H10 Taalbeschouwing Basiskennis Taalonderwijs
Het taalsysteem taal is een systeem dat is opgebouwd uit verschillende elementen: klanken,
woorden, zinnen en teksten.
Verschillende niveaus van taal
Niveau Regels voor Onderdeel taalkunde
Fonologisch niveau Uitspraak Fonologie
Morfologisch niveau Opbouw van woorden Morfologie
Syntactisch niveau Volgorde van woorden Syntaxis
Semantisch niveau Betekenis Semantiek
Pragmatisch niveau Gebruik Pragmatiek
Orthografisch niveau Spelling Orthografie
Fonologie
Uitspraak van woorden, de regels voor de volgorde van spraakklanken, de intonatie en het
woordaccent.
Spraakklanken: de kleinste elementen van een taal. Iedere taal heeft zijn eigen bijzondere
spraakklanken ‘ai’ (Engels), ‘sch’ (Nederlands).
Als je gewend bent om een spraakklank op een bepaalde manier te vormen, dan is het moeilijk om
dit weer af te leren.
Foneem: een klank die betekenisverschil tussen twee woorden veroorzaakt.
Je spreekt van twee verschillende fonemen als twee spraakklanken ook verschillen in betekenis (beer
en been).
De klemtoon of het woordaccent kunnen er toe leiden dat woorden en zinnen op een manier
worden uitgesproken die bepalend is voor de betekenis.
Dit geldt ook voor het zinsaccent; als de de nadruk legt op een woord in een zin, geeft dat een
bepaalde betekenisnuancering.
Zinsmelodie: de intonatie waarmee een zin wordt uitgesproken.
Rijm heeft ook een bepaalde betekenis. Alliteratie of beginrijm een speels effect doordat alle
woorden met dezelfde klank beginnen (net zoals bij eindrijm).
Morfologie
Morfeem: het kleinste betekenisdragende element van een taal.
o Vrij morfeem: morfemen die als los woord kunnen voorkomen en niet verder zijn op te
splitsen in betekenisdragende delen (huis, paard, tuin)
o Gebonden morfeem: morfemen die je niet als woord kunt gebruiken, maar altijd gekoppeld
zijn aan een ander woord (voor- en achtervoegsels).
Vier verschillende morfologische principes:
, o Samenstelling: twee losse woorden worden samengevoegd tot één nieuw woord.
o Afleiding: een woord waarvan niet alle delen als zelfstandig woord kunnen voorkomen; er
wordt een gebonden morfeem toegevoegd aan een woord (nattig, weigering).
o Verbuiging: ook hierbij wordt een gebonden morfeem aan een vrij morfeem gekoppeld,
maar er ontstaat geen geheel nieuw woord (beesten, mooie).
o Vervoeging: Het toevoegen van –t, -en, -te, -ten, -de of –den.
Syntaxis: de leer van de zinsbouw; de regels voor het combineren van woorden tot zinnen.
De regels voor combinatiemogelijkheden van woorden in een zin grammaticale of syntactische
regels.
o Syntactisch niveau: de regels voor het combineren van woorden (woorden, woordgroepen,
zinsdelen, zinstypen)
1. Woorden: van de afzonderlijke woorden in een zin nagaan tot welke woordsoort ze
behoren. De 10 woordsoorten:
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Telwoord (onbepaalde en bepaalde hoofd- en rangtelwoorden)
Werkwoord (hww, kww, zww)
Lidwoord
Voornaamwoord (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, onbepaald,
betrekkelijk, vragend)
Bijwoord
Voorzetsel
Voegwoord (neven- en onderschikkend)
Tussenwerpsel
De indeling in woordsoorten is gebaseerd op drie verschillende criteria:
I. De vorm van een woord
II. De betekenis van een woord
III. De combinatiemogelijkheden met andere woorden
2. Woordgroepen: de relaties tussen woorden.
Bijvoegelijke bepaling: de woorden die extra informatie geven (zonnige)
3. Zinsdelen: de relatie hiertussen. Binnen een zin heeft elk zinsdeel een eigen functie.
Verschillende functies van zinsdelen:
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde