Ik vond dit een heel lastig vak maar deze samenvatting heeft mij geholpen alle stof goed op te slaan. Ik heb het vak met deze samenvatting in 1 keer gehaald.
Hallo Jade, bedankt voor de goede review. Fijn dat je wat hebt gehad aan mijn samenvatting.
Door: amberchaudron • 1 jaar geleden
Door: Mirrrrrrr • 1 jaar geleden
Hoi Amber, vervelend om te zien dat je niet tevreden bent met de aantekeningen. Is er iets wat je anders had willen zien in de aantekeningen?
Door: Niqu2000 • 2 jaar geleden
Door: Mirrrrrrr • 1 jaar geleden
Hallo! Bedankt voor de goede review. Fijn om te zien dat je wat hebt gehad aan mijn aantekeningen.
HC2. De basis.
ZENUWSTELSEL.
Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel: alle lichaamszenuwen. Bestaat uit 2 delen;
1. Somatische zenuwstelsel: regelt bewuste spiercontrole.
2. Autonome zenuwstelsel: regelt onbewuste spiercontrole. Bestaat uit 2 delen;
a. Sympathische zenuwstelsel: Mobiliseren van energie (versnellen van hartslag).
b. Parasympatische zenuwstelsel: Conserveren en bewaren van energie (vertragen van
hartslag).
RHOMBENCEFALON.
= achterste hersenen.
Medula: oorsprong van craniale zenuwen en belangrijk voor vitale
reflexen.
Pons: zenuwbanen kruisen hier.
Cerebellum: motoriek.
MESENCEFALON.
Is erg klein, reptielenbrein.
PROSENCEFALON: DIENCEFALON.
Thalamus: relaystation: informatie komt hier als eerste binnen. Cortico-corticale verbindingen.
Hypothalamus: Relaystation voor lichaamsfuncties die te maken hebben met hormonen.
PROSENCEFALON: TELENCEFALON.
Cerebrale cortex: hersenschors die weer in vier gedeeld kan worden:
1. Occipitaalkwab: gezichtsvermogen.
2. Temporaalkwab: gehoor, taal en visuele functies.
3. Parientaalkwab: sensorische functies zoals aandacht en aanraking.
4. Frontaalkwab: motoriek, EF, geheugen en emotie.
Limbisch systeem: onder de cortex, emoties en sociaal gedrag.
Basale ganglia: poortfunctie afgestemd met hersenactiviteit in andere hersengebieden.
Verstoorde poortfunctie: ziekte van Parkinson
,ANDERE INDELING BREIN.
Hemisferen. Linker en rechter hersenhelft .
Grijze stof: cellichamen.
Witte stof: zenuwuitlopers.
Ventrikels: met vocht gevulde holtes die het brein beschermen.
HERSENACTIVITEIT: PRIKKELOVERDRACHT.
Synaps: ruimte tussen neuronen.
Presynaps: zenders.
Postsynaps: ontvanger.
Neuron: bestaat uit cellichamen en uitlopers van dendriet en axon.
Axon: via het axon gaat informatie van het neuron naar
presynaptische terminals.
RUSTPOTENTIAAL.
Concentratiegradient in rust: buitenkant is positiever.
Meer Na+ buiten dan binnen het neuron.
Meer Ka+ binnen dan buiten het neuron.
Natrium-kaliumpomp: pompt 3 Na+ de cel uit en 2 Ka+ de cel in.
Rustpotentiaal: nodig om snel te kunnen reageren.
ACTIEPOTENTIAAL.
Vuren: elektrische stroom over het axon.
Stap 1: Verandering van het rustpotentiaal.
Hyperpolarisatie: neuron kan niet vuren.
Depolarisatie: neuron kan vuren. Hersenactiviteit ontstaat.
Stap 2: Depolarisatie.
Na+ stroomt de cel in waardoor een positief potentiaal zich verspreid over het axon.
Stap 3: Repolarisatie.
Na+ kanalen sluiten op het hoogtepunt en Ka+ kanalen gaan open.
Kalium stroomt de cel uit waardoor de binnenkant negatiever wordt.
Stap 4: Herstel van het concentratiegradient.
De Na+Ka+pomp laat natrium uit de cel en kalium in de cel.
VERSPREING VAN HET ACTIEPOTENTIAAL OVER HET AXON.
Het proces herhaalt zich op elk punt.
