Openbaar bestuur en bestuurswetenschap samenvatting
OBB, hoorcollege 1, 31 augustus
Van de staat naar de markt - privatisering, libalisering
Van de markt naar de staat - nationalisering
Maatschappelijk middenveld
1. Private organisaties met een publieke taak, in samenspraak met de overheid
publieke functies gaan invullen.
2. Organisaties die een bepaald belang behartigen of doel nastreven. Private
organisaties zonder winstoogmerk.
Kernaanpak: benadering waarbij het belangrijkste verschil tussen publieke en niet-publieke
organisaties is de rechtsstatelijke vorm. Publieke organisaties hebben een publiekrechtelijke
grondslag.
3 dimensies;
1. Eigendom, van wie is de organisatie? Het gaat om de rechtelijke grondslag.
2. Bekostiging, wie bekostigt de organisatie?
3. Controle, mate waarin politieke controle plaatsvindt.
Verticale dimensie: geeft aan dat het openbaar bestuur op meerdere niveau’s van
omvattendheid gestalte kan krijgen.
Horizontale dimensie: geeft aan dat het openbaar bestuur niet alleen uit de overheid zelf
bestaat, maar ook uit tal van maatschappelijke organisaties.
> multi-level governance
Eenheidsstaat: uniform bestuursstelsel met een duidelijk primaat van de landelijke overheid.
Goed openbaar bestuur:
● Consensusgericht
● Participatief
● Vraaggericht
● Effectief en efficiënt
● Publieke verantwoording
● Transparant
● Onpartijdig en open
● Rechtszeker
De wet is niet het instrument van de overheid, maar beschermt de burgers.
Juridisering: toename van formele regels en van formele vormen van conflictbeslechting in
het domein van het openbaar bestuur.
Spanningsvelden:
Rechtmatigheid - doeltreffendheid en doelmatigheid
Democratie - integriteit
,1648-1795 Republiek der Verenigde Nederlanden, nauwelijks sprake van een centrale
overheid. Politieke macht lag bij de zeven provincies.
1795 Bataafsche Republiek
1814 eenheidsstaat Nederland, er ontstond een centraal overheidsapparaat.
Midden 19e eeuw - nachtwakersstaat
Vanaf 1870 zorgde de industrialisatie voor meer overheidsingrijpen.
1930-1973 verzorgingsstaat
Keynesiaanse versie: overheid bewaakt de stabiliteit van economische groei. Samenleving
is maakbaar als de overheid genoeg middelen heeft en handelt uit expertise.
Vanaf jaren 70 meer kritiek op verzorgingsstaat.
> New public management: de overheid zou niet zelf moeten roeien, maar alleen moeten
sturen. En als de overheid dan toch taken aan neemt dan moeten ze de organisatie bij
bedrijven als voorbeeld nemen.
Governance: Staat omvat meerdere bestuurslagen, sectoren en organisaties die niet op
voorhand 1 visie en 1 set van belangen en prioriteiten delen.
Netwerk management: Het vorm- en richting geven aan dergelijke vormen van
onderhandelend bestuur. Ipv zorgen voor nu zorgen dat.
Ethos verzorging > activering en facilitering
Regulatory state: staat die zich meer richt op regulering en minder op productie.
2. Breemans H1 en h2
Kenmerken staat:
1. Er is sprake van een specifiek grondgebied (territorium).
2. Er is een bevolking.
3. Er is een wettelijke ordening en er is een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend
de wet en regelgeving kan handhaven.
4. Een staat is erkend door andere staten.
De staat der Nederlanden is een rechtspersoon, het kan dus rechtshandelingen verrichten.
Samenwerking vereist:
1. efficiëntie
2. Lagere overheden weten beter welke problemen de burgers ondervinden.
3. Veel problemen, waar de overheden mee te maken hebben, vinden niet plaats op
eigen grondgebied bv. fileproblemen.
OBB, hoorcollege 1, 31 augustus
Openbaar bestuur in ruime zin
Verwante begrippen:
,Publiek Domein / multilevel governance system (MLG): overheden, burgers,
maatschappelijke organisaties en (ingehuurde) bedrijven met een zorg voor het algemeen
belang (HTM).
MLG: besturen op verschillende schaalniveau’s met publieke overheden en private partijen.
