HOOFDSTUK 8: DE POLITIEKE OMGEVING VAN HET OPENBAAR BESTUUR
Inleiding: Pacificatie of polarisatie?
In een democratie staat de overheid, als het goed is, midden in de samenleving. Dat betekent dat we
de organisatie en het beleid van de overheid niet los kunnen zien van de politieke en
maatschappelijke omgeving. Als rode draad door de politieke omgeving loopt de spanningen tussen
pacificatie en polarisatie.
Pacificatie gaat over het overbruggen van verschillen en besturen door middel van compromissen.
Polarisatie is juist het benadrukken van verschillen en besturen door middel van confrontaties.
De ontwikkeling van de politieke omgeving van het openbaar bestuur in Nederland sinds het begin
van de twintigste eeuw kunnen we in drie periode indelen:
1. Verzuiling (1917 – 1967)
2. Ontzuiling (1967 – 2002)
3. Versplintering & polarisatie (2002 – heden)
Pacificatie & verzuiling (1917 – 1967)
Door de verzuiling was de politieke omgeving van het Nederlandse openbaar bestuur lange tijd
divers maar stabiel. Culturele en sociale minderheden streden onderling om de macht. Er vormden
zich bevolkingsgroepen georganiseerd op basis van levensbeschouwelijke grondslag. De verschillende
politieke partijen raakten nauw verbonden met allerlei andere maatschappelijke organisaties.
VERZUILING VAN NEDERLAND
Liberalen Sociaal-democraten Katholieken Protestanten
Partij VVD PVDA KVP ARP, CHU, SGP, GVP
Krant Telegraaf, NRC Parool Volkskrant Trouw
Omroep AVRO VARA KRO NCRV, EO, VPRO
Onderwijs Openbare school Openbare school Katholieke school School met de bijbel
De Nederlandse samenleving was in sociaal en politiek opzicht in de twintigste eeuw net zo verdeeld
als Libanon, Noord-Ierland en de Balkan. In die landen leidden de kloven tussen bevolkingsgroepen
uiteindelijk tot gewelddadige conflicten. Door de pacificatiepolitiek in Nederland is het nooit
gekomen tot een burgeroorlog. De elites van de verschillende zuilen werkte namelijk nauw met
elkaar samen en zorgde ervoor dat de tegenstellingen niet te hoog opliepen.
De verzuilde samenleving was dus een maatschappij bestaande uit vrij strikt gescheiden
bevolkingsgroepen, die stabiel en vreedzaam kon zijn dankzij de coördinatie en pacificatie door de
elites van de verschillende bevolkingsgroepen.
Leiding en lijdelijkheid
De politicoloog Daalder typeerde de Nederlandse politieke en bestuurlijke cultuur met de woorden
‘leiding en lijdelijkheid’.
- Leiding: het gezag van de Nederlandse bestuurlijke elites was groot.
- Lijdelijkheid: de bredere bevolking was in eerste plaats volgzaam en geduldig (acceptatie van
het gezag).
Een belangrijke, ongeschreven regel is de pacificatiedemocratie was: de regering regeert. Er was een
sterke verbondenheid en vaak ook personele overlap tussen politieke bestuurders en
maatschappelijke organisaties. Daardoor konden eenmaal gesloten compromissen rekenen op brede
steun binnen elke zuil. Omdat in veel kabinetten alle vier de zuilen vertegenwoordigd waren, was er
vaak nauwelijks een georganiseerde maatschappelijke oppositie tegen het regeringsbeleid.
,HOOFDSTUK 8: DE POLITIEKE OMGEVING VAN HET OPENBAAR BESTUUR
Samenwerking aan de top
Overkoepelende organisaties die de belangen behartigden van maatschappelijke organisaties boden
samen met landelijk overlegorganen vaste arena’s waarin de overheid en de leiders van de
verschillende koepels tot afspraken konden komen die vervolgens bindend aan de achterbannen
werden opgelegd.
Hechte banden tussen de vertegenwoordigers van verschillende sociale partners leidden vaak tot
verkokering: beleidssectoren ontwikkelden zich tot verticale kokers waarin iedereen uitsluitend het
belang van de eigen sector probeerde te dienen (weinig ruimte voor inbreng van buiten). Door die
eendrachtige samenwerking en belangenverstrengeling konden verschillende beleidskokers grote
macht ontwikkelen. De politiek kon vaak moeilijk de ‘ijzeren ring’ van beleidskokers betreden.
