Strafprocesrecht samenvatting - stof per week
Onderwijsweek 1
Casuscollege, hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 1 t/m 4, paragraaf 5.1-5.2, paragraaf 6.1-6.3, paragraaf 7.4-7.6
o Verwerkt in HC stof
Onderwijsweek 2
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek 2.6.2, hoofdstuk 7 en 9, paragraaf 10.1-10.2, paragraaf 11.2.3.
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 2 februari 1988, NJ 1988/820 (Stormsteeg)
o HR 13 juli 2010, NJ 2011/293, m.nt. Buruma (Anonieme informatie)
Verdiepingsarrest & -artikel
o HR 1 juli 2014, NJ 2015/114, m.nt. Van Kempen (De ‘stille’ sms)
o ‘Normering van ‘lichte’ opsporingshandelingen’ – Borgers
Onderwijsweek 3
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek paragraaf 2.6.2, hoofdstuk 7 en 9, paragraaf 10.1-10.2 9 (herhaling van week 2)
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 2 december 1935, NJ 1936/250, m.nt. Pompe (Geweer)
o HR 2 oktober 1979, NJ 1980/243, m.nt. Mulder (Nalatige inspecteur)
o HR 12 december, 1978, NJ 1979/142, m.nt. Mulder (Braak bij Binnentreden)
o HR 29 september 1981, NJ 1982/258 (Plastic boodschappentasje)
Verdiepingsarresten & -artikel
o HR 21 november 2006, NJ 2006/653 (Zigeunerdames)
o HR 1 november 2016, NJ 2017/84, m.nt. Keulen (Dynamische verkeerscontrole)
o HR 9 oktober 2018, NJ 2019/24, m.nt. Reijntjes (Moelander)
o P. Rodrigues & M. van der Woude, ‘Proactieve politiecontrole en onderscheid naar
etniciteit of nationaliteit’, NJB 2016/1650.
Onderwijsweek 4
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 10
o Verwerkt in college
Jurisprudentie
o EHRM 17 december 1996, NJ 1997/699, m.nt. Knigge (Saunders t. Verenigd
Koninkrijk)
o EHRM 9 juni 1998, NJ 2001/471, m.nt. Knigge (Teixeira de Castro t. Portugal)
o HR 21 oktober 2003, NJ 2007/9, m.nt. Mevis (Tussendeur)
o HR 23 januari 2018, NJ 2018/232 m.nt. Rozemond (Lokfiets)
Verdiepingsarrest & -artikel
o HR 4 april 2017, NJ 2017/230, m.nt. Kooijmans (Onderzoek aan smartphone)
o Annotatie L. Stevens, ‘Onderzoek in een smartphone. Zoeken naar een redelijke
verhouding tussen privacybescherming en werkbare opsporing’, Ars Aequi, afl. 9,
2017.
,Onderwijsweek 5
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek paragraaf 9.5 en hoofdstuk 11.
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 3 maart 2015, NJ 2015/ 311, m.nt. Borgers (Verhouding RC en zittingsrechter)
Verdiepingsartikel
o P.P.J. van der Meij, ‘COVID-19/CATCH-22. Besmettingsgevaar en voorlopige
hechtenis’, Boom Strafblad 2020/2.
Onderwijsweek 6
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek paragraaf 2.6.3 en hoofdstuk 6.
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 19 september 1988, NJ 1989/379 (Parkeerwachter)
o HR 6 november 2012, NJ 2013/109, m.nt. Schalken (Toetsing vervolgingsbeslissing
door zittingsrechter)
o HR 6 oktober 2015, NJ 2015/492, m.nt. Schalken (Vertrouwen na kennisgeving
sepot)
Verdiepingsartikel & -arrest
o HR 25 juni 1996, NJ 1996/714, m.nt. Schalken (Zeeuwse motorrijder)
o W. Geelhoed, ‘De eeuwige discussie over de toetsingsomvang bij beklag tegen
nietvervolging’, Tijdschrift Modernisering Strafvordering 2020, afl. 1, p. 49-59.
Onderwijsweek 7
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 5, 8, 12 en 13.
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 20 december 1926, NJ 1927/85 (De auditu)
o HR 30 september 2008, NJ 2009/494 (Verbetering misslag in tenlastelegging)
o HR 4 juli 2017, NJ 2017/441, m.nt. Kooijmans (Overzichtsarrest oproepen getuigen)
Verdiepingsartikel
o B. de Wilde, ‘Pleidooi voor een ruimere interpretatie van de grondslagleer’, Ars Aequi
2017, afl. 6, p. 490-498.
