Prehistorie (? - 3000 v.Chr)
● De levenswijze van de jagers en verzamelaars
Huidige menssoort homo sapiens (denkende mens), uit eerdere soorten
geëvolueerd (2,5 miljoen jaar oud, HS 200.000 oud). Andere soorten, Duitse
Neanderthalers, uitgeroeid. Eerste HS in m-o, sinds 15.000 jaar in NL. Prehistorie,
geen schrift, alleen archeologische bronnen.
Prehistorie: oude steentijd (paleolithicum, ijstijd met toendra, J-V), middensteentijd
(mesolithicum, einde ijstijd, overgang), nieuwe steentijd (neolithicum, boeren),
bronstijd (niet te vinden NL, dus handel, (vuur)stenen wapens, kostbaar=status,
sieraden, krijgerelite) en ijzertijd (tot komst romeinen, tijd Kelten (galliërs), meer
wapens en geweld, grote sociale verschillen, crematies, handel met bronzen
munten), met overlap tussen perioden. Einde prehistorie overal anders, schrift niet
overal zelfde moment uitgevonden.
Jagen (mannen, goede jager=aanzien) vereist samenwerking, drijfjacht, simpele
bewapening, kennis van gebied/seizoenen/dieren. Verzamelen (vrouwen) grootste
deel menu (HS bij poolgebieden ook vissen)→ vaste rolpatronen: vrouw gebonden
aan zwangerschap/borstvoeding. Men leefde nomadisch (omvang nederzetting
bedrieglijk, herhaaldelijk gebruik? grote groep?), afhankelijk omgeving/klimaat, weinig
bezittingen.
Homo sapiens geloven hiernamaals, doden begraven met giften. Ook maakte ze
kunst/ grottekeningen (grot in Chauvet). Daarbij symbolische denken nodig →
denken in taal dus! Polytheïstische godsdiensten, natuurgodsdiensten.
Prehistorie: ongeschreven bronnen, historie: geschreven bronnen,
paleoantropologie: biologische ontwikkeling menssoorten, archeologie: bestuderen
ongeschreven bronnen.
● Het ontstaan van de landbouw en de landbouwsamenlevingen
Door klimaatveranderingen vanaf neolithicum (einde ijstijd): neolithische revolutie
(relatie leggen zaadje → plant). Ontstaan in m-o → sedentair wonen (huis als
woning, stal, opslagruimte), planten en dieren domesticeren (werden afhankelijk van
mens) → groei bevolking (versterking trend landbouw). Menu boeren monotoner
maar stabieler dan J-V.
Boeren kregen bezittingen, niet makkelijk om mee rond te sjouwen, dus niet
nomadisch: stenen bijl (bomen omhakken landbouwgrond), maalstenen,
verschillende aardewerk culturen neolthicum: bandkeramiek (z-limburg,
bandversieringen, 5300-4800 v.Chr.), mengcultuur: swifterbantcultuur (geen
akkerbouw)/ trechterbekercultuur (drenthe, kleinere boerderijen dan b.k, grote
akkers en ploeg, kar met wielen, 3500-2700 v.Chr.)/ klokbeker (veluwe, individuele
graven, koperen voorwerpen, enige handel, paard en wagen, 2500-2000 v.Chr.).
Opkomst sociale verschillen: bezit bepaald status, leider groter huis, graf
verschillen. Landbouw zorgde ook voor specialisatie, beroepen zoals priester.
Erfrecht op (on)roerende goederen zoals vrouwen → uithuwelijken → ongelijkheid.
Ook opkomst geweld over bezit van vee (offers, eten, betaalmiddel) en door groei
groepen → tegenkomen → conflict.
,● Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Neolithische revolutie. Eufraat/ Tigris in Mesopotamië, Nijl in Egypte, Indus in India
en Gele rivier in China daardoor eerste rivierdalbeschavingen/agrarisch-urbane
samenleving ipv landbouwsamenleving (onafhankelijk van elkaar ontwikkelen).
Door irrigatiesysteem/kanalisatie, overstromingen regelen. Voor in goede banen
leiden centraal gezag nodig → samenwerken cruciaal → bezitsvorming → sociale
verschillen/ aanwezigheid (luxe) goederen, met bovenaan een koning/farao →
raakte gecentraliseerd → noodzaak bezit beschermen = leger. Ontstonden eerste
stadstaten: stad met omringende platteland (Egypte 3000 v.C, Mesopotamië 2000
v.C (viel onder Babylonische rijk)). Boeren verplicht deel afstaan opbrengst aan
staat → uitkeringen → niet iedereen boer zijn, specialisatie, voornamelijk kooplieden
die handel dreven, vorst bemoeide zich daarmee. Spullen handelen die men niet had
in eigen omgeving. Géén sprake van economische centra, géén middenklassen,
géén marktfunctie, géén geld, tempel middelpunt stad. Sprake van distributie
economie.
