H1: Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie is de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en
stabiliteit van conceptie tot adolescentie. Welke benadering er ook gekozen wordt, alle
ontwikkelingspsychologen beschouwen onwikkeling als een continu proces.
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen is te verdelen in 3 centrale thema’s: fysieke-,
cognitieve- en sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling.
(Ras: biologisch concept dat verwijst naar classificaties die gebaseerd zijn op fysieke en
structurele eigenschappen van soorten.
Etnische groep en etniciteit: bredere termen die verwijzen naar culturele achtergrond,
nationaliteit, religie en taal.)
Cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren. Mensen die tot
een bepaalde cohort behoren, zijn onderhevig aan bepaalde normatieve gebeurtenissen
gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier
voltrekken. Dit kan biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn (vb: bereiken van de
puberteit).
Leeftijdsgebonden invloeden zijn biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien.
Ontwikkeling wordt ook bepaald door normatieve invloeden, zoals etnische afkomst, sociale
klassen, lidmaatschap van een subcultuur en andere factoren. Normatieve invloeden zijn
invloeden die leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend gedrag vreest.
Ook niet-normatieve invloeden zijn van invloed op de ontwikkeling. Dit zijn specifieke
gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek persoon op een tijdstip dat
zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen.
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
Vroeger werd de kindertijd niet beschouwd als een stadium dat kwalitatief anders was dan
volwassenheid. Een van de eerste geschriften waarin kinderen methodisch werden
bestudeerd waren babybiografieën. Waarnemers, meestal de ouders, probeerden de groei
van een kind bij te houden (fysieke en taalkundige mijlpalen vastleggen). Maar pas met
Darwin kreeg de observatie van kinderen een systematisch karakter.
Toen onderwijs universeler werd en kinderen meer gescheiden van volwassen werden en
meer volwassen beschikbaar kwamen op de arbeidsmarkt, waren kinderen niet meer nodig
kinderen onderwijzen.
Belangrijke ontwikkelingspsychologen:
Alfred Binet: intelligentie van kinderen, geheugen en hoofdrekenen
G. Stanley Hall: denken en gedrag van kinderen onderzoeken d.m.v. vragenlijsten,
ook schreef hij het eerste boek waarin adolescentie als aparte ontwikkelingsperiode
werd gezien
Eerste helft 20e eeuw trend: er werden grootschalige, systematische en langdurige
onderzoeken gestart naar kinderen en naar hun ontwikkeling tijdens de rest van hun leven
bestuderen op een normatieve manier: gemiddelde groei vaststellen. De wetenschappers
hadden een gezamenlijk doel: de aard van de groei, verandering en stabiliteit tijdens jeugd
en adolescentie op een wetenschappelijke manier bestuderen.
Een van de belangrijkste kwesties: ontwikkeling continue of discontinue?
Continue verandering: de ontwikkeling is geleidelijk en de prestaties vloeien op een
bepaald niveau voort uit die van de vorige niveaus. Het is kwantitatief; de
onderliggende ontwikkelingsprocessen die de aanzet geven tot verandering blijven
gedurende het hele leven hetzelfde.
Discontinue verandering: de ontwikkeling vindt plaats in aparte stappen of stadia. Elk
stadium levert gedrag op dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
1
,Kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft. Er is sprake van kritieke perioden wanneer de aanwezigheid van
bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling. Vroeger
werd hier veel nadruk op gelegd, nu zegt men dat mensen op veel vlakken flexibeler zijn dan
aanvalkelijk werd aangenomen.
Er is sprake van plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke
structuur kan worden gewijzigd nu wordt er gesproken van gevoelige perioden. Tijdens
een gevoelige periode zijn organismen extra gevoelig voor bepaalde soorten stimuli in hun
omgeving. Verschil tussen de twee: kritieke periode geeft permanente en onomkeerbare
gevolgen aan van bepaalde invloeden, gevoelige periode zegt dat dit nog te veranderen is.
Vroeger ging de meeste aandacht uit naar babytijd en adolescentie, nu is de gehele periode
van conceptie tot en met de adolescentie belangrijk. Waarom?
1. De ontdekking dat er in elk levensstadium sprake is van groei en ontwikkeling
2. De ontwikkeling van baby’s vloeit gedeeltelijk voort uit de ontwikkeling van
volwassenen
Maturatie: het proces van geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie
nature. De interactie tussen genetische en omgevingsfactoren is complex, gedeeltelijk omdat
sommige genetisch bepaalde eigenschappen niet alleen een directe invloed hebben op het
gedrag van kinderen, maar ook indirect bijdragen aan de vorming van hun omgeving.
Daarnaast geldt dat we door onze genetische achtergrond geneigd zijn tot bepaald gedrag,
maar dat we dat gedrag niet per se vertonen zonder een passende omgeving.