Onderwijsweek 8
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 14
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 8 februari 2005, NJ 2005/514 m.nt. Mevis (Vingerafdrukken)
o HR 15 december 2009, NJ 2011/78 m.nt. Reijntjes (Eigen waarneming)
o HR 11 januari 2011, NJ 2011/116 m.nt. Mevis (A.C.A.B.)
Verdiepingsartikel
o EHRM 15 december 2011, NJ 2012/283 m.nt. Schalken (Al-Khawaja & Tahery t.
o Verenigd Koninkrijk)
, o EHRM 10 juli 2012, NJ 2012/649 m.nt. Schalken (Vidgen t. Nederland)
o EHRM 15 december 2015, NJ 2017/294 m.nt. Myjer (Schatschaschwili t. Duitsland)
o HR 6 juni 2017, NJ 2017/378, m.nt. Reijntjes (Post Vidgen)
o B. de Wilde, ‘Het recht getuigen in strafzaken te ondervragen anno 2017’, Ars Aequi
2017, afl. 10.
Onderwijsweek 9
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 14 en hoofstuk 16
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 1 februari 1972, NJ 1974/450, m.nt. Van Veen (Meer en Vaart)
o HR 16 februari 1982, NJ 1982/411 (Dakdekker)
o HR 11 april 2006, NJ 2006/393, m.nt. Buruma (Hennepkwekerij)
o HR 26 januari 2010, NJ 2010/512, m.nt. Borgers (Steunbewijs en bewijsminimum)
o HR 13 juli 2010, NJ 2010/515, m.nt. Borgers (Ontucht in Borne)
o HR 25 januari 2011, NJ 2011/64 (Tandartsassistente)
o HR 22 april 2014, NJ 2014/328, m.nt. Rozemond (Schop in buik)
o HR 22 december 2015, NJ 2017/39, m.nt. Schalken (Schakelbewijs en
bewijsminimum)
Verdiepingsarrest
o HR 16 maart 2010, LJN BK3359, NJ 2010/314 (Alternatieve scenario’s) m.nt. Buruma
(onder NJ 2010/315)
Onderwijsweek 10
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 15
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, m.nt. Buruma (Afvoerpijp)
Verdiepingsarrest & -artikel
o HR 19 februari 2013, NJ 2013/308 m.nt. Keulen (Onbevoegde hulpofficier)
o M.J. Borgers, ‘De toekomst van artikel 359a Sv’, Delikt en Delinkwent 2012/25.
STOF
Casuscollege (incl. casusopdrachten), hoorcollege & aanvullend college
Boek hoofdstuk 17
o Verwerkt in HC stof
Jurisprudentie
o Comité voor de Rechten van de Mens 24 augustus 2010, NJ 2012/305, m.nt.
Schalken (Mennen t. Nederland)
o EHRM 22 februari 2011, NJ 2012/306, m.nt. Schalken (Lalmahomed t. Nederland)
Verdiepingsartikel
o H. de Doelder, ‘Lites finiri oportet’, Strafblad 2019/27
, Onderwijsweek 1: het strafproces
HOORCOLLEGE & AANVULLEND COLLEGE 1
Het strafproces
Nadere duiding van het begrip strafprocesrecht
Kenmerken van het Nederlandse strafprocesrecht
Bronnen van het strafprocesrecht
Ontwikkelingen op het terrein van strafproces(recht)
Fasering van het strafproces
Personen en organen
Nadere duiding van het begrip strafprocesrecht
Het strafprocesrecht bestaat uit het geheel aan regels die betrekking hebben op de
toepassing van het strafrecht in een concreet geval (Keulen & Knigge).
Het strafprocesrecht bepaalt op welke manier en door wie wordt onderzocht of een
strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de
daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens & Borgers).
Het strafprocesrecht biedt het model waarin het materiële recht tot leven komt → Het
strafproces als schakel tussen feit en reactie.
Het strafprocesrecht heeft tevens een zelfstandige functie. Hierbinnen is
rechtsbescherming erg belangrijk. Het strafprocesrecht dient 2 aspecten:
1. Bevoegdheidstoedeling: van belang bij waarheidsvinding (wie van politie en justitie
mag wat doen?). Om onderzoek te doen naar materiële waarheid (vaak vergaande)
bevoegdheden aan politie en OM geboden (bv. aanhouden of telefoontaps).
