Hoorcollege 1 -> Bryman H1 +2
Doel sociaal wetenschappelijk onderzoek:
- kennis opdoen van sociale fenomenen waar we nog niet veel over weten
- Mogelijke / voorlopige verklaringen van sociale fenomenen die we observeren
Empirie: dat wat we kunnen waarnemen zorgt voor kennis over sociale fenomenen
Theorie: Mogelijke verklaring voor sociale fenomenen
2 soorten theorie:
- Middle range theorie = theorie geeft specifieke verklaring (bv waarom criminaliteit)
- Grand theorie = Algemene, abstracte theorieën die vaak de hele samenleving omvatten (bv
het structureel functionalisme of bourdieu's kapitalisme)
Deductie = Het toetsen van algemene theorie door middel van observaties ( theorie -> empirie)
- Op basis van algemene theorie formuleren we een specifieke en empirisch toepasbare hypothese.
Bijvoorbeeld : [T ]= mensen zijn sterfelijk, [V] =
Nederlanders zijn mensen -> [E ] =Nederlanders
zijn sterfelijk
Inductie = Op basis van specifieke
observaties (empirie -> theorie) -> maken generalisaties die leiden tot nieuwe/ aanpassingen in de
theorie.
- Redenatie is niet perse logisch (het kan ook dat zo zijn dat je iets niet weet door de specifieke observaties,
dat je iets gemist hebt)
- Bevat ook een deductief element aangezien het uitgangspunt gebruikt zal worden voor educatieve
doeleinden
Ontologie = Zijnsleer / werkelijkheidsleer: wat bestaat er? wat is de waarheid?
- Objectivisme / naïef realisme: Iets bestaat wel of niet, geen tussenweg -> sociale fenomenen
zijn feiten die extern van ons bestaan (continu invloed op ons)
- Constructivisme: Sociale werkelijkheid is volledig geconstrueerd door sociale actoren
(meerdere werkelijkheden, iedereen ziet dingen anders)
Is er sprake van 1 waarheid?
Ja Nee
Objectivisme Constructivisme
● 1 werkelijkheid! ● Sociale werkelijkheid is geconstrueerd
● Niet afhankelijk van perceptie van door onze percepties.
sociale actoren. ● Wij geven zelf betekenis aan sociale
● Omgeving heeft wel invloed op ons fenomenen
Er zijn meerdere waarheden => ligt aan de
persoon
,Epistemologie = Kennisleer; wat is (geaccepteerde) kennis; Hoe vergaren we kennis?
- Positivisme: Kennis + data vergaren via natuurwetenschappelijke: zo nauwkeurig +
systematisch mogelijk onderzoek doen (vragenlijsten, cijfers) = de methode vd exacte
wetenschappen
- Interpretivisme: Stroming die zegt dat mensen geen dingen zijn is vorm van kennis leer; je
kijkt naar hoe mensen hun werkelijkheid interpreteren (niet naar jou interpretatie als onderzoeker!)
Positivisme Interpretivisme
Natuurwetenschappelijk Mens = studieobject ipv wetenschappelijk
Objectief, waardevrij Verstehen! (gedrag niet verklaren maar
begrijpen)
Wetenschappelijk vs normatief SUbjectieve werkelijkheid
Empirisch (bestaat dus iets van werkelijkheid)
Deductie Inductie
Falsificatie: Proberen aan te tonen dat bv een theorie niet klopt
Verificatie: bewijzen / bevestigen dat iets wel klopt
Fenomenologie = Filosofie die zich bezighoudt met de manier waarop mensen de wereld om hen heen
begrijpen. Ook het symbolisch interactionisme en Weber’s versie van ‘verstehen’ dragen bij aan deze
zogenoemde antipathie voor positivisme
Evaluatie onderzoek: meer kennis
Actie onderzoek: moet wereld ‘veranderen’
Onderzoeksstrategie: Kwalitatief of Kwantitatief
Kwantitatief Kwalitatief
Vragenlijsten en experimenten Interview, etnografie
Objectivistische ontologie Constructivistische ontologie
Positivistische epistemologie Interpretivistische epistemologie
Deductie (theorie toetsen) Inductie (theorie vormen)
Objectieve kennis Subjectieve kennis
Data: cijfers + statistiek Data: woorden, tekst, verhalen
verklaren / verbanden leggen Begrijpen (wat is invloed, verband etc)
> De verschillen zijn geen wetten: kwalitatief onderzoek is geneigd om theorieën te creërens maar zij
kan ook theorieën testen -> veel onderzoekers pleiten voor gemixte methodes.
