Martini: Het cardiovasculaire stelsel: bloedvaten en bloedsomloop: arteriën, arteriolen,
capillairen en venen. Bouw en functie hart.
Martini: Bouw en functie hart
Martini H13: het cardiovasculaire stelsel: bloedvaten en bloedsomloop. 13.1
Bloed verlaat het hart via de a. pulmonalis (longslagader) en de aorta, die elk een diameter
hebben van ong 2,5 cm. Deze bloedvaten vertakken zich herhaaldelijk en vormen de
belangrijkste arteriën (slagaders). Deze arteriën vertakken zich weer naar arteriolen (kleine
slagaders). De arteriolen vervoeren het bloed naar miljoenen capillairen (haarvaten).
De belangrijkste functies van het cardiovasculaire stelsel vinden plaats op het niveau van de
capillairen: de uitwisseling van stoffen en gassen tussen het bloed en de interstitiële vloeistof
vindt plaats via de capillairwanden. Bloed dat uit een capillair netwerk stroomt, komt eerst in
de venulen, de kleinste bloedvaten van het veneuze systeem om vervolgens te verenigen tot
kleine venen (aders).
De wanden van arteriën en venen bestaan uit 3 duidelijk onderscheiden lagen:
1. De tunica intima, de binnenste laag van het bloedvat. Bestaat uit een endotheel van
het bloedvat en een onderliggende laag van bindweefsel met vooral elastische
vezels.
2. De tunica media, middelste laag. Bevat glad spierweefsel in een raamwerk van
collagene en elastische vezels. Trekken deze spieren samen neemt de diameter af,
ontspannen ze dan neemt de diameter toe.
3. De tunica externa is de buitenste laag, vormt een koker van bindweefsels rond het
bloedvat.
Elastische arteriën zijn grote, buitengewoon veerkrachtige bloedvaten met een diameter van
wel 2,5 cm. De wanden bevatten een tunica media met meer elastische vezels dan gladde
spiercellen. Daardoor kunnen ze de drukveranderingen opvangen die tijdens de hartcyclus
optreden. Tijdens de ventriculaire systole stijgt de bloeddruk snel, door dat extra bloed de
grote bloedsomloop in wordt gestuwd. Gedurende deze periode worden de elastische
arteriën uitgerekt en neemt hun diameter toe. Tijdens de ventriculaire diastole daalt de
bloeddruk in de arteriën en krijgen de elastische vezels hun oorspronkelijke afmeting terug.
Musculeuze arteriën, ook wel middelgrote arteriën of distributie arteriën genoemd, vervoeren
bloed naar skeletspieren en inwendige organen. De dikke tunica media in een musculeuze
arterie bevat meer glad spierweefsels en minder elastische vezels dan een elastische
arterie.
Arteriolen zijn veel kleiner dan musculeuze arteriën. De tunica media bestaat uit één of twee
lagen gladde spiercellen. Dankzij deze spierlagen kunnen musculeuze arteriën en arteriolen
de diameter van het lumen wijzigingen, waarmee de bloeddruk en de stroomsnelheid van
het bloed in de weefsels ook worden gewijzigd.
Capillairen (haarvaten) zijn de enige bloedvaten waarbij uitwisseling tussen het bloed en de
omringende interstitiële vloeistof door de wanden mogelijk is. Doordat de capillairwanden
relatief dun zijn, is de diffusieafstand klein en kan de uitwisseling snel plaatsvinden. Een
gemiddeld capillair bestaat uit een laag van endotheelcellen binnen een basaalmembraan.
Een tunica externe en media ontbreken. De toegang tot elk capillair wordt geopend en
gesloten door een precapillaire sfincter (kringspier), een ring van glad spierweefsels. De
,stroomsnelheid kan in bepaalde capillairen flink variëren. Alle precapillaire sfincters vertonen
een cyclische activiteit: afwisseling van contraheren en ontspannen. Door de cyclische
veranderingen, zogenoemde vasomotie, wordt de doorbloeding in een bepaald capillair met
tussenpozen onderbroken en is de bloedstroom niet constant.
Soms bieden bloedvaten een alternatieve route voor de bloedstroming aan doordat ze een
anastomose vormen, een verbinding tussen 2 bloedvaten. Onder bepaalde omstandigheden
omzeilt bloed een capillairnet volledig via een arterioveneuze anastomose, een bloedvat dat
een arteriole met een venule verbindt. In andere gevallen ontvangen één capillairnet bloed
van een arteriële anastomose, waarbij verschillende arteriën zich tot één grotere arterie
samenvoegen die zich vervolgens in arteriolen vertakt.
Venen of aders verzamelen bloed uit alle weefsels en organen en voeren het naar het hart
terug. Venen worden ingedeeld op basis van hun inwendige diameter. De kleinste venen, de
venulen, lijken op opgerekte capillairen en bij venulen met een diameter kleiner dan 50 μm
ontbreekt een tunica media. Middelgrote venen hebben een diameter van 2 tot 9 mm. In
deze venen bevat de tunica media verschillende lagen glad spierweefsel. In grote venen is
de dunnen tunica media omgeven door een dikke tunica externa die uit elastische en
collagene vezels bestaat.
In de ledematen hebben middelgrote venen kleppen, plooien endotheel die net zo werken
als de kleppen in het hart en die voorkomen dat het bloed terugstroomt.