2. Begrenzing: van belang bij rechtsbescherming (hoe ver mag de politie gaan?).
Immers wordt er inbreuk gemaakt op de grondrechten (bv. Je moet verdacht zijn
voordat er opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet. Dit mag niet zomaar bij
iedereen).
Legaliteitsbeginsel: hier van belang. Pas als wet mogelijkheden biedt, zijn die
mogelijkheden er. Ofwel, bevoegdheden en grondslagen voor inbreuk zijn en moeten
gebasseerd zijn op de wet.
Het ‘hoofddoel’ van strafprocesrecht = het verwezenlijking van het materiële recht
(dienende functie t.o.v. matieriële recht). Hierbij 2 factoren van belang:
1. Waarheidsvinding
- Zoeken naar de ‘materiële’ waarheid
- Toepassing van het strafrecht op de ‘werkelijk’ schuldigen
2. Rechtsbescherming
- Bescherming van de burger tegen de almacht van de staat
- Voor verdachte, maar ook voor de burger die zonder het te willen in het
strafproces wordt betrokken.
Er is dus een intrinsieke spanning: rechtsbescherming vs. waarheidsvinding. Er moet een
balans tussen zijn. Het strafproces biedt mogelijkheden en bevoegdheden en
tegelijkertijd biedt het bescherming tegen de inzet hiervan.
Binnen het strafprocesrecht: accusatoir proces-model vs. inquisitoir proces-model.
Accusatoir proces Inquisitoir proces
Gelijkwaardige procespartijen Verdachte als voorwerp van onderzoek
, Lijdelijke rechter Actieve rechter
= rechter is meer een scheidsrechter, hij = rechter is actief en gaat zelfstandig
is lijdelijker. Hij bewaakt de spelregels opzoek naar de materiële waarheid.
Formele waarheid Materiële waarheid
= waarheid zoals het heeft te gelden = wat echt gebeurd is.
tussen procespartijen.
Mondelinge procedure Dominantie schriftelijke stukken
Admissibility rules (vooraf) Beslis- en motiveringsregels (achteraf)
= rechter beslist wat de jury mag weten = de rechter beslist achteraf over de
en wat niet. De rechter beslist van te schuld of onschuld. In het procesrecht is
voren wat wel het strafproces in mag bepaald of bewijs wel of niet
(rechtmatig verkregen bewijs) of niet meegenomen worden in de beslissing.
(onrechtmatig verkregen bewijs).
o Het gaat om modellen, niet per se realiteit. Het ene model is niet beter dan het
andere.
o In Nederland zitten we meer aan de inquisitoire kant, maar zijn niet volledig
inquisitoir. We hebben ook contradictoire elementen, waarin tegenspraak
(gelijkwaardigheid tussen procespartijen) in ingebakken.
Verdachte is niet alleen voorwerp van onderzoek, ook wij beschouwen de
verdachte als volwaardige procespartij. Verdachte mag vormgeven aan het
proces.
EHRM heeft ons moeten ‘opvoeden’: verdachte heeft procesrechten. Sommige
rechten erkenden wij al in Nederland (bijvoorbeeld zwijgrecht), maar andere
rechten zoals het recht op rechtsbijstand is later gekomen.
Kenmerken van het Nederlandse strafproces
1. In Nederland hebben we een professionele beroepsrechter; wij doen niet aan
lekeninbreng (zoals een jury) bij strafprocesrechtelijke zaken.
Het draagvlak voor jury’s is in Nederland niet groot.
Het wantrouwen naar de overheid is niet groot.
2. In Nederland ligt een zwaar accent op het vooronderzoek ; onderzoek in het voortraject.
De politie doet onderzoek en heeft bevoegdheden. De officier van justitie helpt daarbij en
heeft de leiding. Er komt een strafdossier waar alles instaat. Dat dossier wordt gestuurd
naar de rechter, en de rechter bepaalt de schuld of onschuld op basis van het dossier.
3. Het dossier vormt de ruggengraat van de strafrechtspleging ; op basis van een
strafdossier wordt de zitting gehouden, op de zitting zelf wordt eigenlijk geen onderzoek
meer gedaan, alleen geverifieerd of alles wat in het dossier staat klopt.