3000 v.C. Mesopotamië (Soemeriërs) spijkerschrift, 3100 v.C Egypte hiërogliefen
schrift (Champollion, Rosetta), administratie nodig/rechtspraak/wetgeving (wetten
van Hammurabi), alles nog steeds verklaard door de goden, polytheïsme
overheerste. Later eerste monotheïstische godsdienst (abstracter dan poly, daarom
hogere religie vorm): Jodendom, kernwaarde: onderscheid tussen goede en kwade
(duivel). Maar onder Echnaton ook henotheïsme, verering zonneschijf Aton, met
Amarna kunst (realistisch, langgerekte schedel, imperfecties, lange vingers, gesloten
ogen). Altijd wel sprake van syncretisme: vermenging geloven.
● Waarom ontstonden steden? 1. Irrigatielandbouw leidt tot overproductie →
specialisatie ontstaat (handel, ambachten). 2. Lange afstandshandel waardoor goed
bereikbare centra nodig zijn. 3. Mesopotamië: specialisatie boerengemeenschappen
leidt tot de behoefte tot uitwisseling voor rijker voedingspatroon → redistributiecentra
ontstaan (steden). Waarom bij rivieren? handelsmogelijkheden, lokaal transport,
drinkwater, irrigatie. Personen: 1. Manetho: oude, midden en nieuwe rijk. 2.
Herodotus: logisch nadenken, Historiën. Bronnen prehistorie: ongeschreven
bronnen. Verandering en continuïteit: tot 1000 landbouw belangrijkste middel van
bestaan. Verandering: landbouwrevolutie. Bronnen: beperkt en veel ongeschreven.
, Oudheid (3000 v.Chr. - 500 n.Chr)
● De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en
politiek in de Griekse stadstaat
Ontstaan poleis (met agora, autonomie en akropolis) in Griekenland, kolonisatie
van 8e eeuw, Athene (Attika) en Sparta machtigste (Peloponnesos). Ontstaan door
gunstige geografische ligging. Ondanks aparte staten, wel identiteit t.o.v niet-grieken:
bvb gemeenschappelijke goden/ Panhelleense spelen. Aristocraten (de beste) alle
macht; meeste kennis/wapenuitrusting permitteren/ in adelsraad/ ambten → 7e eeuw
onrust: overbevolking/honger → nieuwe vestigingen rond middellandse zee gebied,
bloei → handel →
graan ingekocht, nijverheid/ specialisatie in olijven → burgerij ontstaat;
kooplieden, ambachtslieden, konden ook wapenuitrusting (ontstaan falanx,
hoplieten, hoplon) betalen, willen ook inspraak! Boeren ook onvrede: kleine boeren
verdrongen door grootgrondbezitters (aristocraten), kortom onvrede over verdeling
land en schuldslavernij → machtsstrijd → oligarchie (regering van weinigen).
Sparta: aristocratie: macht bij 5 ephoren (dagelijks bestuur) + 2 koningen (leger),
advies raad van ouden (gerousia, 28 mannen 60+) + Apella, volksvergadering
spartiaten (homoioi), stemmen. Omwonende (perioiken), vrouwen, staatsslaven
(heloten) géén macht. Bvb wetgever Lycurgus: leg macht aristocraten vast! Sparta
berucht om militaire opleiding.
Athene: Aristocratie (7e eeuw): adellijke rechtbank/bestuurscollege (Areopagus,
ex-archonten) + 9 Archonten, politieke/religieuze functies (gekozen door
aristocraten) + strategen (legeraanvoerders) + vergadering vrije volwassene,
ekklesia (met burgerrecht, zonder is metoiken).
Hervormingen Solon vanaf 590 (democratisering): ekklesia in van 4
vermogensklasse opdelen, hoogste 2 belangrijke openbare ambten vervullen, 3e
klasse lager ambten en 4e geen ambten, voortaan ambt bepaald door bezit +
dagelijks bestuur 400 (boulé): 1-3e vermogensklasse + volksrechtbank (heliaia) +
afschaffing schuldslavernij. Gevolg: tirannie → hervormingen Kleisthenes (vanaf
510): boulé van 500 ipv 400 + ambten tijdelijk, behalve areopagus + schervenrecht
(ostracisme) + herverdeling athene in 10 districten (fylen).
● Ionische opstand: 499-493 v.Chr. opstand tegen uitbreidingen Perzische rijk
(stichter: Cyrus de Grote), Athene helpt Grieken. Opstand onderdrukt door Perzische
koning Darius 1e → strafexpeditie tegen o.a. Athene, liep uit tot 1e Perzische oorlog
(492-490 v.Chr.), grieken winnen (slag bij de Marathon) → 2e Perzische oorlog
(480-479, opvolger Xerxes) zeeslag bij Salamis, Grieken winnen (Sparta en Athene
samenwerken, Athene verwoest, slag met perzische vloot) - Athene
verdragsorganisatie (delische attische zeebond), Athene gouden jaren → Sparta
bang voor Athene en haar democratie (eigenlijk Perzen Grieken tegen elkaar uit laten
spelen): Peloponnesische oorlog (431-404): Sparta wint, geholpen door de Perzen.
338 v.chr verzwakt Griekenland ingenomen door Macedoniërs, niet Sparta,
Alexander volgde zijn vader, Filippus op. Discussie over verhouding Perzië:
demosthenes: behouden oude orde (poleis), via filippas (waarschuwen voor
imperialisme) of isocrates: alle griekse staten 1 worden.