Ontwikkelingspsychopathologie
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en
jeugdigen
Hoofdstuk 1,2,3,7,8,11,12,13,14 & 16
Social Work
Periode 1
Leerjaar 2
Isa Beuze
,Inhoud
Leerdoelen per hoofdstuk pag. 3
Hoofdstuk 1; Introductie pag. 4
Hoofdstuk 2; Classificatie, diagnostiek en epidemiologie pag. 5
Hoofdstuk 3; Theorieën over ontwikkeling pag. 7
Hoofdstuk 7; Gehechtheid en hechtingsstoornissen pag. 10
Hoofdstuk 8; Autismespectrumstoornis pag. 15
Hoofdstuk 11; Zelfregulatie en de aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis pag. 20
Hoofdstuk 12; Agressie en gedragsstoornissen pag. 23
Hoofdstuk 13; Angst en angststoornissen pag. 28
Hoofdstuk 14; Stemming en stemmingsstoornissen pag. 33
Hoofdstuk 16; Middelengebruik en middelenmisbruik pag. 38
Oefenvragen per hoofdstuk pag. 44
Antwoorden oefenvragen pag. 46
Voor Windesheim studenten van 2021/2022; bij hoofdstuk 3 is het de bedoeling dat we een
artikel over licht verstandelijke beperking leren. Deze heb ik niet samengevat. Je kunt het
vinden in de ELO. Vandaar dat er dus bij de leerdoelen van hoofdstuk 3 iets staat over lvb.
2
,Leerdoelen per hoofdstuk
Hoofdstuk 1 & 2
De student weet wat het begrip ontwikkelingspsychopathologie inhoudt en heeft kennis
van classificeren, diagnosticeren en epidemiologie
Hoofdstuk 3
De student heeft kennis van theorieën over ontwikkeling, heeft een kritische blik erop en
heeft kennis van effecten en invloeden op risico- en beschermingsfactoren en kan deze
toepassen
De student kan de problematiek die voortkomt uit een licht verstandelijke
beperking signaleren, weet wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan dit
koppelen aan theorie en heeft kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het
verbeteren van de situatie
Hoofdstuk 7
De student kan de problematiek die voortkomt uit hechtingsproblematiek signaleren, weet
wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan dit koppelen aan theorie en heeft
kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het verbeteren van de situatie
Hoofdstuk 8
De student kan de problematiek die voortkomt uit Autismespectrumstoornissen
signaleren, weet wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan dit koppelen aan
theorie en heeft kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het verbeteren van de
situatie
Hoofdstuk 11 & 12
De student kan de problematiek die voortkomt uit zelfregulatie en ADHD, agressie en
gedragsstoornissen signaleren, weet wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan
dit koppelen aan theorie en heeft kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het
verbeteren van de situatie
Hoofdstuk 13 & 14
De student kan de problematiek die voortkomt uit angst- en stemmingsstoornissen
signaleren, weet wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan dit koppelen aan
theorie en heeft kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het verbeteren van de
situatie
Hoofdstuk 16
De student kan de problematiek die voortkomt uit middelengebruik en middelenmisbruik
signaleren, weet wanneer er sprake kan zijn van comorbiditeit, kan dit koppelen aan
theorie en heeft kennis over welke factoren kunnen bijdragen aan het verbeteren van de
situatie
3
,Hoofdstuk 1; Introductie
1.1 Ontwikkelingspsychopathologie
Ontwikkelingspsychopathologie; de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe
psychische stoornissen ontstaan en hoe ze zich ontwikkelen. Het is anders dan psychiatrie,
zij houden zich namelijk bezig met onderzoek, diagnose en behandeling. De
ontwikkelingspsychopathologie gebruikt inzichten van verschillende disciplines;
De ontwikkelingspsychologie (normale ontwikkeling)
De klinische psychologie (afwijkende ontwikkeling)
De pedagogie (opvoeding)
De kinderpsychiatrie (psychiatrische ziekten)
De biologie (erfelijkheid en lichamelijke rijping)
De sociologie (maatschappelijke processen)
De antropologie (culturele normen en waarden)
De epidemiologie (het voorkomen van ziekten en stoornissen onder de bevolking)
In het boek spreken ze van ‘normaal’, hiermee bedoelen ze gedrag dat volgens de
Nederlandse normen, waarden en verwachtingen op het gemiddelde ligt.
Thema’s in de ontwikkelingspsychopathologie;
1. Vroeger en nu
Iemands gedragsmogelijkheden worden moeilijker als iemand ouder wordt. Bij het
veranderen en moeilijker worden van gedrag spelen actuele verwachtingen, eisen die
worden gesteld en vroegere ervaringen een rol. Een jongen die vroeger bijv. is gepest zal
op de middelbare school plagen als iets negatiefs zien. Als hij leert dat dit niet negatief
bedoeld is kan hij er anders over gaan denken. Geschiedenis beïnvloed ervaringen en
ervaringen beïnvloeden geschiedenis. Het is een wisselwerking. Een 5-jarig kind kan
teleurgesteld zijn met een cadeau als hij het vergelijkt met zijn vriendjes, maar later kan
hij trots zijn op zijn ouders dat ze hem toch iets hebben gegeven ondanks de armoede.