Betrokkenheid aan de basis
Mede dankzij de zuilenstructuur kende Nederland veel particuliere zelfwerkzaamheden. Veel taken
van het maatschappelijk middenveld van vrijwillige non-profit organisaties werden door de overheid
overgenomen toen de verzorgingsstaat vorm kreeg.
De betrokkenheid uitte zich naast de zelfwerkzaamheden in een grote inzet van individuele burgers
voor de maatschappij (vraag niet wat je land voor jou kan doen, maar wat jij voor je land kan doen).
Burgerplichten kregen in deze betrokken maatschappij meester meer nadruk dan burgerrechten. De
meeste burgerplichten ondersteunden een bevelsrelatie tussen overheid en burgers (bijv.
dienstplicht & opkomstplicht bij verkiezingen). Die sterke druk op burgerplichten vergemakkelijkte
het voor de overheid om van bovenaf vergaande plannen op te stellen en door te voeren.
Civil society (betrokken maatschappij)
(ruimste zin): de verzameling van alle maatschappelijke verbanden die niet tot het openbaar
bestuur behoren, dus zowel het maatschappelijke middenveld als het bedrijfsleven.
(voorschrijvend begrip): de gedachte dat een democratische bestel alleen maar
levensvatbaar en effectief kan zijn als het gepaard gaat met een sterke civil society: een rijk
vrijwilligersleven, een grote variëteit aan organisaties en een grote betrokkenheid van
burgers.
Schikken en plooien in de polder
De politieke en bestuurlijke elites hielden zich aan een aantal ongeschreven spelregels die ervoor
zorgen dat de spanningen niet e hoog opliepen en extremisme geen kans kreeg.
Zakelijkheid Verdraagzaamheid Evenredigheid Depolitisering Pacificatiepolitiek
Zakelijkheid: politiek bestuur is een ernstige zaak waar serieus mee moest worden omgegaan.
Theatrale tonelen en politieke spelletjes waren uitgesloten.
Verdraagzaamheid: bestuurders waren op elkaar aangewezen om resultaten te bereiken.
Respect voor elkaars opvattingen en meningsverschillen niet te hoog laten oplopen. Er
ontstond een onuitgesproken ‘agreement tot disagree’.
Evenredigheid: bij politieke benoemingen en toedeling van subsidies werd evenredigheid
betracht; elk zuil kreeg zijn deel, ook als de zuil niet in de regering zat.
Depolitisering: politieke zaken die veel emoties opriepen werden gepresenteerd als zakelijke
kwesties die door experts konen worden opgelost. Gevoelige thema’s werden achter gesloten
deuren behandeld (compromissen sluiten zonder gezichtsverlies). Een commissie van ‘wijze
mannen’ konen tijd winnen en zo de kwestie uit het politieke brandpunt halen en af laten
koelen = ijskastpolitiek.
,HOOFDSTUK 8: DE POLITIEKE OMGEVING VAN HET OPENBAAR BESTUUR
De politiek in verzuild Nederland kan eigenlijk ook aangeduid worden als politiek als diplomatie. De
praktijk van schikken en plooien wordt ook wel poldermodel genoemd.
Ontzuiling: De schotten vallen weg (1967 – 2002)
Met Pim Fortuyn deed een politicus zijn intrede die tot dan toe in ons land vrijwel onbekend was.
Fortuyn was in stijl en optreden de volstrekte tegenpool van de pacificatiepolitici. Nadat hij in mei
2002 werd vermoord behaalde de Lijst Pim Fortuyn de grootste politieke overwinning uit de
Nederlands parlementaire geschiedenis. Pacificatie maakte plaats voor polarisatie.
De religieuze en ideologische kloven vervagen
In 1967 haalde D66, een partij die niet aan enige zuil was gebonden, een grote
verkiezingsoverwinning. Het was het begin van de maatschappelijke ontzuiling: veel burgers
verzetten zich tegen het overheidsbeleid en tegen de autoritaire stijl van leiddinggeven binnen
organisaties.
- Elites van zuilen raakten de greep op hun achterban kwijt.
- Politieke en ambtelijke bestuurders raakten een groot deel van hun gezag kwijt.
- De gelovige samenleving werd een natie van vrijdenkers, agnosten en niet-kerkelijke =
ontkerkelijking.
- Door gestegen welvaart en opleidingsniveau werden sociaaleconomische tegenstellingen
kleiner.
