Hoofdstuk 1 De geschiedenis van kindermishandeling
1.1 Eind negentiende eeuw: opkomst kinderbescherming
Vroeger keken mensen naar kinderen als onvoorwaardelijk bezit van ouders en als
verzekering voor inkomen en verzorging voor de oude dag. Er werd dus niet vanuit de
belangen van het kind, maar vanuit het belang van de maatschappij gedacht. Pas in 1899
werd de Nederlandsche Bond tot Kinderbescherming opgericht. Dit was het begin van de
erkenning van kindermishandeling. Kindermishandeling werd wel vooral gezien als een
bedreiging voor de samenleving, omdat een mishandeld kind een ‘crimineel in de dop’ was.
1.2 Kinderwetten 1905
Tot het begin van de vorige eeuw bestond nog geen wetgeving die het mogelijk maakte om
in te grijpen als het mis ging in de opvoeding. Een eerste poging om het welzijn van het kind
te verbeteren was het bekende Kinderwetje van Van Houten uit 1874, dat fabrieksarbeid
verbood voor kinderen onder de twaalf jaar. Dit bracht echter weinig verandering. Een wet
die wél verandering bracht voor veel kinderen was de Leerplichtwet die in 1901 van kracht
werd. De algemene leerplicht verplichtte alle kinderen van zes tot twaalf jaar naar school te
gaan. Alle kinderarbeid tot twaalf jaar werd verboden.
De nieuwe kijk op het ouderschap kreeg aan het einde van de negentiende eeuw steeds
meer aanhang. Mensen vonden dat de overheid mogelijkheden moest krijgen om in te
grijpen in de opvoeding. Deze nieuwe verantwoordelijkheid van de overheid kreeg een
gezicht in de Kinderwetten die in 1905 van kracht werden. De Kinderwetten bestonden uit
drie delen:
1. de Burgerlijke Kinderwet ging over de ouderlijke macht en de eventuele instelling van
voogdij;
2. de Strafrechtelijke Kinderwet ging over de aanpak van kinderen, die een misdrijf
hadden gepleegd;
3. de Kinderbeginselenwet ging over de oprichting van instanties die de praktische
uitvoering van de eerste twee wetten in handen kregen.
Door deze wetten kwam de positie van ouders in een ander daglicht te staan. Kinderen
waren niet langer het bezit van hun ouders, ouders moesten er zijn voor de kinderen.
Opvoeden werd dus een plicht.
1.3 Jaren zestig: omslag in het denken, de ‘ontdekking’ van kindermishandeling en de eerste
cijfers over de omvang in Nederland
Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw bestond in Nederland nauwelijks belangstelling
voor kindermishandeling. Wel werd onderkend dat sommige ouders niet in staat waren hun
kinderen op te voeden tot nette burgers. Zij waren naar men dacht vooral afkomstig uit de
zogenoemde ‘asociale klasse’. Dergelijke kinderen vielen onder het aandachtsgebied van de
Raad voor de Kinderbescherming. In Nederland duurde het tot 1956 voordat er via het
proefschrift Psychische kindermishandeling van Berthe Clemens Schröner voor het eerst
expliciet aandacht kwam voor kindermishandeling, in plaats van dat het werd gezien als
onderdeel van verwaarlozing.
In 1967 verscheen een artikel in het tijdschrift voor kinderbescherming ‘De Koepel’, waarin
werd geschat dat in Nederland 120 kinderen per jaar overleden aan de gevolgen van
mishandeling. Op grond van cijfers uit onderzoek werd berekend dat dit betekende dat ten
minste 1.200 kinderen per jaar zo ernstig worden mishandeld dat ze moesten worden
opgenomen. Er werd geschat dat dit 10% van alle mishandelde kinderen zou zijn, zodat het
,in totaal om 12.000 kinderen zou gaan. Het was niet eenvoudig om deze cijfers te verifiëren
en het versterkte de vraag naar onderzoek om een goed beeld te krijgen van het voorkomen
van kindermishandeling.