Naast theorie, ontologie en epistemologie zijn andere waarden die van invloed zijn op sociaal
onderzoek:
- Waardes: persoonlijke geloofsovertuiging / gevoelens onderzoeker (reflexiviteit)
- Praktische vraagstukken: Soms past kwalitatief onderzoek gewoon beter bij onderzoeksvraag en
andersom.
Hoorcollege 2 -> Bryman H4 + 6
Goede onderzoeksvraag: Duidelijk, Onderzoekbaar, specifiek genoeg (niet te specifiek), verschillende
onderzoeksvragen aan elkaar gerelateerd, gerelateerd aan bestaande theorie + onderzoeken, Open
, vraag ipv gesloten vraag, relevant en niet triviaal (antwoord levert originele bijdrage aan bestaand
onderzoek).
Motivatie onderzoeksvraag:
- sociaal probleem / ontwikkeling samenleving (sociale/ maatschappelijke relevantie)
- Gaten in literatuur
- Puzzel (G + A vormt samen wetenschappelijke relevantie)
- Inconsistentie: tussen theorie-empirie/empirie-empirie/theorie-theorie (dus nieuwe/ betere
theorie nodig om sociaal fenomeen te begrijpen)
empirie-empirie -> 1 bevinding komt niet overeen met een andere (vrouwen schatten hun gezondheid
lager in dan mannen maar leven wel langer)
Theorie-theorie: de twee komen niet met elkaar overeen (waarom bestaat Y, ondanks dat X bestaat)
Onderzoeksvraag -> onderzoeksstrategie
Kwantitatief Kwalitatief
smallere vraag Bredere vraag
Staat meer vast Vraag mag veranderen
kwantificeren Interpreteren
verbanden, relaties inzicht, ervaringen
meer gesloten Meer open
Etnische principes -> betrekking op het doel van je onderzoek bv. waarborgen van de privacy/ no
harm etc
Ethiek standpunt -> wat vind jij als onderzoeker/ je standpunt.
Ethische principes:
1) Informed consent: toestemming medewerkers onderzoek + doel + consequenties uitleggen
Probleem: participanten kunnen antwoorden aanpassen + bij etnografisch oz moeilijk.
2) Privacy: Gerelateerd aan informed consent -> dilemma: bv illegale activiteiten van je
respondenten
3) No Harm: Geen schade aan participanten, fysiek + mentaal (stress, zelfbeeld,
carrièremogelijkheden) Ook slecht voor onderzoek wanneer dit gebeurd.
4) Geen misleiding: Bij respondenten, verkeerd informeren
-> Debriefing: achteraf nog aan de respondent zeggen waar het onderzoek over ging +
consent vragen
5) OPT-OUT: Mogelijkheid om uit een onderzoek te stappen
6) Goed wetenschappelijk gedrag: Naar collega onderzoekers -> plagiaat mag niet. Informatie
negeren, respondenten verwijderen manipuleren etc mag niet.
Standpunten die onderzoekers aannemen tegenover ethiek:
- Universalisme: Ethische regels/ principes mogen nooit gebroken worden
- Situatie afhankelijk: Soms geen andere keuze (Bv discriminatie arbeidsmarkt)
- Ethische overtreding inherent aan het leven: Er zijn altijd wel ethische problemen, dus
gewoon accepteren dat er overtredingen zijn.
- Anything goes: Alles mag (komt ‘nooit’ voor)