Van afspiegelen naar afrekenen en van overleg naar stemming
Het toegenomen onderwijsniveau (argumenten vragen van gezagsdragers), de welvaart en
de komst van tv en internet (journalistiek op zoek naar schandalen) zijn belangrijke factoren
in het wereldwijde proces van democratisering. De begrippen leiding en lijdelijkheid hebben
ook andere definities gekregen (leiding = onderhandelingen & lijdelijkheid = assertiviteit,
activisme).
Politieke partijen kunnen niet meer rekenen op een trouwe achterban, het stemgedrag is
niet meer voorspelbaar. De zwevende kiezer is de norm geworden en er zijn heftige
bewegingen in het kiesgedrag tussen verkiezingen. Burgers gebruiken hun stem om ‘oude’
regeringspartijen te straffen.
De opkomst van de stemmingendemocratie (Hendriks) = politiek en bestuur door middel van
een combinatie van meerderheidsdenken (meeste stemmen gelden) en stemming als
emotie. Dit schuurt met de pacificatiedemocratie; overleg krijgt minder nadruk.
Oude overlegdemocratie (pacificatiedemocratie) = politiek en bestuur dat op allerlei
manieren stemming als besluitvormingswijze en stemming als emotie probeert af te
zwakken.
Electorale volatiliteit = grote zetelwisselingen in kamer en gemeenteraden, die ervoor
zorgen dat het verloop onder kamer- en raadsleden groot is, waardoor bestuurders te
maken krijgen met onervaren volksvertegenwoordigers.
, HOOFDSTUK 8: DE POLITIEKE OMGEVING VAN HET OPENBAAR BESTUUR
Versplintering, polarisatie en continuïteit (2002 – heden)
Populistische bewegingen en protestpartijen zijn opgekomen. Hun belangrijkste
programmapunten zijn niet sociaaleconomisch, maar vooral sociaal-cultureel van aard: ze
mikken op identiteitspolitiek.
De opkomst van deze populistische-nationalistische partijen is sterk verbonden met de
globalisering. Eerst was Nederland vooral een emigratiesamenleving. De onafhankelijkheid
van de voormalige koloniën zorgde echter voor migratiestromen richting Nederland de
Nederlandse overheid had aanvankelijk geen ervaring met de opvang, selectie en
inburgering van migranten.
Terwijl de oorspronkelijke Nederlandse bevolking steeds homogener en liberaler werd in
religieuze en ideologische zin, nam de etnische en religieuze verscheidenheid in ons land
plotseling vors toe. Immigratie en integratie werden de belangrijkste sociale en politieke
kwesties. De huidige polarisatie is verboden aan de vraag wat de identiteit is van de
Nederlandse samenleving.
Vanaf de 21e eeuw is er een nieuwe politieke scheidslijn zichtbaar die te maken heeft met de
culturele dimensies:
- Kosmopolitisch: burgers en partijen die voorstander zijn van een open samenleving
(open grenzen, globalisering, maatschappelijke pluriformiteit en heterogene
nationale identiteit).
- Nationalistisch: burgers en partijen die voorstanders zijn van een meer gesloten
samenleving (de globalisering en europeanisering gaat te snel, multiculturalisme is
slecht, homogene nationale cultuur, geen migratie, geen vrijhandel, geen culturen
van buitenaf).
Kiezers spreiden zich tegenwoordig over een groter aantal partijen = fragmentatie. Ook is de
onderlinge afstand tussen de partijen die het verst naar het midden liggen vergroot;
polarisatie. De opkomst van meerdere partijen is een teken van een levendige democratie.
Niet alleen het politieke landschap versplintert, maar op andere vlakken was ook sprake van
fragmentatie.
- De banden tussen het maatschappelijk middenveld en de politieke partijen werden
losser.
- Herenakkoorden tussen maatschappelijke organisaties en de overheid werden
moeilijker te verkopen aan de achterban.
In verhouding tussen burger en bestuur hebben de burgerrechten de afgelopen decennia
bovendien meer aandacht gekregen dan de burgerplichten. De machtsverhoudingen tussen
overheid en burgers is in het voordeel van de burgers veranderd. Door de vele
mogelijkheden om in verzet te komen vrezen sommige politici en opinieleiders dat de
traditionele burgerzin vervangen wordt door calculerende gedrag: ‘vraag niet wat je voor je
land kan doen, maar wat je land voor jou kan doen’. Vaak spreekt met in dit verband van
NIMBY-gedrag. Iedereen is voorstander van collectieve infrastructurele voorzieningen, maar
niemand wil dat die in zijn eigen omgeving komen.