Samenvatting theorie & methoden ‘de gereedschapskist van de sociaal werker.’
Inhoud
Week 1 hoofdstuk 1...............................................................................................................................2
Week 2 deel I (hoofdstuk 2 & 3).............................................................................................................5
Week 3 deel II (hoofdstuk 4).................................................................................................................16
Week 4 deel III (hoofdstuk 5, 6 & 7).....................................................................................................20
Week 5 deel IV (hoofdstuk 8, 9 & 10)...................................................................................................31
Week 6 deel V (hoofdstuk11, 12 & 13).................................................................................................39
Week 7 deel VI (hoofdstuk 14 t/m 19)..................................................................................................51
,Week 1 hoofdstuk 1
Onder het multimethodische stappenplan in het sociaal werk wordt verstaan het stapsgewijs in
kaart brengen van en werken aan de cliëntsituatie, zodat de cliënt optimaal geniet van de
mogelijkheden die het leven biedt. Het bestaat uit de volgende drie stappen:
1. Persoonlijke archiefkast (PAK). De sociaal werker onderzoekt en ordent in het verhaal van de
cliënt welke minfactoren (spanningsbronnen) en welke plusfactoren (krachtbronnen) de
cliënt ervaart en brengt deze in kaart in woordkeuze van de cliënt en in een gevisualiseerde
vorm.
2. Psychosociaal assessment (PSA). De sociaal werker ontwikkelt werkhypothesen. Ingeschat
wordt hoe (met welke methoden) de aanwezige plussen in de cliëntsituatie kunnen worden
aangewend om de minnen te reduceren.
3. Psychosociale interventie (PSI). De sociaal werker werkt met de cliënt en stelt voor de
minnen ook daadwerkelijk te reduceren in de cliëntsituatie door middel van de aanwezige
plussen. Tevens wordt er gemeten of er vorderingen zijn, en zo ja, welke dit zijn. Indien nodig
worden de PAK en het PSA bijgesteld en de drie stappen opnieuw ondernomen om te zien of
dit wel tot een optimale KvL leidt. Zo worden de cliënt en diens omgeving op verschillende
niveaus geholpen de eigen kwetsbaarheid en kracht te erkennen (impactfactor +/-), de eigen
omgangsstijl te verbeteren (copingfactor +/-) en het eigen netwerk en de voorzieningen te
versterken (supportfactor +/-).
Stap 1 de persoonlijke archiefkast (PAK)
De eerste methodische stap is contactlegging, het verzamelen van informatie over de cliëntsituatie
en deze ordenen in het genoemde PAK, ook wel door middel van de non-directieve basismethode.
Deze methode is gebaseerd op de Rogeriaanse counseling, de Narratieve of Constructivistische
Methode en het Social Casework. Het is een zelf ontdekkende methode waarbij knelpunten en
blokkades worden gesignaleerd, net zoals de eigen kracht en inzicht komt in de hulpvraag en
wensen. Door de contactlegging met de cliënt wordt een vertrouwensbasis gelegd tussen jou als
sociaal werker en de cliënt. De plussen en minnen, die gedurende het gesprek duidelijk worden,
worden door jou als sociaal werker samengevat in trefwoorden als negatief of positief
aandachtsgebied. Voor het samenvatten en spiegelen van de gebleken feitelijke aandachtgebieden
maak je gebruik van de PAK. Door het tekenen van de archiefkast van de cliënt wordt elk
aandachtsgebied voorgesteld als een laatje van de eigen archiefkast. De kracht van de cliënt zelf (de
plussen) wordt gemobiliseerd (empowerment) om actief de spanningsbronnen (de minnen) op te
sporen en samen met jou als sociaal werker te werken aan het optimaliseren van de kwaliteit van
leven.