Besturen:
1. Er moeten beslissingen worden genomen om maatschappelijke problemen op te
lossen.
2. Nemen van beslissingen met een bindend karakter (je kan het afdwingen).
3. Openbaar heeft betrekking op het gemeenschappelijke: publieke (karakter).
3 invalshoeken bij de onderwerpen:
1. Beschrijvend/verklarend
2. Normatief (beoordelend aan de hand van eisen van goed bestuur).
3. Prescriptief (voorschrijvend). Hoe kan het worden verbeterd?
Rechtsstaat; een staat waar overheid, politiek en burgers gebonden zijn aan de wetten en
regels. Niemand staat boven de wet.
- Legaliteitsbeginsel; wat de overheid doet heeft een basis in de wet en nieuwe regels
(met name in het strafrecht) zijn (meestal) niet met terugwerking geldig. Anders
kunnen er willekeurige beslissingen worden genomen.
- Machtenscheiding (Trias Politica);
1. Wetgevende macht (Parlement, Provinciale Staten, Gemeenteraad) hebben
ook een controlerende functie (checks and balances), wat het uitvoerend
bestuur nou eigenlijk doet.
2. Uitvoerende macht (ambtenaren)
3. Rechtsprekende macht, controleert ook of de uitvoerende macht niet buiten
het boekje gaat.
In Nederland veel overlappingen.
Rechter wordt benoemd voor het leven > daarmee verzekering van onafhankelijkheid.
Grondrechten betreffen fundamentele vrijheden van de mensen in de samenleving ten
opzichte van de staat en elkaar. > Grondwet maar ook EVRM
Democratische Rechtsstaat: burgers kunnen invloed uitoefenen op de werking van de
staat.
Constitutionele Monarchie: er is een koning, maar de ministers zijn verantwoordelijk.
Parlementair Stelsel: op grond van verkiezingen worden de volksvertegenwoordigers
gekozen.
Uitvoerend bestuur (ministers) moet het vertrouwen hebben van die
volksvertegenwoordiging daar berust het primaat (zeggenschap) van de politiek op.
Regering bestaat uit koning en ministers (Kabinet).
Koning ondertekent alle wetten en Koninklijke Besluiten en is voorzitter van Raad van State.
, Vertrouwensbeginsel:
1. Kabinetsleden moeten vertrouwen hebben van de meerderheid van de leden van de
Tweede Kamer.
2. Wordt aangenomen totdat tegendeel blijkt.
3. Motie van wantrouwen, afkeuring begroting.
Dualistisch stelsel:
1. Onafhankelijkheid parlement tov regering.
2. Ministers geen lid Parlement (Monisme ministers wel lid Parlement).
Nederland is een soevereine (daar is de macht) staat die onderverdeeld (gedecentraliseerd)
is in verschillende bestuurslagen.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat > dit is geen tegenstelling
Lagere overheden hebben medebewind, zij werken mee aan de regels van de overheid (vb.
overheid wil overal parkeervergunningen).
De lagere overheden zijn wel autonoom, ze mogen in principe alles binnen hun territorium
doen, tenzij er een regel is van hogere overheden dat een bepaald iets niet mag.
De hogere overheden houden toezicht of de lagere overheden zich ook daadwerkelijk aan
de regels houden en niet buiten hun territorium treden.
Eenheid in verscheidenheid!
Huis van Thorbecke:
1. EU
2. Rijk
3. Provincies
4. Gemeenten
HvT probeert duidelijk te maken dat er 3 bestuurslagen zijn: het Rijk, de Provincies en
Gemeentelijk bestuur (basis verdieping). De EU is een ‘uitbouw’.
Gemeentelijk bestuur is dus het belangrijkst > staat het dichtst bij de burger (meest
toegankelijk).
Decentralisatie:
Heeft betrekking op de verdeling van
1. Staatsmacht (politiek perspectief)
2. Taken, bevoegdheden, middelen (staatsrechtelijk perpectief) binnen openbaar
bestuur.
2 soorten decentralisatie:
1. territoriale (gebiedsgericht)
2. functionele (specifiek doel gericht)
Territoriale decentralisatie / Gebieds corporatie
Toedeling van taken aan lagere overheden: gemeenten en provincies bv. jeugdzorg.
Bestuurslagen hebben open huishouding, ze mogen alles binnen hun specifieke territorium.