Het EVRM speelt een belangrijke rol: bv. het recht van verdachten om getuigen te
ondervragen tijdens de zitting voor een eerlijk proces. Het is wel meer uitzondering
dan regel. Nadruk ligt echt op vooronderzoek en het schriftelijk dossier
Gevaren van het Nederlandse strafprocesrecht:
o Er is een gevaar van tunnelvisie (confirmation bias). Dit bestaat overal, niet alleen
in Nederland. Je gaat opzoek naar informatie die je eigen hypothese bevestigt en je
sluit je af voor alles wat je hypothese op losse schroeven zet. Zeker aangezien het
strafdossier wordt samengesteld door het OM, de partij van de verdediging heeft
weinig inbreng en dus kan het zijn dat het strafdossier je al in een bepaalde richting
duwt.
Bronnen van het strafprocesrecht
, Het Wetboek van Strafvordering geeft sinds 1962 het kader waarbinnen de justitiële
afdoening van een strafzaak moet worden verricht.
o Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel: Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij
de wet voorzien’ (art. 1 Sv). Het primaat ligt bij de wetgever.
o Muilkorf-arrest:
- Met ‘wet’ wordt bedoeld wet in formele zin, opgesteld door staten-generaal
(eerste + tweede kamer) en regering (koning + ministers). Vormt basis voor
strafvordering.
- Ook gemeentes kunnen strafbare feiten creëren, zoals APV’s. Het materiële
domein is niet exclusief voor de formele wetgever. Maar de strafvordering is een
nationale aangelegenheid waarmee alleen de formele wetgever zich bemoeit.
Delegatie is wel mogelijk, de uitwerking kan in de AMvB liggen.
Andere bronnen zijn:
o Bijzondere wetten
- Bv. Opiumwet, Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet, etc. Hierin staat veel
materieel recht, maar ook formeel recht. Het gaat vaak over
onderzoeksbevoegdheden. De politie mag bv. eerder een woning binnentreden bij
een vermoeden van aanwezige wapens dan bij andere strafbare feiten.
Bijzondere wetten kunnen dus meer ruimte creëren.
o EVRM (Raad van Europa), EU-recht (Europese Unie) en internationale verdragen
- Strafrecht maakt inbreuk op grondrechten. Of dit wel of niet legitiem is, is het
EVRM en het EHRM nodig. Belangrijk is het recht op een eerlijk proces. Ook
vanuit de Europese Unie komt recht, bv. recht op rechtsbijstand. Deze invloed is
direct en nadrukkelijk. Dat geldt ook voor samenwerking tussen rechtstaten, bv.
overleveren.
o AMvB’s en beleidsregels OM
- Zie week 5 en 6. Het OM maakt vervolgingsbeleid. Wat een OM doet met een
verdenking, wordt bepaald door de richtlijnen van het OM. Dat beleid is vaak
openbaar. De wet geeft alleen maar de kaders aan, bijv. maximumstraffen.
o Beginselen van een goede procesorde
- Met name het OM, maar ook de politie heeft keuzeruimte en beleidsvrijheid. Hoe
er gebruik wordt gemaakt van die mogelijkheden, valt soms te betwisten.
- Alle beginselen op een rijtje:
1. vertrouwensbeginsel
2. gelijkheidsbeginsel
3. verbod op dubbele vervolging (ne bis in idem)
4. recht op een eerlijk proces
5. beginselen van zuiverheid van oogmerk (detournement de pouvoir)
6. het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging
7. onschuldpresumptie
8. legaliteitsbeginsel (nulla poena-beginsel)
o Jurisprudentie
- Er moet veel geïnterpreteerd, uitgevonden en uitgelegd worden.
Algemene ontwikkelingen op het terrein van strafproces(recht)
Technologische vooruitgang en digitalisering
o Cybercrime is een groeiende vorm van criminaliteit die er vroeger niet was
Internationalisering van criminaliteit en de aanpak daarvan
o Criminaliteit gaat over de grenzen heen, maar de berechting niet (soevereine staten)
Bezuiniging en druk op de rechtspraak
, o Voortdurend debat of de politie en justitie niet efficiënter en sneller te wer kan gaan.
Afdoening buiten de rechter om
o Het OM gelooft erin dat strafbeschikkingen veelal efficiënter zijn dan bv. grote
bedrijven voor de rechter te slepen (denk aan ING), want het kost bv. ook erg veel tijd
(zitting, hoger beroep, cassatie).