1.4 Jaren zeventig en tachtig: betuttelende aanpak kindermishandeling
Vanaf het moment dat kindermishandeling daadwerkelijk werd aangepakt, is het beleid altijd
onderwerp geweest van kritiek. Die kritiek kwam in eerste instantie vooral van boze ouders
die de kinderbescherming beschouwden als kinderdief en paternalistische organisatie.
Opvallend was dat hulpverleners de problematiek in gezinnen in het geheim probeerden op
te lossen en dat in veel gevallen voor het betreffende gezin werd geheim gehouden dat er
een melding was binnengekomen en dat er een onderzoek werd ingesteld. Dit beleid bracht
met zich mee dat hulpverleners in de jaren zeventig en tachtig vooral óver de hoofden van
ouders heen praatten en beslissingen namen die zij goed achtten voor het gezin.
1.5 Eind vorige eeuw: wetgeving verbetert rechtspositie ouder en kind
In 1992 werd de Wet op de jeugdhulpverlening ingevoerd. De wet moest een antwoord
geven op de versnipperde hulpverlening in tehuizen en instellingen en verlengde de
verantwoordelijkheid voor jeugdhulpverlening van het Rijk naar de provincies. Hulpverlening
moest zo tijdig mogelijk, in zo licht mogelijke vorm, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij
huis gegeven worden. Dit werd ook wel het ‘zo-zo-zo-beleid’ genoemd. Bovendien stelde de
wet het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in, dat zich specifiek richtte op de
signalering van kindermishandeling.
In 1994 werd de Wet op de jeugdhulpverlening aangepast, waarbij regionale overheden de
mogelijkheid kregen een Bureau Jeugdzorg in te richten, één loket dat gezinnen sneller en
beter naar alle voorzieningen door zou wijzen. Dit veranderde de verhoudingen in het veld
zodanig, dat de Wet op de jeugdhulpverlening niet meer voldeed en in 2005 een nieuwe Wet
op de jeugdzorg werd ingevoerd. Op 1 januari 2015 werd de nieuwe Jeugdwet van kracht.
Gemeenten hebben hierin de verantwoordelijkheid en de regie over de Jeugdzorg, in plaats
van het Rijk en de provincies.
1.6 Begin deze eeuw: roep om preventieve aanpak
Nadat enkele gevallen van kindermishandeling, zoals de zaak van Savanna, uitgebreid in de
media werden behandeld, reageerden mensen verontwaardigd over het gebrek aan
preventieve daadkracht door jeugdhulpverlening. In 2000 werd de Reflectie- en Actiegroep
Aanpak Kindermishandeling (RAAK) opgericht, dat van grote invloed is geweest op het
beleid in Nederland ten aanzien van het voorkomen en aanpakken van kindermishandeling.
RAAK ontwikkelde een methode op basis van drie artikelen uit de door hen opgestelde
‘grondwet van democratische opvoeding’:
1. Elk kind heeft recht op eerbiediging en bescherming van zijn of haar lichamelijke en
geestelijke integriteit; op de geborgenheid, leiding en begeleiding van volwassenen;
en op adequate gemeenschapszorg voor een optimale ontwikkeling van zijn of haar
persoonlijkheid.
2. De veiligheid, gezondheid en algehele ontwikkeling van een kind zijn de
gemeenschappelijke en individuele verantwoordelijkheid van alle leden van de
samenleving.
3. Niemand wordt geacht een kind te verzorgen en op te voeden zonder dat hij of zij
daartoe een cursus, training of opleiding heeft gevolgd, en bij de verzorging en
opvoeding deskundig wordt geadviseerd, bijgestaan, ondersteund of begeleid.
