Samenvatting
Deeltentamen A Inleiding in de psychologie
H1 Introductie
Psychologie: Het bestuderen van het menselijk gedrag en mentale processen.
Positieve psychologie: Psychologie die zich bezig houdt met positieve ervaringen en
karaktereigenschappen. Focus op wat goed gaat en wat het leven de moeite waard maakt.
Subfields van psychologie:
- Ontwikkelingspsychologie: Volgt de ontwikkeling.
- Onderwijspsychologie: Bestudeert leren en hoe schoolsystemen het beste weergegeven kunnen
worden.
- Schoolpsychologen: Helpt kinderen met leerproblemen e.d.
- Cognitieve psychologie (experimental): Bestudeert de mentale processen.
- Klinische psychologie (counseling): Bestuurd oorzaken, gevolgen en behandeling van
psychische stoornissen.
- Community psychologen: Verlenen hulp aan de mensen die het nodig hebben en proberen.
psychische stoornissen te voorkomen door aanpassingen in de maatschappij te maken.
- Gezondheidspsychologie: Bestudeert de relatie tussen lichamelijke gezondheid en gedrag en
mentale processen.
- Persoonlijkheidspsychologie: Bestudeert de stabiele karaktereigenschappen van mensen
- Bio -en neuropsychologie (physiological) : Bestudeert de relatie tussen het brein en het gedrag
en mentale processen.
- Sociale psychologie: Bestudeert de invloed van mensen op het gedrag en mentale processen.
- Organisatiepsychologie: Bestudeert efficiëntie, productiviteit en tevredenheid van werknemers
en werkgevers
- Kwantitatieve psychologie: Bestuderen statistieke methoden en gegevens van psychologische
onderzoeken.
Other subfields
Sportpsychologen: Psychologen die de relatie tussen sportprestaties en psychologische factoren
onderzoeken.
Forensisch psychologen: Zitten in de jury bij een rechtszaak, beoordelen de mentale gesteldheid
van de beklaagde en houden zich bezig met andere zaken van psychologie en de wet.
Omgevingspsychologen: Onderzoeken de invloed van de omgeving op het menselijk gedrag en
mentale processen.
Psychologie is een wetenschap
Er moet wetenschappelijk getest worden anders is het geen wetenschap, iedereen heeft wel
ideeën over psychologie. Je kunt op verschillende manieren wetenschappelijk testen binnen de
psychologie.
Geschiedenis
De wortels van de psychologie lag bij de filosofie al in de tijd van Sokrates werd gedebatteerd over
psychologische vraagstukken.
De ontwikkeling van de psychologie in stromingen in chronologische volgorde:
Empirisme
Filosofische stroming, kind wordt geboren als tabula rasa. John Locke, David Hume, George
Berkeley
Tegenstanders: Je wordt al geboren met kennis over de wereld.
1
,Structuralisme
In 1879 zette Wilhelm Wundt het eerste echte psychologische onderzoekslaboratorium op in de
universiteit van Leipzig. Hij hield zich bezig met onderzoek naar bewustzijn. Het bewust zijn van
externe prikkels en je eigen mentale activiteit. Hij onderzocht dit door zelfreflectie. Hij kwam tot de
conclusie dat de belangrijkste elementen van sensatie, intensiteit en kwaliteit zijn.
Rond dezelfde tijd waren Duitse fysiologen bezig met onderzoek naar sensatie en perceptie, zoals
zicht. Volgens het empirisme de kanalen voor het binnenstromen van kennis.
Fechner deed onderzoek en beschreef voorspelbare patronen hoe de verandering van een externe
prikkel verandering in onze psychologische ervaring daarvan veroorzaakt. Dit noemde hij
psychofysica.
Edward Titchener was een Engels leerling van Wundt. Hij zette een onderzoekslaboratorium in
Cornwell op. Hij deed onderzoek naar de basisprincipes van bewustzijn van Wundt, maar ook naar
complexere elementen van bewustzijn. Hij beschreef nog een component van sensatie:
Helderheid. Hij noemde deze manier van denken structuralisme omdat hij probeerde de structuur
van bewustzijn te definiëren.