H2: Theoretische perspectieven en onderzoek
2.1 Visies op kinderen
Perspectief Kenmerk – gedrag gemotiveerd/ontstaat door:
Psychodynamisch Innerlijke, onbewuste krachten, herinneringen en conflicten, driftleven
(Freud). Psychosociaal: stadia van Erikson
Behavioristisch Externe stimuli <> uiterlijk waarneembaar gedrag van individu / klassiek-
operant conditioneren (Pavlov/Skinner)/ sociale leertheorie (imitatieleren)
– Bandura
Cognitief ‘Begrip’, denken, ratio, assimilatie en accommodatie
(Piaget) en informatieverwerkingstheorie (IVT)
Systemisch/ Relatie individu en fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld;
contextueel Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner/ Socioculturele theorie van
Vygotsky
Evolutionair Nature, genetische invloed op ontwikkeling, mutatie i.v.m. verbeteren
overlevingskansen van de soort. Darwin > Lorenz
Psychodynamisch perspectief: benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat
gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een
persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Freud kwam met de psychoanalytische theorie die er vanuit gaat dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Hij meende dat het onbewuste
verantwoordelijk is voor een groot deel van ons dagelijkse gedrag. Volgens Freud heeft elke
persoonlijkheid drie aspecten: id, ego en superego.
Id is het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat
aanwezig is bij de geboorte. Het staat voor primitieve driften: honger, seks, agressie.
Opereert vanuit het genotprincipe, doel:zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig
mogelijk spanning creëren.
Ego is het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een buffer
tussen de echte wereld om ons heen en het primitieve opereert vanuit
2
, realiteitsprincipe. Doel: veiligheid individu bewaren en hem te helpen integreren in de
samenleving.
Superego vertegenwoordigt iemands geweten en maakt het onderscheid tussen goed
en kwaad. Het ontwikkelt zich rond 5/6 jarige leeftijd.
Volgens Freud voltrekt de psychoseksuele ontwikkeling zich doordat kinderen een aantal
fasen doorlopen waarbij genot of bevrediging telkens met een ander deel van het lichaam
wordt geassocieerd. Als kinderen niet in staat zijn zichzelf in een bepaalde fase voldoende te
bevredigen of als ze te veel worden bevredigd, kan dat leiden tot fixatie: gedrag dat in een
eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Erik Erikson kwam met de psychosociale ontwikkeling: nadruk op sociale interactie met
anderen. Volgens hem worden mensen zowel gevormd als belemmerd door hun
samenleving en hun cultuur. Het omvat veranderingen in de manier waarop we aankijken
tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als
leden van de maatschappij. Mensen ontwikkelen zich gedurende hun leven in 8 aparte
stadia. In elk stadium is sprake van een crisis of een conflict dat het individu moet oplossen.
Verschil met Freud: in tegenstelling tot Freud vindt Erikson dat groei en verandering
gedurende het hele leven doorgaan. Freud meende dat ontwikkeling ongeveer compleet was
tegen de tijd dat iemand de adolescentie heeft bereikt.
Gem. leeftijd Stadia Freud Belangrijkste Eriksons stadia Positieve en negatieve resultaten
(psychoseksu.) kenmerken van Freuds van Eriksons stadia
stadia
Geboorte tot Oraal Interrese in orale Vetrouwen vs. + vertrouwen dankzij steun van omgeving.
12-18 mnd bevrediging door zuigen, Wantrouwen - Angst en zorgen over anderen
eten, bewegen van lippen,
bijten
12-18 mnd tot Anaal Bevrediging door feces op te Autonomie vs. + onafhankelijkheid als onderzoek wordt
3 jaar houden en zich te ontlasten: Schaamte en twijfel gestimuleerd.
zindelijkheidstraining - Twijfels over zichzelf, gebrek aan
onafhankelijkheid
3 tot 5-6 jaar Fallisch Interesse in de genitaliën: Initiatief vs. Schuld + ontdekken van manieren om dingen in
weten om te gaan met het gang te zetten
oedipuscomplex, wat leidt tot - schuldgevoel over daden en gedachten
identificatie met de ouder
van dezelfde sekse
5-6 jaar tot Latentie Seksualiteit grotendeels op Vlijt vs. + groeiend besef van competenties
adolescentie de achtergrond Minderwaardigheid - gevoelens van minderwaardigheid, geen
(6-12 jaar) vertrouwen in eigen kunnen
Adolescentie Genitaal Opnieuw ontluiken van Identiteit vs. + bewustzijn van de eigen uniekheid,
tot seksuele interesses en Identiteitsverwarring weten welke rol te spelen.
volwassenheid aangaan van volwassen - onvermogen om de juiste rollen in het
(Freud) seksuele relaties leven te identificeren
Adolescentie
(Erikson)
Eerste Intimiteit vs. + ontwikkeling van liefdevolle seksuele
volwassenheid Isolement relaties en hechte vriendschappen.
(Erikson) - angst voor relaties met anderen
Volwassenheid Generativiteit vs. + gevoel bij te dragen aan de continuïteit
(Erikson) Stagnatie van het leven.
- bagatelliseren van eigen activiteiten
Rijpheid Integriteit vs. + gevoel van eenheid in wat men in het
(Erikson) Wanhoop leven heeft bereikt.
- spijt van gemiste kansen
Nu: veel kritiek op de theorie van Freud, wel zijn we het er nog steeds mee eens dat het
onbewuste invloed heeft op het gedrag. Eriksons visie dat een mens zich gedurende zijn
hele leven ontwikkelt, krijgt van meer kanten steun.
Het behavioristische perspectief:
3