Bij impactfactor denken we aan de invloed van life-events (levensgebeurtenissen), de manier waarop
we reageren en de steun die we krijgen. Life-events kunnen niet worden beïnvloed, want ze zijn een
wezenlijk onderdeel van het leven. In de PAK worden de feitelijke en persoonlijke gevolgen van life-
events zichtbaar zoals ze door de cliënt worden ervaren, de life-impact. Life-impact is op de eerste
plaats de positiviteit of negativiteit die iemand ervaart door een of meer life-events. Aan bod komen
dus gebeurtenissen als de oorzaak van life-events en klachten als gevolg van life-events. De
impactfactor betreft op de tweede plaats de eigen reacties die life-events oproepen. Een derde
aspect is de ervaren steun tot dusver. In dat opzicht helpt het maken van de PAK de cliënt bij de
erkenning en bewustwording van de eigen situatie. Het is erkennend wanneer de sociaal werker alle
aspecten van de impactfactor in trefwoorden in de PAK neerzet. De bewustwording van de impact bij
de cliënt is de basis voor de tweede stap van de driestappenaanpak.
,Stap 2 psychosociaal assessment (PSA)
De PAK is de eerste grove inventarisatie en vormt het uitgangspunt voor stap 2, het psychosociale
assessment van plussen en minnen en bijpassende methoden (PSA). Je probeert samen met de cliënt
de aanwezige behoeften gebieden tot in detail duidelijk te krijgen. Je helpt de cliënt bij de
bewustwording van welke behoeften aan de aanvankelijke knelpunten gerelateerd zijn door middel
van een checklist bestaande uit vier vragen.
1. Reality testing
2. Gevoelens
3. Behoeften
4. Wensen
Je erkent en waardeert wat de cliënt aan positieve zelfzorg (coping) en positieve mantelzorg
(support) naar voren brengt om zo uiteindelijk de onvervulde levensbehoeften vervuld te krijgen. Zo
ontstaat behoefte- ofwel vraagverheldering en kunnen doelen gesteld worden. De mogelijkheid
ontstaat een methode(combinatie) voor te stellen die tegemoetkomt aan de ervaren behoefte(n).
het zoeken naar en herkennen van aanwijzingen voor het inzetten van de meeste passende
methodecombinatie wordt methodische indicatiestelling genoemd. Methodische indicatiestelling is
de formele benaming voor het onderscheiden en ontdekken van de meest passende methoden in
deze sociaalwerkcasus. Je differentieert ofwel ontrafelt uit de informatie van de cliënt mogelijke
aanwijzingen voor het inzetten van methoden. Het PSA is bedoeld om de aanwezige behoeften van
de cliënt te matchen met mogelijke steunende acties. De werkhypothese is dynamisch. Het PSA slaat
dus de brug tussen PAK en PSI, het herkennen en selecteren van specifieke methoden die aansluiten
bij de geconstateerde behoeften. Als er eenmaal zicht is op de levensbehoeften van de cliënt, komt
de sociaal werker tot een methodisch plan om de levensbehoeften te vervullen. De
behoeftevervulling kan plaatsvinden door het optimaliseren van de copingfactor (eigen kracht) en
van de supportfactor (kracht van de omgeving). Sociaal werkers hebben in hun gereedschapskist vier
soorten praktijkmethoden beschikbaar.
1. Non-directieve basismethode: maakt vraag gestuurde hulp mogelijk en voorkomt
betutteling. De cliënt staat centraal, wordt niet in een hokje geplaatst en er wordt
bewustwording op gang gezet over de (on)vervulde behoeften.
2. Individuele methoden: deze coping gerichte methoden helpen de cliënt beter met de eigen
behoeften om te gaan.
3. Systemische methoden en macromethoden: deze supportgerichte methoden helpen het
sociale netwerk van de cliënt beter bij de behoeften van de cliënt aan te sluiten.
4. Casemanagementmethode: deze zorgcoördinatiemethode helpt bij het coördineren van
ingeschakelde zorgprofessionals.
Het outreachend werken, waarbij sociaal werkers zelf op cliënten afstappen, komt weer steeds meer
terug, net zoals het stellen van grenzen. Ook kwamen directieve methoden steeds meer terug bij de
aanpak van veel sociaal werkers, waarbij er aanwijzingen of directieven worden gegeven aan
cliënten. De mate van directiviteit neemt af naarmate de cliënt gemotiveerd raakt voor de
hulpverlening. De kern van geslaagde hulpverlening kan zijn dat de aanvankelijk toegeschreven
hulpvraag wordt omgezet in een erkende hulpvraag van de kant van de cliënt. de cliënt erkent
uiteindelijk door allerlei motiverende tussenstappen de (veranderende) hulpvraag en wil hiermee
aan de slag gaan. Dit actieve hulpaanbod, wordt ook wel outreachend werken genoemd. Hierbij
wordt ook vaak gebruik gemaakt van de presentiebenadering. Bij outreachend werken gaat
initiatiefname uit van de sociaal werker en niet van de cliënt.