Ebbinghaus was het niet eens met Wundt, hij vond dat er belangrijkere onderzoeken waren naar
mentale processen in plaats van bewustzijn. Hij deed onderzoeken waarbij hij de enige
proefpersoon was. Dit vormt wel een basis voor wat we nu weten over geheugen.
Gestalt psychologen
Rond 1912 hadden Gestalt psychologen kritiek op het structuralisme. Het gehele bewustzijn is
meer dan de som van de delen. Max Wertheimer verklaarde dit aan de hand van het phi
phenomeen, een psychische fenomeen van een schijnbare beweging. Om het bewustzijn te
begrijpen moet je het hele bewustzijn bestuderen en niet alleen de samenstellende delen.
Psychoanalyse
Sigmund Freud was rond deze tijd bezig met onderzoek naar het onbewuste. Hij kwam door te
kijken naar mensen met lichamelijke klachten zonder fysieke oorzaak tot de conclusie dat al het
gedrag ontstond door psychologische processen, met name mentale conflicten. Deze
psychoanalyse bevat een theorie over personaliteit en psychische stoornissen, maar ook behandel
methodes. De theorie is niet universeel want er is geen uitgebreid wetenschappelijk onderzoek
naar gedaan, alleen het bestuderen van individuele gevallen.
Functionalisme
William James was het niet eens met Wundt. Hij zag geen nut in het bestuderen van onderdelen
van het bewustzijn die los van elkaar nooit werkte. Hij onderzocht de functie van het bewustzijn om
ons te helpen aan te passen aan de omgeving. Dit was in overeenstemming met de
evolutietheorie, hij deed dan ook naturalistische observatie van dierlijk en menselijk gedrag.
Andere psychologen gingen hierdoor niet alleen kijken naar de functie van het gedrag maar ook
hoe dat van persoon tot persoon verschilt.
Behaviorisme
John B. Watson was van mening dat je onderzoek alleen kunt baseren op gedrag wat je kunt
observeren, mentale processen moet je negeren. Bewustzijn bestaat wel, maar kun je niks over
zeggen want blijft altijd privé en wordt beïnvloed door vooroordeel, je kunt het niet
wetenschappelijk meten. Het meest bepalend voor gedrag is leren.
Skinner is de grondlegger voor operant conditioneren, hij was ook belangrijk voor het
behaviorisme.
Ze deden onderzoek door relaties te observeren tussen omgevingsprikkels en de reacties in het
gedrag daarop.
Tegenwoordig
2
,Psychologisch onderzoek wordt gebaseerd op een combinatie van gedrag, mentale processen en
biologie. We kunnen mentale processen nu wel wetenschappelijk onderzoek, in tegenstelling tot
wat Watson zei. Dit kunnen we doen door de komst van computers en met biotechnologie.
Benaderingen
- Biologische: Gedrag en mentale processen worden gevormd door biologische processen
(genen, hormon, activiteit van het zenuwstelsel etc.)
- Evolutionaire: Gedrag en mentale processen worden gevormd door geërfde, aangepaste
aspecten. Het komt van de evolutietheorie van Darwin. Natuurlijke selectie zorgt ervoor dat
alleen de meest aangepaste genen worden doorgegeven.
- Psychodynamische: Komt van Freud. Al het gedrag wordt veroorzaakt door wisselwerking van
onbewuste mentale processen.
- Behavioral: Het gedrag komt voort uit het leren, met name door straffen en beloningen. Ze kijken
tegenwoordig niet alleen maar naar gedrag, maar alles wordt wel benadert vanuit de leertheorie.
In de cognitief-gedrag benadering, kijken ze niet alleen naar straffen en belonen maar ook naar
leren door bijvoorbeeld imitatie.
- Cognitieve: Er wordt gefocust op mentale processen om veel soorten van individueel en sociaal
gedrag te kunnen verklaren.