Modernisering van het Wetboek van Strafvordering
o De uitgangspunten van het Nederlands recht blijft intact, maar het Wetboek van
Strafvordering is aan het vernieuwen (er komt een nieuw WvSv).
Fasen van het strafproces
Volgens het wetboek:
a. Voorbereidend onderzoek (art. 132 Sv)
- Onder het voorbereidende onderzoek wordt verstaan het onderzoek hetwelk aan
de behandeling van de terechtzitting voorafgaat. Zodat hoofdonderzoek zo goed
mogelijk uitgevoerd kan worden.
1. Verkennend onderzoek (art. 126gg Sv)
2. Opsporingsonderzoek (art. 132a Sv), door politie
3. Onderzoek door de rechter-commissaris (art. 181 Sv)
b. Hoofdonderzoek/behandeling van de zaak (art. 268 e.v. Sv.) → Uitspraak
Een andere indeling:
a. Opsporing (art. 132a Sv)
- Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten
onder gezag van de OvJ met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
- Startpunt van de opsporing begint bij een verdenking, daarvoor valt het onder
toezicht (bijv. algemene alcoholcontrole)
- Rechtspositie is anders bij de opsporing; je hoeft niet mee te werken.
b. Vervolging
- Het vervolgingsbegrip is door de wetgever niet duidelijk omlijnd. maar we gaan er
in volgende colleges dieper op in om de vervolging wel te begrijpen, voor nu
mogen we aanhouden: Een zaak voor de rechter voorbrengen of een
strafbeschikking uitvoeren
c. Berechting
- Onder berechting in strikte zin wordt verstaan het op basis van het onderzoek ter
terechtzitting op de grondslag van de tenlastelegging beraadslagen en beslissen
over de vragen van art. 348 en 350 Sv (= beslissingsmodel). Is het scharnierpunt
tussen het materiële en het formele recht.
- Overgang van het voorbereidend onderzoek naar het onderzoek terechtzitting is
niet helder geregeld. Hier gaan we later op in.
d. Tenuitvoerlegging * Komt niet echt aan bod in dit vak.
- Nadat sanctie is opgelegd. De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen
geschiedt door OM dan wel op voordracht van deze door Minister (art. 553 Sv).
- De wet bepaalt wel dat het OM formeel verantwoordelijk is voor de
tenuitvoerlegging, maar eigenlijk verschuift die verantwoordelijkheid naar de
Minister van Justitie en Veiligheid
- het OM (zeker de OvJ) is wel een belangrijk sleutelfiguur in het Strafprocesrecht.
Fasen strafproces niet goed te onderscheiden: https://www.rechtspraak.nl/Bekende-
rechtszaken/Marengo
Personen en organen
Verdachte (natuurlijk & rechtspersoon) Raadsman/vrouw
, Openbaar Ministerie Tolk en vertaler
Zittende magistratuur Getuigen
Politie Reclassering
Slachtoffer De minister van J&V, etc.
CASUSCOLLEGE
Casus oplossen
Het algemene stappenplan bij een casusvraag:
1. Hoe luidt, gelet op de casus, de rechtsvraag?
Welk juridisch probleem doet zich voor?
Bv: Was de staandehouding op grond van art. 52 Sv. Rechtmatig?
2. Wat is het juridisch toetsingskader?
Het geldend recht ten aanzien van dat juridische probleem.
Wet & jurisprudentie plus de uitwerking hiervan
3. De toetsing: Wat zijn, gelet op het juridisch toetsingskader, de relevante feiten en
omstandigheden? Plaats deze in het toetsingskader.
Relevante feiten en het recht leg je naast elkaar, hoe verhouden ze zich tot elkaar?
Vergelijken
4. De conclusie: Wat is het antwoord op de rechtsvraag?
Terugkomen op de rechtsvraag (juridisch probleem).
Bv: De staandehouding op grond van art. 52 Sv. was onrechtmatig.
5. Eindconclusie: tot welke beslissing in het kader van art. 348-350 Sv leidt het
voorgaande?
Met name in het tweede deel van het vak
Casus oplossen vanuit een bepaalde rol
Dit is een extra analyse, het komt er extra bij naast het toepassen van het geldend recht
op een casus. Hoe een casus wordt opgelost is afhankelijk van de rol die vervuld wordt.
