Samenvatting basisboek sociaal werk: activeren, ondersteunen en verbinden.
HS 1
Doelen sociaal werker:
- Het bevorderen van maatschappelijke verandering en ontwikkeling.
- Het bevorderen sociale cohesie.
- Het bevrijden van mensen uit onderdrukking en hen bemoedigen en ondersteunen om
vastgelopen situaties los te wrikken.
Deze doelen zijn gebaseerd op de volgende fundamentele principes:
- Sociale rechtvaardigheid
- Mensenrechten
- Collectieve verantwoordelijkheid
- Respect voor diversiteit
Voor het realiseren wordt gebruik gemaakt van de volgende kennis:
- Theorieën over sociaal werk
- Kennis uit de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen
- Lokale kennis uit de gemeenschappen waarin sociaal werk zich beweegt
Kerntaken:
1. Ondersteunen en wegwijs maken
2. Voor iemand zorgen
3. Ontwikkelen en opvoeden
4. Ingrijpen en optreden
5. Gedrag beïnvloeden
6. Verhoudingen beïnvloeden
7. Signaleren, agenderen en politiseren
Beleidstrends:
Individualisering: de mens is steeds meer op zichzelf aangewezen om keuzes te maken en zijn leven
in te richten.
Lokalisering: de trend om voor sociale en zorgproblemen het laagste overheidsniveau, de gemeente,
verantwoordelijk te stellen.
Opkomst van preventie: negatieve preventie probeert barrières op te werpen op ongewenst gedrag
in het publieke domein tegen te gaan. Positieve preventie tracht burgers zodanig te integreren dat ze
zich gedragen als ‘normale’, ‘zelfredzame’ en ‘verantwoordelijke’ elementen van de samenleving.
,Actief burgerschap: de term om aan te duiden dat ieder mens vooral zelf verantwoordelijk is voor de
eigen levens-, gezins-, en werkomstandigheden.
Vermaatschappelijking van de zorg: betekend dat de zorg meer in en door de samenleving vorm
krijgt. De samenleven zou zich nadrukkelijk moeten openstellen voor mensen met een beperking en
hen actief moeten helpen bij hun maatschappelijk participatie.
Privatisering: overheid laat taken en diensten over aan de markt. In de sociale sector bijvoorbeeld
door mensen zelf te laten betalen voor zorg en welzijn diensten.
De terreinen van een sociaal werker:
1. Welzijn en samenleving
2. Jeugd
3. Zorg
Verschillende rollen:
1. Veranderaar
2. Verbinder
3. Onderzoeker
HS 2 van caritas naar veelzijdig beroep
Transitie van klassieke verzorgingsstaat naar participatiesamenleving: In de middeleeuwen was niet
iedereen gelijkwaardig en waren veel mensen zo arm dat ze stierven van de honger als zij niet
werden geholpen. De kerk had in die tijd de rol van sociaal werker, zij hielp de armen en zieken om
de christelijke waarde van naastenliefde en barmhartigheid te tonen. Het hedendaagse sociaal werk
in Nederland is de voortzetting van deze oude praktijken van armenzorg en volksopvoeding. Pas in de
tweede helft van de 20ste eeuw kwam er een grotere, landelijke overheidssteun voor het sociaal
werk.
In de middeleeuwen kende men 3 standen: adel, geestelijkheid en burgerij.
Vanaf 1650 tot omstreeks 1800 kwam de Verlichting tot stand: beweging van filosofen, politieke
denken en natuurwetenschappers die het dogmatisch geloof in het absolute gezag van de kerk en
bijbel niet meer accepteerden.
Een belangrijke vereniging die zich liet inspireren door de verlichtingsidealen is de ‘Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen’ (1784). ’t Nut zetten zich sterk in op ‘volksverlichting’ en ‘volksontwikkeling’.
Niet alleen de Verlichting, maar ook vernieuwingsbewegingen binnen de protestantse en katholieke
kerk inspireerde tot nieuwe initiatieven binnen het sociaal werk, zo ontstonden er allerlei
gespecialiseerde instituten. Het instituut voor doven (1790, Groningen) was het eerste instituut in
Nederland, waar niet alleen dove kinderen een opleiding kregen maar ook kinderen met een
verstandelijke beperking.
19e eeuw
Economische crisis in 1815, van de 2 miljoen inwoners leefde 10 procent onder de armoedegrens.
, In 1818 werd de maatschappij van weldadigheid opgericht, hij riep de Nederlandse elite op geld te
storten in het project. Armen werden opgeroepen om in Drenthe akkerbouw en veeteelt te
bedrijven. Wie het niet kon uithouden werd beschuldigd van desertie. In 1822 besloot de regering
dat vondelingen, wezen en verlaten kinderen vanaf 6 jaar verplicht op transport moesten naar
Drenthe. De maatschappij ging in 1859 ten onder aan financieel wanbeheer.
Armenpatronaat (1820), vrijwilligers bezocht mensen in hun eigen omgeving.
- Wijkverpleging (1820)
- Reclassering (1823)
- Psychiatrie (1827)
- Kinderopvang (1827)
- Verslavingszorg (1842)
- Jeugdzorg (1845)
- Vrouwenhulpverlening (1848)
- Verstandelijk gehandicaptenzorg (1855)
Sociale quaestie: ruimte om de armoede en slechte woon- en werkomstandigheden aan te pakken. In
1874 ontstond eerste sociale wet. Algemene bijstandswet ontstond in 1965.
Sociaal-liberale pioniers: richt zich op armenzorg. Eerste opleiding in Nederland voor sociaal werk:
school voor maatschappelijk werk (1899), er werd zich gericht op 4 terreinen: opzichterschap van
woningen, armenzorg, zorg voor kinderen in tehuizen en Toynbeewerk.
20e eeuw
Rond de eeuwwisseling zette de overheid met een reeks sociale wetten de sociale hervorming door:
de leerplichtwet, de woningwet, de gezondheidswet, de kinderwetten en de ongevallenwet.
In de jaren 20 werden kleuterscholen, consultatiebureaus, jeugdzorg, maatschappelijk werk,
schoolartsendiensten en huishoudelijk en agrarisch onderwijs opgezet. Het sociale werk was destijds
het domein van vrouwen.
Muller-Lulofs deed onderzoek naar de armenzorg (mensch tot mensch, 1916), hierin besteed zij
aandacht aan het verschijnsel armoede maar ook naar wat zij noemde ‘psychologie van de arme’.
Hulpwetenschappen van het sociale werk: sociologie, psychologie en sociale rechtkennis.
Sociaal werk had een grote rol bij de wederopbouw van het lang na de tweede wereldoorlog.
Ministerie voor maatschappelijk werk (MaWe, 1952) stimuleerde interventies in gezin, school, buurt,
weerl en vrije tijd. De subsidie kraan ging op dat moment weer flink open voor sociaal werk. Ook
voorzieningen namen na de tweede wereldoorlog in aantal en omvang sterk toe.
Social casework: methodisch hulp verlenen aan personen en gezinnen.
Social group work: methode voor het werken met groepen en voor groepsvorming, waarbij de
positieve kanten van groepen optimaal benut en gestimuleerd worden.