- Humanistische: Er wordt naar elk mens als individu gekeken. Elk individu heeft de capaciteit om
eigen keuzes te maken in hoe hij zich gedraagt en denkt. De mens is in weze goed en streeft
naar hun hoogste kunnen. Er kan hiernaar niet echt wetenschappelijk onderzoek gedaan
worden.
Context
Om gedrag en mentale processen te kunnen verklaren moet je ook naar de context kijken van die
persoon. Factoren die invloed kunnen hebben op gedrag en mentale processen heten sociaal-
economische factoren:
- Cultuur, je hebt individualistische en collectivistische culturen. De meeste landen zijn
multicultureel, er zijn meerdere culturen in één land.
- Geslacht, leeftijd, land, religie
- Sociaal economisch milieu, inkomen, opleidingsniveau, werk
3
, H5 Learning
Leren is de relatief permanente verandering in gedrag of kennis door ervaring die is opgedaan.
Door leren passen we ons aan aan onze omgeving. Dit heet adaptatie. Hier gaat de evolutietheorie
ook vanuit.
We geven niet aan alle stimuli aandacht
- Novel stimuli, trekt meestal wel onze aandacht omdat we deze stimuli nog nooit eerder hebben
meegemaakt.
- Habituatie, als een ongeconditioneerde stimulus zich heel vaak voortdoet wordt de
ongeconditioneerde respons iets minder sterk. Als hij weer minder vaak voortdoet en de respons
weer net zo sterk is heet het dishabituatie.
- Sensitization, een sterke respons op een stimuli.
- Habituatie en sensitization zijn vormen van nonassociative leren en die laten zien hoe je je
aanpast aan de omgeving door één stimulus, niet hoe stimuli zich met elkaar associeren.
Respondent conditioneren, klassiek conditioneren
Pavlov deed een experiment waarbij hij aantoonde dat je een hond iets kan aanleren.
In het experiment liet hij in drie fases zien dat hij een hond kon laten kwijlen bij een stermvork.
Fase 1: Bij een ongeconditioneerde stimulus gaf de hond een ongeconditioneerde respons
Bij een neutrale stimulus gaf de hond geen respons
Fase 2: Bij de neutrale stimulus gevolgd door de ongeconditioneerde stimulus gaf de hond een
ongeconditioneerde respons
Fase 3: De neutrale stimulus werd een geconditioneerde stimulus en de hond gaf hierop een
geconditioneerde respons.
Pavlov liet hiermee zien dat het voor dieren gold.
Reflex is ook een voorbeeld van een ongeconditioneerde respons.
Little Albert
Watson wil laten zien dat het niet alleen voor dieren geldt maar ook voor mensen. Met een
experiment laat hij zien dat hij een baby een angst kan aanleren door eerst de neutrale stimulus te
koppelen aan een angstige stimulus. Hierdoor wordt de neutrale stimulus een angst.
Responsen en stimuli
Als een geconditioneerde stimulus steeds aangediend wordt met een ongeconditioneerde stimulus
wordt de geconditioneerde respons sterker. Als echter een tijd alleen de geconditioneerde stimulus
wordt aangediend zal de geconditioneerde respons verdwijnen. Dit heet respondent extinction.
Dien je het weer aan met de originele ongeconditioneerde stimulus zal de respons weer beginnen
te bestaan. Dit heet reconditioning. Het weer voordoen van de stimulus na extinction heet
spontaneous recovery.
Stimulus generalisatie is het verschijnsel dat iemand een zelfde soort respons geeft op een
vergelijkbare stimulus met de originele stimulus.
Stimulus discrimination zorgt ervoor dat deze stimulus generalisatie niet onbegrensd is en er
onderscheid gemaakt kan worden in de vergelijkbaarheid van de stimuli en hierop een passende
respons kan geven.
Klassiek conditioneren is handig in het dagelijks leven als de ene stimulus de andere stimulus
aankondigt en hierdoor je verwachtingen kunt creëren en je kunt aanpassen aan de omgeving.
Factoren die geconditioneerde responsen beïnvloeden zijn:
4