Samenvatting De Geo
Boek: Systeem Aarde
Hoofdstuk 1, de actieve aarde:
Paragraaf 1.1: Ontstaan en opbouw van de aarde
Het verleden van de aarde
De aarde is 4,6 miljard jaar oud. Om het ontstaan van de aarde te onderzoeken, moeten
geologische wetenschappers andere technieken en theorieën gebruiken dan historici. Het
actualiteitsbeginsel is één van de belangrijkste beginselen, waarbij men ervan uitgaat dat
de processen die we nu op aarde zien, vroeger ook zo hebben gewerkt. Het heden vormt de
sleutel tot het verleden. Processen herhalen zich gedurende de tijd, waardoor geologen met
dit concept heel veel kunnen uitleggen en kunnen verklaren.
De kraamkamer van de aarde
De aarde vormt slechts een heel klein onderdeel van het uitgestrekte heelal. Ongeveer 4,6
miljard jaar geleden ontstonden in een kleine nevel van heet gas en stof, door
samentrekking en zwaartekracht, concentraties van deeltjes. De grootste massa werd de
zon. In de nevel rondom de protozon vormden planeetachtige lichamen. Door de
zwaartekracht kwamen ze in botsing, hierdoor werden ze groter en groter, waardoor er 8
planeten zijn ontstaan met manen en veel kleine hemellichamen.
Miljarden sterren met gasnevels vormen samen met onze zon een cluster: een schijf ,iets
dikker in het midden, met spiraalarmen. Dit is een sterrenstelsel, ons Melkwegstelsel.
Schillen
Onze aarde heeft twee belangrijke eigenschappen die een grote rol spelen in de vorming
van de continenten, oceanen en alle landschappen, zoals bergen en dalen. Allereerst is dit
vloeibaar water. Daarnaast speelt de inwendige gelaagdheid een rol. Het binnenste van de
aarde ziet er niet overal hetzelfde uit, maar de aarde bestaat uit verschillende schillen met
specifieke eigenschappen. Bij het bestuderen van de eigenschappen wordt er gekeken naar
de chemische samenstelling en de fysische eigenschappen.
De chemische eigenschappen: Door inslagen van meteorieten kwam er veel warmte vrij,
die zich ophoopte in de aarde. In de gesmolten aarde zakten zware elementen, met name
ijzer en nikkel, naar de diepte→ kern van ijzer en nikkel en een mantel. De
buitenkant van de mantel vormde waarschijnlijk al een dunne, harde laag van
lichter gesteente. Toen sloeg er een zeer groot hemellichaam in op het
aardoppervlak, waarbij er enorm veel materiaal werd rondgeslingerd, waaruit
later de maan ontstond. Door de klap kwam er weer warmte vrij, waardoor de
aarde opnieuw smolt. Het proces van scheiding van mineralen trad bij afkoeling
opnieuw op, waardoor de aarde uit schillen bestaat met verschillende chemische
elementen.
Het binnenste van de aarde is de aardkern met vooral veel ijzer. Daarna komt de
aardmantel, een laag met magnesium en ijzer. De buitenste laag heet de aardkorst en dit is
een laag van gesteente in twee vormen: continentale korst (bestaat uit graniet, lichter
gesteente.), oceanische korst (bestaat uit basalt, zwaarder gesteente.)
Een van de fysische eigenschappen is de hardheid van de schillen. De harde buitenlaag van
de aarde is de lithosfeer. Dit is de aardkorst en het harde bovengedeelte van de
aardmantel. Onder oceanen is de lithosfeer dunner dan onder de continenten. Onder de
lithosfeer ligt de asthenosfeer. Dit is een zachtere laag. Op een paar plekken is deze laag
bij magmahaarden gesmolten, maar het grootste gedeelte van deze laag is plastisch
gesteente. Dit vaste gesteente wordt onder druk iets stroperiger en het beweegt makkelijker
dan de harde lithosfeer. De asthenosfeer berust op de harde binnenmantel. Door de hogere
druk is het gesteente daar vast. Vervolgens komt de vloeibare buitenkern, daarna de vaste
binnenkern.