1. Na+ stroom de cel in op punt 1.
2. Punt 1 wordt daardoor positiever dan punt 2.
3. Na+ stroomt naar punt 2 en daar begint depolarisatie.
4. Na+ kanalen gaan daar open.
5. Op punt 1 gaan de Na+ kanalen dicht en de Ka+ kanalen open.
Myeline: vettige substantie op het axon die hersenactiviteit versnelt doordat deze worden
overgeslagen.
,PRIKKELOVERDRACHT DOOR DE SYNAPS.
Wanneer het actiepotentiaal aankomt aan het einde wordt deze afgescheiden door
neurotransmitters:
Glutamaat.
GABA.
Acetylcholine.
Mono-aminen (sociale brein):
o Dopamine
o Serotonine
o Adrenaline
o Noradrenaline
De neurotransmitters hechten zich aan de postsynaptische neuronen (ontvangers).
NEUROTRANSMISSIE.
Ionotropische effecten: directe effecten. Neurotransmitter hecht zich aan receptor, een ion-kanaal
opent en het rustpotentiaal veranderd direct.
Metabotropisch effecten: indirecte effecten. Neurotransmitters hechten zich aan receptor en dit zet
een serie metabole processen in gang.
SOCIALE BREIN.
Dorsolaterale prefrontale cortex DLPFC:
Verwerken van informatie.
Gedrag aansturen en organiseren.
Integratie van informatie.
Motivatie.
Orbitofrontale cortex OFC:
Inhibitie.
Obsessief gedrag.
Insula:
Integreren van lichamelijke sensaties.
Integreren van bewuste lichamelijke en emotionele ervaringen.
Losse ervaringen worden één ervaring.
Inschatten van gevoelens en gedachten van anderen.
Amygdala:
Voelen van emoties.
Vooral angst.
Herkennen en ervaren van emoties.
Hippocampus:
Lange-termijn geheugen.
Sociaal gedrag: mensen herkennen.
Thalamus en hypothalamus:
Schakelstations.
Informatie over hormonen.
, ZELFTOETS HC2.
1. Welke onderdelen van het neuron zie je hier?
A. Axon
B. Dendriet
C. Myeline
D. Cellichaam
E. Knoop van Ranvier
F. Celkern
2. Wat hoort op de lege plekken?
De natrium-kalium pomp speelt een belangrijke rol bij het in stand houden van het verschil in
lading tussen de binnenkant en buitenkant van een neuron dat niet actief is. Dat verschil in lading
heet het rustpotentiaal. De natrium-kalium pomp brengt voor elke 2 deeltjes kalium die naar
binnen worden gepompt drie deeltjes natrium naar buiten. Na een actiepotentiaal herstelt de
natrium-kalium pomp de concentratiegradiënt, de onevenredige verdeling van kalium en natrium
ionen over de ruimte binnen en buiten het neuron.
3. Maak matches.
Depolarisatiefase - Natrium instroom
Repolarisatiefase - Kalium uitstroom
Rustpotentiaal - Concentratiegradiënt
Actiepotentiaal niet mogelijk - Hyperpolarisatie
4. Hoe zorgt myeline voor het versnellen van het actiepotentiaal?
Het actiepotentiaal verspreidt zich over het axon doordat het proces van depolarisatie en repolarisatie
zich op elk punt langs het axon herhaalt. Myeline dekt stukjes van het axon af, waardoor herhalen van
het proces niet op elk punt plaats hoeft te vinden, maar stukjes over kan slaan. Daardoor verplaatst
het actiepotentiaal zich sneller.
5. Selecteer alle neurotransmitters uit de onderstaande lijst.
Juist zijn dopamine, serotonine en glutamaat.
(Glucose (suiker) is geen neurotransmitter. Cortisol is een hormoon. Het heeft wel invloed op het
brein, maar is geen neurotransmitter.)
6. Match elke term met de juiste beschrijving.
Presynaptisch neuron: 'Zender': Het neuron dat een signaalstof afgeeft.
Postsynaptisch neuron: 'Ontvanger': Het neuron waarop een signaal wordt overgedragen.
Receptor: Molecuul waaraan signaalstoffen zich hechten. Bevindt zich op het
cellichaam en/of de dendrieten van een neuron.
Neurotransmitter: Signaalstof betrokken bij de prikkeloverdracht tussen neuronen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Mirrrrrrr. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,19. Je zit daarna nergens aan vast.