Je moet datgene uit een casus halen wat voor die rol van belang is. Wat voor die rol van
belang is, is afhankelijk van de essentiële kenmerken voor die rol.
o Advocaat: focussen op dat wat problematisch is. Hij is partijdig, hij dient zijn cliënt.
Creativiteit is belangrijk, maar het moeten inhoudelijk goede verweren zijn. Creatieve
interpretatie van het geldend recht is niet de bedoeling.
o Rechter: veel bredere blik. Bij de vraag over rechtmatigheid van een daad, ga je het
hele rijtje af van alle wettenen jurisprudentie. Dat is alleen anders bij een verweer: je
focust op het verweer om het vervolgens breder te trekken en naar de brede
rechtmatigheid te kijken. De rechter moet met meerdere belangen rekening houden.
o OvJ: het gaat om het algemene belang, hij behartigt het vervolgingsbelang, maar ook
het belang van de verdachte: magistratelijkheid. Hij kijkt met een neutrale rechterlijke
bril naar problemen. Hij is niet geheel partijdig of geheel onpartijdig. Soms neemt hij
beslissingen die overeenkomen met de wensen van de verdediging.
Het gaat dus om een inhoudelijke beoordeling die past bij de rol die vervuld wordt, maar
let goed op de vraagstelling. Vorm doet er wel toe zover het samenhangt met de inhoud.
Dus geen tegenstrijdigheden, alleen relevante informatie, een gestructureerd betoog, etc.
De rol die vervuld wordt kan van invloed zijn op het stappenplan van een cursus. Een
advocaat focust zich alleen op het problematische en betrekt daarbij alleen die relevantie
informatie.
Onderwijsweek 2: Het opsporingsonderzoek (1)
HOORCOLLEGE 2 + AANVULLEND COLLEGE
Het opspooringsonderzoek (1)
, Opsporingsambtenaren
Verdenkingsbegrip(pen)
Het opsporingsbegrip
Normering van opsporing
Rechten van de verdachte
Opsporingsambtenaren
Art. 141 Sv
o Officieren van justitie en politieambtenaren
OvJ is ook opsporingsambtenaar! Deze spoort zelf ook op en geeft in ieder geval
leiding aan de opsporing. Hij mag het ook zelf doen, hij mag mensen aanhouden. In
praktijk geeft hij met name leiding aan opsporingsonderzoek. Hij is hier juridisch
verantwoordelijk voor en moet hier verantwoording over afleggen in de rechtszaal.
o Daartoe aangewezen militairen van de Koninklijke Marechaussee
Ook in onbegrensde gebieden zoals Schiphol, havens en landsgrenzen.
o Bijzondere opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten:
FIOD, ISZW-DO, NVWA-IOD en ILT-IOD.
o Buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) (art. 142 Sv)
Beperkte (maar soms ook algemene) opsporingsbevoegdheid. Dit is vooral lokale
handhaving. Ook boswachters hebben een opsporingsbevoegdheid. Er is ook nog
de waterpolitie.
Bijzondere opsporingsambtenaar ≠ buitengewone opsporingsambtenaar. Ze zijn
geregeld in andere bepalingen. De bijzondere opsporingsambtenaren, hebben net als de
politie en Koninklijke Marechaussee, de bevoegdheid om alle feiten in Nederland op te
sporen. BOA’s hebben een specifieke afbakening van hun opsporingsbevoegdheid. Zij
gaan over kleine dingen en moeten dit specifiek toegewezen te krijgen. Een boswachter
heeft dus alleen bevoegdheid in het bos.
Verdenkingsbegrippen
‘Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens
aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een
strafbaar feit voortvloeit’ (art. 27 lid 1 Sv). = materieel
o 3 voorwaarden voor het aanmerken van een verdachte:
1. Uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld – verdenking is
objectiveerbaar
o Een vermoeden is redelijk op het moment dat het voortvloet uit de objectieve
feiten en omstandigheden van het geval. Deze moeten onderbouwen en
rechtvaardigen waarom je te maken hebt met een verdachte, het mag niet
gaan om subjectieve gevoelens. Het moet voor een gemiddelde derde
achteraf te achterhalen zijn waarom iemand als verdachte werd aangemerkt.
2. Te wiens - verdenking is individualiseerbaar
o Het redelijke vermoeden van schuld moet op een bepaald individu gericht
zijn/moet terug te voeren zijn op een bepaald individu. Niet precies één
persoon, maar er moet enige vorm van duidelijkheid zijn over de
persoonskenmerken van de verdachte.