2. Een dynamisch gezichtspunt
Afwijkend gedrag of een psychische stoornis is wisselend in mate en kan meer of minder
zijn in verschillende omstandigheden. Gedrag dat in een bepaalde leeftijdsfase normaal
is kan later abnormaal worden. Het hangt samen met de ontwikkelingsopgaven die een
kind op een bepaalde leeftijd heeft. Een kind van 1 jaar moet bijv. nog leren gescheiden
te zijn van de ouder, het is normaal als het gaat huilen als de ouder uit zicht is. Dit is niet
normaal bij een kind van 10 jaar.
3. Een uniek individu met unieke ervaringen
Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten het ontstaan en het
verloop van gedrag;
Kindgebonden factoren; sekse, leeftijd, intelligentie en impulsbeheersing
Ouder- en gezinsgebonden factoren; opleiding, inkomen, opvoedingsvaardigheden
en gezondheid
Maatschappij- en omgevingsgebonden factoren; sociale ongelijkheid, welvaart,
onderwijs, televisie en sociale media, culturele normen en waarden
Alles heeft invloed, maar niet bij iedereen in dezelfde mate. De ernst van een stoornis is
afhankelijk van verschillende factoren. Het gaat om de levensfase waarin een kind iets
negatiefs meemaakt, de intensiteit van de ervaring, de mate waarin mensen steunen (of niet)
en de vaardigheden die ze zelf hebben kunnen ontwikkelen om met hun aandoening om te
gaan.
Hoofdstuk 2; Classificatie, diagnose en epidemiologie
4
, 2.2 Classificatie
Classificatie; een persoon/voorwerp/situatie herkennen, een naam geven en indelen in een
categorie. Om te classificeren interpreteren we, dit is cultuurgebonden. Bijv. wanneer noem
je een meisje een vrouw? Vanaf de menstruatie of vanaf 18 jaar? Een classificatiesysteem is
bedoeld om;
Onderscheid te maken tussen verschijnselen
Overeenkomsten te signaleren
Oude en nieuwe verschijnselen in te delen
Hulpverleners moeten goed observeren en luisteren om te kijken of er een probleem is en
wat deze inhoudt. Er zijn grote groepen stoornissen zoals gedragsstoornissen, psychotische
stoornissen en angststoornissen. Hieronder vallen weer subgroepen, onder angststoornissen
valt bijv. een paniekstoornis.
De DSM-5 is een classificatiesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen bij het
diagnosticeren. De Duitse psychiater Emil Kraeplin (1856-1926) is de grondlegger ervan. De
DSM is gebaseerd op afspraken die specialisten hebben gemaakt voor elke groep
stoornissen, het komt vanuit de wetenschap.
In de DSM staan symptomen die stoornissen kenmerken. Ze beschrijven de stoornis, ze
verklaren dit niet. Het gaat om observeerbaar gedrag of innerlijke kenmerken. Als je zegt dat
iemand druk is omdat hij ADHD heeft klopt dit niet. ADHD is een beschrijving van het gedrag,
waar druk-zijn een deel van is. Ook staat in de DSM welk aantal symptomen, in welke mate
en gedurende welke termijn het aanwezig moet zijn wil er sprake zijn van een stoornis.
Vuistregel is dat hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ernstiger diegene eraan toe is. Als
laatste is het belangrijk in welke mate de stoornis iemands functioneren negatief beïnvloed.
In de praktijk is het moeilijk om te diagnosticeren, het kan zijn dat een kind lijdt door
angstproblemen, maar niet voldoet aan de criteria voor een angststoornis.
Comorbiditeit; meer dan één stoornis tegelijk hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat
wetenschappers het classificatiesysteem steeds meer verfijnen, gedrag wordt steeds
specifieker ingedeeld. Psychische stoornissen gaan ook vaak samen met lichamelijke
klachten.
De ontwikkelingspsychopathologie heeft kritiek op de DSM, het zou onvoldoende rekening
houden met de ontwikkelingscontext van een stoornis. Kenmerken van een stoornis kunnen
namelijk veranderen als het kind ouder wordt en ze kunnen anders zijn voor jongens en
meisjes.
Categoriale indeling; uitgaan van wel of niet, symptomen zijn wel of niet genoeg aanwezig.
Dimensionale indeling; het gaat om de mate van ernst, is afhankelijk van de ernst en de
hoeveelheid symptomen. CBCL is een dimensionale vragenlijst die bestaat uit 120
uitspraken waarop diegene die de lijst invult moet antwoorden of het van toepassing is of
niet. Er zijn verschillende versies voor leeftijdsgroepen, ouders kunnen het ook invullen. De
vragen gaan over 8 mogelijke probleemgebieden. Met de resultaten gaan hulpverleners
vergelijken in welke mate gedrag van het kind afwijkt van dat van zijn leeftijd- en
seksegenoten.
2.3 Diagnostiek
Het gaat om 3 ‘waarom-vragen’;
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven
bestaan?
5