts één keer per jaar. Daarom moesten ze hun akkers kanaliseren.
Om ervoor te zorgen dat alles in goede banen liep, was er een centrale leiding nodig. Door de sociale
ongelijkheid/verschillen ontstond er automatisch verschillende leidinggevende lagen. De koning stond
daar vaak bovenaan, aangezien hij het allerrijkst en machtigst was. In Egypte ontstond er rond 3000
v.C. een gecentraliseerd bestuur onder leiding van de Farao. In Mesopotamië gebeurde dat rond 2000
v.C. door veroveringen. Alles in een land werd gezien als bezit van de vorst en de meeste boeren
waren staatsslaaf. Zij moesten een deel van de winst afdragen aan de staat, waar vervolgens
bestuurders, ambtenaren, priesters en militairen werden uitgekeerd.
Door de efficiënte landbouw, ontstond er ruimte voor andere (niet productieve-) bezigheden. Sommige
burgers werden bijvoorbeeld timmerman, smid of kunstenaar. Andere kregen een overheidsfunctie,
zoals ambtenaar, bestuurder of militair. Vrijwel alle beroepen waren gebonden aan een sociale rang.
Vanwege de handel kwamen er ook meer kooplieden, die hele gebieden rondtrokken om spullen te
verkopen. De meeste handelsexpedities waren een staatszaak, onder leiden van de vorst. Het
stadscentrum van oude beschavingen bestonden uit tempelcomplexen en bestuursgebouwen. Er
bestond nog geen geld en er was sprake van een distributie-economie.
Omstreeks 3300 v.C. vonden de Soemeriërs het schrift uit om de voorraadadministratie van boeren te
noteren op kleiplaten. De Mesopotamiërs vonden het spijkerschrift uit en was gebaseerd op klanken in
plaats van tekeningetjes. Honderd jaar later vond zich een gelijke ontwikkeling voor in Egypte op
muren en later op papyrus, genaamd het hiërogliefenschrift. Later bracht het schrift andere
vooruitgangen, zoals wetgeving en historische verhalen.
Godsdienst was van groot belang voor veel oude beschavingen om een verklaring te vinden voor grote
en belangrijke onderwerpen, zoals wetgeving, landbouw en gezondheid. Volgens Mesopotamische
opvattingen was de vorst de plaatsvervanger van god op aarde. De Egyptenaren dachten dat de farao
zelf een god was, namelijk de zoon van de zonnegod Ra of Amon. De godsdiensten waren
polytheïstische godsdiensten; voor alles bestaat een god en er kunnen altijd andere goden zijn waar
men het bestaan nog niet van weet. Bij het Joodse volk ontstaat voor het eerst een monotheïstische
godsdienst, namelijk één god voor alles en er kunnen geen andere goden bestaan. Monotheïstische
godsdiensten hebben over al algemeen een hogere vorm van ontwikkeling. Een belangrijk vlak is ‘het
goede’ tegenover ‘het kwade’. Dit zag men niet terug in polytheïstische godsdiensten en er was sprake
van veel constantie, waarin het ‘eeuwige leven na de dood’ centraal stond. Het aardse lichaam moest
dus bewaard blijven door middel van balseming in ‘eeuwige’ begraafplaatsen. De belangrijkste
begraafplaatsen waren van de farao’s en werden gebouwd tijdens het Oude Egyptische Rijk (2700 –
2200 v.C.) In deze piramides werden verschillende goudschatten gelegd voor het hiernamaals. Door
grafrovers werden ze tijdens het Nieuwe Rijk (1600 – 1100 v.C.) begraafplaatsen minder opvallend.
Toch bleef het faraograf van Toetanchamon ongeschonden en werd pas ontdekt in 1922 door Howard
Carter.
5
, -2-
OUDHEID
Tijd van Grieken en
Romeinen
6
, 2.1 | DE GRIEKSE POLIS
In de loop van de 8ste en 7de voor Christus ontwikkelde zich in het Griekse gebied staatkundige
eenheden, die Polis worden genoemd. Kleinere polis worden ook wel stadstaten genoemd,
gemeenschappelijk ook wel Griekse staten genoemd. De meeste polis ontwikkelde zich op één van de
vele Griekse eilanden of langs de kust. Al eeuwenlang waren Attika en Sparta de machtigste staten.
