Hoofdstuk 21 Ouderdom en Ziekte
21.1 Inleiding
Er is wereldwijd sprake van een hoog tempo van vergrijzing.
Nederland kent een dubbele vergrijzing: de groep ouderen vormt een relatief groter aandeel in de
samenleving (mede als gevolg van de babyboom na WOII), ook stijgt de levensverwachting.
Directe consequentie van vergrijzing is de toename van neurocognitieve stoornissen en een toename
van ouderen met allerlei somatische en psychische aandoeningen.
21.1 Veroudering
Veroudering is een heterogeen concept, dat bepaald wordt door vele interacterende factoren (zie
kopjes):
Biologische veroudering
Betreft een proces waarmee de kans op overlijden met het stijgen van de leeftijd toeneemt.
Alle orgaanfuncties gaan achteruit. De algehele fysieke conditie, mobiliteit, de snelheid van denken,
handelen en het geheugen gaan achteruit. Tevens neemt de kans op aandoeningen en ziekte toe.
Bij ouderen is er dikwijls sprake van polyfarmacie, wat naast positieve effecten ook weer nieuwe
gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.
Frailty
Betekend kwetsbaarheid.
Clegg en collega’s zien als oorzaak van frailty de achteruitgang van vele lichamelijke systemen
gedurende de levensloop: b.v. zenuwstelsel, endocriene systeem, immuumsysteem etc.
Collard en Oude Voshaar vinden dat fraitly verwijst naar een fysieke conditie waarbij de
reservecapaciteit van vele fysiologische systemen tot een kritisch minimum is gedaald, waardoor
kleine verstoringen kunnen leiden tot grote gezondheidsproblemen.
Fenotype-model: definieert frailty als de aanwezigheid van drie of meer van de volgende
kenmerken (bij pre-frailty dien je er een of twee te hebben):
– onbedoeld gewichtsverlies
– uitputting
– zwakte
– langzame loopsnelheid
– lage lichamelijke activiteit
Commulatief- tekortenmodel: bevat een bredere definitie en een groter aantal symptomen op een
continue schaal: frailty index
Psychologische en sociale veroudering
De derde levensfase (55-75 jaar), wordt getypeerd door de overgang van werkend naar pensioen.
Hierbij staan gewijzigde dagbesteding, bewustwording van veranderende toekomstperspectief,
wijziging in relationele en maatschappelijke rollen centraal.
Deze veranderingen hebben vaak effect op het zelfbeeld.
De vierde levensfase (laatste levensfase: 75+) wordt gedomineerd door het opmaken van de
levensbalans. Besef van naderend einde en vele veranderingen op lichamelijk gebied. Eenzaamheid
is in deze fase een groot probleem.
, Wisselwerking tussen biologische, psychologische en sociale veroudering
Afname van mobiliteit leidt b.v. tot minder sociale contacten en dat kan weer leiding tot
eenzaamheid.
Bij dit alles speelt de persoonlijkheid een belangrijke rol. De biologische, psychologische en sociale
veranderingen doen een groot beroep op de copingstrategieën.
Ook cognitieve achteruitgang kan interfereren. Alle genoemde veranderingen kunnen van invloed
zijn op het psychisch functioneren en eventueel leiden tot psychopathologie.
21.1.2 Moderne levenslooppsychologie
Vanuit deze benadering wordt ouderdom niet gerelateerd aan levensfasen maar als een aspect van
levensloopontwikkeling. Het levenslange ontwikkelingsproces wordt gezien als multi-dimensioneel,
multi-directioneel en individueel.
Afhankelijk van het aspect kan er sprake zijn van groei, behoud of verlies (b.v. de levenservaring
groeit, maar snelheid in denken neemt af).
21.1.3 Ouderen en wetenschappelijk onderzoek
Ouderen zijn ernstig ondervertegenwoordigd in wetenschappelijk onderzoek.
21.2 Doelstelling en rationale
De eerder beschreven visies op de levensontwikkeling geven aanwijzingen voor de moeilijkheden
waar ouderen mee te maken kunnen krijgen.
Psychotherapeutische interventies, vanuit welk referentiekader dan ook, dienen doorgaans mede
gericht te zijn op het rouwen om wat geweest is en het aannemen van nieuwe rollen.
Thema’s als gezondheid, verbondenheid, individualiteit, activiteiten, materiële, condities en het
leven in het algemeen, kunnen een uitkomst bieden in de psychotherapie.
Er zijn 3 behandelniveaus voor persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen:
– gericht op de omgeving (zoals psycho-educatie of mediatietherapie)
– steunend structurerend (passende dagstructuur) en adaptiebevorderende (aanpassing aan
omgeving) therapieën
– gericht op de persoonlijkheid (persoonlijkheidsfunctioneren en maladaptieve trekken)
Omgang met lichamelijke klachten kan op oudere leeftijd zo problematisch zijn dat er gesproken
kan worden van een somatische-symptoomstoornis (volgens de DSMV).
21.3 Assessment, meetinstrumenten en diagnostiek
Een probleem is dat instrumenten niet de specifieke representatie van symptomen op oudere leeftijd
in kaart brengen. Er zijn wel een aantal instrumenten speciaal voor ouderen ontwikkeld.
Als diagnostische instrumenten, geschikt voor gebruik bij ouderen in de klinische praktijk, worden
aanbevolen:
– voor screening in de eerste lijn: de Freiburger Complaint list en de somatisatie-subschaal van de
Brief Symptom Inventory (BSI).
– voor monitoren van behandelingen: the Schedule for Evaluation Persistent Symptoms (SEPS) en
de Somatic Symptoms Experiance Quistinnaire (SSEQ)
Voor het diagnosticeren voor gecompliceerde rouw kan de Rouw Vragenlijst worden afgenomen.