Stap 3 psychosociale interventie (PSI)
, In deze stap kan er daadwerkelijk worden gewerkt aan het verminderen van de minnen en het
versterken van de plussen. Interventies zijn een proces van informed consent, in goede
samenwerking tussen de cliënt en de sociaal werker worden voorstellen gedaan door de sociaal
werker en met instemming van de cliënt wordt gewerkt aan behoeftevervulling. Voor het behalen
van de doelen is een antwoord op twee vragen van belang.
Wat is het concrete doel dat de cliënt zichzelf stelt?
Welke wensen en verwachtingen heeft de cliënt wat betreft jouw rol als sociaal werker?
Wanneer een doel niet zo scherp is geformuleerd, is het verstandig de cliënt eerst te helpen de
concrete vraag, wens en verwachting te laten verwoorden. Je schakelt zo nodig van het ene
interventie-niveau over naar het andere. Overschakelen is het veranderen van de interventieschaal.
Het overschakelen kan ook bestaan uit het wisselen van het individuele naar het structurele
interventieniveau. Nu op basis van de werkhypothese een indicatiestelling heeft plaatsgevonden, kan
de uitvoering van de sociaalwerkaanpak in gang worden gezet. Je toetst daarbij steeds nauwlettend
of de methoden voldoende aanslaan of niet. Het proces van hypothesetoetsing gaat door. Er is een
basismethode, dit is de non-directieve basismethode, waarbij bewustwording van onvervulde
behoeften centraal staat. Er zijn verder nog 20 andere sociaal werk methoden die te zijn
onderverdelen in individuele methoden die de copingfactor empoweren, systematische methoden
en macromethoden die de supportfactor empoweren en de casemanagementmethode die de hulp
door verschillende professionals coördineert.
Wanneer je als sociaal werker weet welke methode geïndiceerd is, ga je over tot de begeleiding om
tot de beoogde optimalisering van de KvL te komen door in samenwerking met de cliënt te werken
aan de verwezenlijking van behoeften en daarop gebaseerde wensen. Regelmatige evaluatie van de
werkhypothesen is onderdeel van de behandeling. Samen met de cliënt zoek je door middel van de
non-directieve basismethode naar wat het knelpunt veroorzaakt, indien de werkhypothesen
bijgesteld moet worden. De driestappenbenadering is zowel een lineair hulpverleningsproces als een
meer cyclisch-iteratief proces, een herhaald zoekproces, waarbij verschuivingen in methodische
acties plaats kunnen vinden, afhankelijk van de cliënt en de verduidelijking of verandering van de
hulpvraag. Regelmatig worden dus tussenbalansen opgemaakt van de vorderingen in de
cliëntsituatie, met uiteindelijk een eindbalans. Dit gebeurt door het meten van de ervaren
vorderingen, dus zoals ze door de cliënt worden ervaren. Alle metingen en rapportages in het sociaal
werk zijn cliëntvriendelijk. Scalingtechnieken met zogeheten schaalvragen dragen bij aan meetbare
resultaten. De spanningsmeter, de energiemeter, de voortgangsmeter en andere meters kunnen
nieuwe informatie bieden die we werkhypothesen bevestigen, of kunnen verwerpen. De
voortgangsmeter stelt als enige meter expliciet via een schaalvraag vast hoe de cliënt de voortgang
inschat van de psychosociale hulp als geheel. Alle meters hebben twee functies. Enerzijds geven ze
de sociaal werker tijdens het begeleidingstraject informatie over de toestand van de cliënt op dat
moment, anderzijds geven ze feedback over de effectiviteit van het sociaal werk. Efficiënt omdat
door het aangereikte sociaal werk met minimale inspanning het door de cliënt gewenste doel bereikt
wordt en effectief omdat dit doel, het oorspronkelijke doel of het tijdens het contact bijgestelde
doel, uiteindelijk bereikt wordt.