NB: als je alleen persoonskenmerken weet die op een groot deel van de
samenleving slaan is het niet voldoene individualiseerbaar, bv. ‘man
tussen de 20 en 60 jaar en tussen de 1.60 en 1.90 m.’
3. Aan enig strafbaar feit – verdenking is concretiseerbaar
, o Het moet gaan om een strafbaar gestelde gedraging en het moet min of meer
duidelijk zijn over welke strafbaar gestelde gedraging het ongeveer gaat
(geweldsmisdrijf, overtreding opiumwet, zedendelict, etc.).
NB: Deze punten zijn niet alleen van toepassing ten aanzien van personen, maar ook ten
aanzien van voertuigen of plaatsen.
NB2: de beoordeling is altijd achteraf, de opsporingsambtenaar maakt natuurlijk snel een
beslissing in het moment. De beoordeling is zeer casuïstisch en afhankelijk van de feiten
en omstandigheden die de opsporingsambtenaar op dat moment had. Ook hoe hij dat
heeft opgeschreven in het proces-verbaal (zie Stormsteeg-arrest!).
Stormsteeg-arrest: soms eist wet voor inzetten van bepaalde opsporingsbevoegdheden
‘ernstige bezwaren’. Hierbij moet sprake zijn van een krachtigere verdenking waarbij
meer nodig is om iemand te verdenken. Dit houdt eigenlijk een zwaardere vorm van
verdenking in → Het moet naar feiten en omstandigheden waarschijnlijk zijn dat iemand
het heeft gedaan:
a. verdenking : redelijk vermoeden van schuld (art. 27 Sv lid 1).
b. zware verdenking: ernstige bezwaren (Stormsteeg-arrest).
Anonieme informatie arrest: kan soms ook op basis van een anonieme bron, mits deze
voldoende concreet is. Als in de melding wordt gespecificeerd over welke feiten het gaat
en hoe deze plaatsvonden, kan dit genoeg zijn om iemand als verdachte aan te merken.
De melding moet geverifieerd worden door de politie aan de hand van openbare
bronnen.
Soms maakt wet onderscheid tussen:
b. Verdenking: van een strafbaar feit, zonder dat een verdachte in beeld is (situatie).
c. Verdachte: een concreet persoon (persoon). So
Bepaalde opsporingsbevoegdheden mogen dus niet worden gebruikt bij verdenking,
maar wel tegen een verdachte.
Waarom hechten we zoveel waarde aan het verdachte-begrip?
o Het verdachte-begrip is de opening naar (maar daarmee ook de begrenzing van) de
mogelijkheid tot het uitoefenen van bevoegdheden. (DNA etc. mag niet worden
afgenomen van een gewone burger, maar wel van een verdachte: grondrechten!)
o Vanaf punt dat aangemerkt als verdachte, worden ook rechten voor een verdachte
toegekend: Zwijgrecht, niet hoeven meewerken, recht op raadsman, etc.
‘Daarna [nadat de vervolging is aangevangen] wordt de verdachte aangemerkt degene
tegen wie de vervolging is gericht.’ (art. 27 lid 2 Sv) =formeel verdachtebegrip
Houdt in dat de verdachte gedurende proces niet elke keer opnieuw moet worden
getoetst aan de voorwaarden voor de ‘verdachte’ en dus bij een afwijkende uitslag
(bv. dat het niet zijn of haar DNA betreft op de plaats delict) niet meteen zijn rechten
(zwijgrecht, raadsman etc.) verliest.
Het moet gaan om een strafbaar feit, dat voorafgaat aan de verdenking
↓
verdachtebegrip art. 27 Sv in het kort:
Lid 1: materieel criterium ;voor of er sprake is van een verdachte
- Voorafgaande feiten en omstandigheden (objectiveerbaarheid)
- Een redelijk vermoeden van schuld (individualiseerbaarheid)
- aan enig strafbaar feit (concretiseerbaarheid)
Lid 2: formeel criterium ; inzetten van de vervolging tegen de verdachte
- Beschermende functie van de verdachte (rechten blijven)
↓
IRT-affaire en de Wet BOB
De politie doet meer dan alleen opsporen. De politie is verantwoordelijk voor de
daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Dat is opsporing, maar ook openbare