,Van 2008 tot 2010 is de Raak-methode in 35 regio’s in Nederland uitgevoerd. De RAAK-
aanpak kent vijf niveaus:
1. Algemene preventie voor iedereen;
2. Preventie voor gezinnen in risicosituaties;
3. Specifieke preventie gericht op ouders en kinderen die op grond van individuele
risicofactoren geselecteerd worden;
4. Ingrijpen bij vroege signalen gericht op individuele gezinnen waarin zich al
problemen voordoen;
5. Daadwerkelijke bescherming en hulpverlening bij vermoedens of constatering van
kindermishandeling.
1.7 2010 en verder: veiligheid en handelen centraal
Na de ‘RAAK-periode’ hebben een aantal opvolgende onderzoeksrapporten ervoor gezorgd
dat het toenmalige kabinet vond dat de overheid sneller moet ingrijpen als ouders niet in
staat zijn de veiligheid van hun kind te waarborgen, vooral als het om baby’s en jonge
kinderen gaat. Daarnaast was de opvatting dat het kabinet ervoor moest zorgen dat de
professionals in het veld zodanig toegerust zijn dat zij slagvaardig hun werk kunnen doen en
zich optimaal gesteund voelen bij de vaak lastige dilemma’s waarvoor zij staan.
In het nieuwe Actieplan Aanpak Kindermishandeling voor de periode 2012-2016 ‘Kinderen
Veilig’ stonden drie pijlers centraal:
1. voorkomen;
2. krachten bundelen door multidisciplinaire aanpak; en
3. aanpakken van fysieke mishandeling en seksueel misbruik.
Daarnaast werd de wettelijke meldcode ingevoerd welke ervoor moet zorgen dat
professionals stapsgewijs gaan handelen bij een vermoeden van kindermishandeling.
1.8 2015-2018: landelijke jeugdagenda
De veranderingen in het jeugdstelsel leidden o.a. tot een landelijke Jeugdagenda. Het was
een agenda die werkende weg werd gevuld en uitgewerkt met een apart deel over de
veiligheid en bescherming van jeugdigen. Daarin werd gesteld dat ‘elk kind recht heeft op
een gezonde en veilige jeugd en dat het onverteerbaar is dat kinderen worden mishandeld’.
Door de decentralisatie van de jeugdhulp hebben gemeenten de opdracht gekregen om te
voorzien in maatregelen om kindermishandeling en huiselijk geweld te bestrijden en om voor
de kinderen die hulp nodig hebben als gevolg van mishandeling een passend hulpaanbod te
organiseren.
1.9 2018-2021: actieprogramma geweld hoort nergens thuis
In 2018 wordt geconstateerd dat ondanks de inzet van veel en verschillende partijen het in
de afgelopen jaren niet is gelukt om huiselijk geweld en kindermishandeling voldoende terug
te dringen. Nog te vaak worden signalen gemist en lukt het niet om de cirkel van geweld te
doorbreken. Met het actieprogramma wil men huiselijk geweld en kindermishandeling
terugdringen, de schade van geweld beperken en de cirkel van geweld vaker en duurzaam
doorbreken.
In het programma komen drie actielijnen samen:
1. Eerder en beter in beeld: er wordt op ingezet dat de omgeving van het slachtoffer
signalen herkent en dat men vervolgens weet wat te doen. Om slachtoffers beter in
beeld te hebben wil men daarnaast forensisch medische expertise borgen en
rapportages en de communicatie tussen betrokken partijen verbeteren.
, 2. Stoppen en duurzaam oplossen: er wordt een duidelijke norm gesteld door de
strafmaat voor stelselmatige kindermishandeling te verhogen en de verjaringstermijn
te verlengen. Daarnaast moeten slachtoffers snel en duurzaam in veiligheid worden
gebracht en moet het geweld worden teruggedrongen. Bovendien moet worden
gezorgd voor passende hulp en ondersteuning om de schade te beperken.
3. Specifieke groepen: voor een aantal specifieke doelgroepen is extra aandacht
nodig. Ook hier wil men met het actieprogramma zorgen dat slachtoffers en plegers
zo snel en goed mogelijk in beeld zijn en dat de veiligheid van het slachtoffer snel en
duurzaam wordt hersteld.