Attika werd gedomineerd door Athene en Sparta bestond uit een verzameling dorpen in het zuiden van
Peloponnesos. Ondanks dat elke Griekse staten veel autonomie hadden, bestond er over het hele
Griekse gebied wel een ‘Griekse identiteit’ en onderscheid tussen niet-Grieken. Zo spraken ze
dezelfde taal, vereerde ze dezelfde goden en hadden ze gedeeltelijk dezelfde gewoontes. Ook hielden
ze soms gezamenlijke manifesten, zoals de Olympische Spelen. In de 8 ste eeuw werden alle Griekse
staten geregeerd door een elite van vooraanstaande families met meer bezit dan de gemiddelde burger.
Bovendien rustte de hoofdzaak van de verdediging van de polis onder hun verantwoordelijkheid. Deze
elite vormde een adelraad waarin besluiten over de polis werden genomen. Dit systeem wordt een
aristocratie genoemd, aangezien alleen de beste regeren. Men kon hun status verhogen door
activiteiten te winnen, het bekleden van prestigieuze ambten en door een belangrijke rol te vervullen in
het openbare leven.
In de 7de eeuw begon de macht van de aristocratie te wankelen. Door overbevolking en droogte
verhuisden veel burgers uit een polis naar een nieuwe nederzetting. Hierdoor ontstond er meer handel
en werd de burgerij, zoals kooplieden groter. Doordat nu meer mensen ook een wapen konden
veroorloven, veranderde ook defensietechnieken (falanx). De burgerij eisten ook meer inspraak in het
bestuur, terwijl de aristocraten de sociale afstand vergrootte tussen hen en de burgerij en boeren. In de
6e eeuw leidde dit tot machtsstrijden tussen sociale groepen. Uiteindelijk veranderde de meeste polis
tot oligarchieën, bestaande uit aristocratische families en de rijke burgerij.
In de polis Sparta was de macht in handen van een college van vijf belangrijke ambtsdragers (ephoren)
en twee koningen als legeraanvoerders. Zij werden geadviseerd door een raad van ouden (gerousia),
bestaande uit 28 60+-jarige mannen. Tot slot was er een vergadering van vrije volwassen Spartaanse
mannen die sporadisch samen kwamen om te stemmen over de besluiten van de ephoren en gerousia.
De meerderheid van de bevolking van Sparta bestond uit omwonenden (perioiken), de vrije,
tweederangsburgers zonder inspraak en de oorspronkelijke bevolking die nu rechteloze slaven waren
(heloten). Kinderen die geboren zijn in aristocratische families worden bij geboorte gekeurd door de
gerousia. Is het kind sterk genoeg, wordt het blootgesteld aan harde training vanaf de 7-jarige leeftijd
en vanaf hun 12de werden ze opgenomen in de mannenwereld. Om echt volwassen te worden moest de
dan 16-jarige jongen allerlei rituelen en ceremonies uitvoeren.
Net als de meeste staten in Griekenland werd Athene vanaf de 7 de eeuw bestuurd door een edelraad
(areopagos) en een college van gezagsdragers; negen archonten die gekozen werden uit de aristocratie.
Naast dit bestond er ook vergadering van vrije volwassenen die bijeenkwamen om te stemmen over de
besluiten van de aristocratie. Verder bestond de bevolking ook uit vrije rechteloze burgers (metoiken)
en slaven. Vanwege gelijke problemen als met Sparta, kreeg de aristocraat Solon in 594 v.C. de
opdracht om het bestuur van Athene te hervormen. Hij deelde de vrije volwassen mannen van Attika
in vier vermogensklassen in en kende aan de hoogste twee het vervullen van de belangrijkste ambten
toe. De derde klasse mocht lagere ambten vervullen en de vierde stand mocht geen ambt vervullen,
maar mocht wel verschijnen in de vergadering. Verder konden burgers niet meer verkocht worden als
slaven als zij hun schulden niet meer konden aflossen. De hervormingen van Solon loste niets op en in
de 6e eeuw ontstond er een tijdlang een alleenheerschappij (tirannie) onder leiding van Peisistratos en
zijn zonen. De aristocraat Kleisthenes maakte in 510 v.C. een eind aan de tirannie en maakte openlijke
bondgenootschappen met de armere burgerij en maakte een democratische vergadering voor alle
7