,Inwendige warmte
De aarde krijgt haar warmte van inwendige en uitwendige bronnen. Bij het ontstaan van de
aarde kreeg het al warmte mee. Daarna hoopte de warmte door de meteorietinslagen op in
de aarde. Een andere inwendige bron is de radioactiviteit van sommige gesteenten, die nog
steeds warmte afgeven.
De uitwendige warmte is afkomstig van de zon en geeft vele malen meer warmte af aan het
aardoppervlak.
, Paragraaf 1.2: Het verhaal van de gesteenten:
Bouwstenen
De lithosfeer is opgebouwd uit talloze stenen die qua kleur, samenstelling en eigenschappen
verschillen.
Een gesteente is opgebouwd uit een mengsel van mineralen en/of organische stoffen die in
de natuur voorkomen. Mineralen of organische stoffen vormen dus de basisbestanddelen.
Een mineraal is een verbinding die in de natuur voorkomt en die bepaalde chemische
eigenschappen heeft. Dit kan bijvoorbeeld een kristalvorm zijn. Bij de vorming van een
mineraal worden de moleculen in de meest ´ideaalste´ vorm gerangschikt tot een
kristalvorm. Een andere eigenschap van mineralen is de hardheid.
Organische stoffen zijn ontstaan uit levende organismen.
Soorten gesteenten
Er zijn drie soorten hoofdgroepen gesteenten, die kunnen worden ingedeeld naar het
ontstaan: stollingsgesteenten, metamorfe gesteenten en sedimentsgesteenten.
● Stollingsgesteenten: gesteenten die ontstaan door afkoeling en stolling van
magma. Ze zijn in te delen in diepte- en uitvloeiingesteenten, dus naar plaats en
omstandigheden ingedeeld waar het proces van stollen heeft plaatsgevonden:
- uitvloeiingsgesteenten: als het hete magma bij een vulkaanuitbarsting als
lava uit de krater over de hellingen van een vulkaan stroomt. Dit stolt aan het
oppervlak met gebieden waar vulkanische activiteit is. Het magma/lava is
vloeibaar, dus snelstromend. Koelt heel snel af. Basalt (oceanische korst en
hotspots) vormt bij dit proces. Zit veel ijzer en magnesium in. Het komt voor
bij hotspots of onder het zeeoppervlak bij mid-oceanische ruggen, dus
stijgende convectiestromen!
- ganggesteente: een tussenvorm van uitvloeiingsgesteenten en
dieptegesteenten (bijvoorbeeld Andesiet). Dit ontstaat in vulkanische gangen.
Hoe dieper, hoe meer magmatische differentiatie, hoe meer kristallen.
- dieptegesteente: als vloeibaar magma ver onder de aardkorst heel
langzaam stolt. Dit stolt al rond de magmahaard. Het magma
waaruit dit stolt is zeer ´taai vloeibaar´→ zeer explosief vulkanisme.
Er is bij dit proces voldoende tijd en ruimte, waardoor er grote
kristallen kunnen vormen. Het is continentale korst (graniet). Witte
of doorzichtige kristallen, zwarte glimmers en roze veldspaat kristallen
zijn kenmerkend.
● Sedimentsgesteenten: Ook wel afzettingsgesteenten. Gesteenten die ontstaan
wanneer afzettingen van bijvoorbeeld zand of klei in klagen worden neergelegd en
samengeperst worden. Het wordt gevormd door verwering en erosie.
- Het verweringsmateriaal kan op verschillende manieren worden
getransporteerd: marien sediment (zee), fluviaal sediment (rivier), eolisch
sediment (wind), glaciaal sediment (ijs). Dit zijn klastische sedimenten,
klastisch gevormd. Door deze omstandigheden worden zand en klei in de
zee, rivier, door de wind of ijs gesedimenteerd tot dikke lagen. Door de
bovenliggende lagen worden zand- en kleilagen samengeperst tot een hard
gesteente. Zand wordt zo bijvoorbeeld zandsteen. Klei wordt kleisteen of
schalie.
- Organische sedimenten ontstaan door een ophoping van organisch materiaal.
Lagen kalksteen ontstaan in de zee door het neerslaan van organische en
anorganische kalkdeeltjes van de skeletjes van schelpen. Door de druk van
de bovenliggende lagen wordt kalk kalksteen.
- Evaporiet: door verdamping.