Interne geneeskunde H5 bloedvaten. (5.4 ™ 5.5.3)
Trombose is het ziektebeeld waarbij er stolselvorming optreedt in de intacte bloedbaan. Als
een deel van het stolsel loslaat en met de bloedstroom wordt meegevoerd naar een ander
deel van het lichaam, spreken we van een embolie.
Een arteriële trombose ontwikkelt zich meestal op een arteriosclerotische veranderde
vaatwand. De kans op het ontstaan ervan neemt toe als de bloeddruk daalt, de bloedstroom
trager wordt en het bloed indikt door een vermindering van de hoeveelheid plasma.
Trombusvorming leidt tot een vermindering van de diameter of een totale afsluiting van de
slagader. Een arteriële trombose dient snel behandeld te worden omdat ze leidt tot het
afsterven van weefsel dat door de afgesloten slagader van zuurstof wordt voorzien.
Behandeling kan bestaan uit operatief een doorgang maken of het oprekken van het
venauwde vat (dotterprocedure).
Indien een deel van een trombus die gelokaliseerd is in de diepe kuitvenen, grote
bekkenvene of in het rechterdeel van het hart loslaat, bestaat het risico dat het trombus deel
(embolus) met de bloedstroom meegevoerd wordt tot in de long. Dan spreken we van een
longembolie. Dit kan leiden tot plotseling optredende kortademigheid met hyperventilatie,
tachycardie, bloeddrukdaling en temperatuurverhoging. Het onderzoek bij de kleinere
embolie bestaat uit een perfusiescan. Hiermee wordt de doorbloeding (perfusie) van de long
gemeten.
Een aneurysma is een abnormale verwijding van een slagader. De 3 belangrijkste vormen
zijn het ware aneurysma, het valse aneurysma en het aneurysma dissecans. De eerste vorm
is een abnormale verwijding als het gevolg van een zwakke plek in de wand van de
slagader. De tweede is eigenlijk geen aneurysma maar door een defect in de wand van het
, vat is er een bloeding opgetreden. Dit heeft geleid tot een hematoom aan de buitenkant van
het vat dat meebeweegt met de pulsaties van de slagader. Bij de derde vorm is er een
scheur in het endotheel van de aorta. Hierdoor ontwikkelt er zich een vals lumen tussen het
endotheel en de spierwand van de slagader. In dit tweede lumen is de bloedstroom over het
algemeen trager en het risico van trombose dus groter.
Ontstekingen van bloedvaten komen niet erg vaak voor. Het betreft meestal ontstekingen op
basis van de aanwezigheid van auto-immuuncomplexen. Het kan verschillende oorzaken
hebben en komt onder andere voor na virale luchtweginfecties, na infecties met
streptokokken, bij sarcoïdose, bij gevoeligheidsreacties op geneesmiddelen en bij algemeen
lichamelijke auto-immuunziekten.
Bij trombose maakt men onderscheid tussen de oppervlakkige veneuze trombose
(tromboflebitis) en de diepe veneuze trombose (flebotrombose). Het proces van trombose
begint vrijwel altijd met een endotheelbeschadiging. De spierlaag van de vaatwand komt
hierdoor in contact met de bloedplaatjes waardoor stolselvorming optreedt. Hierna
ontwikkelen zich ontstekingsverschijnselen die geleidelijk met littekenvorming genezen. Dit
alles gaat gepaard met de afsluiting van het vat en een stoornis in de bloeddoorstroming.
Trombophlebitis kan spontaan optreden zoals bij een zwangerschap of bij met met varices.
Bij een perifeer infuus is een dagelijkse controle van de insteekopening noodzakelijk op de
aanwezigheid van een lokale ontsteking. De patiënt klaagt in het algemeen over pijn en
zwelling in het aangedane gebied. De plaats van ontsteking is rood. Behandeling in de acute
fase bestaat uit bedrust, hoogleggen van de aangedane extremiteit, pijnstilling en soms
ontstekingsremmers.
Flebotrombose is meestal gelokaliseerd in de diepe kuitvenen, soms in de venen van het
bekken. Bedrust is een van de meest voorkomende oorzaken. Hierdoor wordt voortdurend
druk uitgeoefend op het vat en wordt de doorstroming vertraagd, waardoor de kans op
stolselvorming groter is. Het been is gezwollen, de huid is rond, glanzend en warm. Een van
de belangrijkste onderzoeken is flebografie. Dit is het met röntgenstralen zichtbaar maken
van de venen die gevuld zijn met een röntgencontrastmiddel. Hiermee kan de lokalisatie en
uitbreiding van het proces precies worden vastgesteld.
Varices zijn kronkelige, knobbelvormige, onregelmatige en verwijde venen. Ze komen vooral
voor bij vrouwen die een zittend of staand beroep hebben. Mannen hebben veel minder
kans op de ontwikkeling van varices. De behandeling bestaat uit compressietherapie,
sclerotherapie (verhardende vloeistof in spatader spuiten), of chirurgische behandeling.
Ontstekingen van aders komen weinig voor, behalve de tromboflebitis en de ontstekingen op
basis van de aanwezigheid van varices.
Farmacologie: 4.3.4
Bij mensen met coronaire hartziekten bestaat een verhoogd risico op stolsels in de
kransslagaders, met ischemie en/of een infarct tot gevolg. Het doel van antistollingstherapie
is daarom om het stollingsproces te beïnvloeden en zodoende het risico te verkleinen dat
zich stolsels vormen. Bij stolling gaat het om 2 hoofdprocessen: de activering van