Onderzoeksmethodologie
Samenvatting artikelen en boek
Inhoudsopgave
HC1 8 Sep...................................................................................................................................................... 2
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 1 - Ways of Thinking and Knowing (pp. 3-26)...........................2
Groot, A. D. de (1994), Methodologie: Grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen.
Assen: Van Gorcum. Paragrafen 1.3 en 1.4. (Pp. 19-34). ....................................................................................6
HC2............................................................................................................................................................... 8
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 2 - Doing Social Science Research (pp. 29-50)..........................8
Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. (Pp. 279-289).........................12
HC3 14 sep................................................................................................................................................... 15
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 3 - Ethical Principles (pp. 53-77).............................................15
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 4 - Roles and Relations among Researchers, Practitioners, and
Participants in Engaged Research (pp. 81-105).................................................................................................17
Shadish, W.R., Cook, T.D., & Campbell, D.T. (2002). Experimental and Quasi-Experimental designs for
Generalized Causal Inference. (Pp. 26-32)..........................................................................................................18
HC4 18 sep................................................................................................................................................... 19
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 5 - Research in Laboratory Settings (pp. 107-136)..................19
HC5 22 sep................................................................................................................................................... 23
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 6 - Research in Field and Community-Based Settings (pp. 139-
159).....................................................................................................................................................................23
HC6.............................................................................................................................................................. 25
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 7 - Measurement and Reliability (pp. 163-197)......................25
HC7 29 sep................................................................................................................................................... 28
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 8 - Evaluating the Construct Validity of Measures. (pp. 201-
226).....................................................................................................................................................................28
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 9 - Sampling Methods (pp. 229-254)......................................33
HC 9............................................................................................................................................................. 36
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 10 - Randomized Experiments (pp. 257-288)..........................36
Shadish, W.R., Cook, T.D., & Campbell, D.T. (2002). Experimental and Quasi-Experimental designs for
Generalized Causal Inference. (Pp. 1-12)...........................................................................................................39
HC 10........................................................................................................................................................... 40
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 11 - Quasi-Experimental and Other Nonrandomized Designs
(pp. 291-320)......................................................................................................................................................40
HC11............................................................................................................................................................ 44
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 12 - Nonexperimental Research (pp. 323-361).......................44
,HC 12........................................................................................................................................................... 48
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 14 - Survey Research (pp. 391-410)........................................48
Zirkel, S., Garcia, J. A., & Murphy, M. C. (2015). Experience-Sampling Research Methods and Their Potential
for Education Research. (Pp. 7-16).....................................................................................................................50
HC 13........................................................................................................................................................... 52
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 15, Evaluation Research (pp. 413-436)...................................52
HC1 8 Sep
Maruyama, G., & Ryan, C.S. (2014). Hoofdstuk 1 -
Ways of Thinking and Knowing (pp. 3-26).
Testing plausibility kijken of dingen gebeuren wanneer we verwachten
dat deze gebeuren (hypotheses testen).
Onderzoekers houden zich bezig met
- Nauwkeurigheid van de conclusies
- Hoe duurzaam de uitkomst van onderzoek is
- Of de resultaten generaliseerbaar zijn
Pre-positivist era periode waarin onderzoek voornamelijk
beschrijvend was, waarbij het doel ook al was om te
observeren en begrijpen.
Positivist approach Beschrijven was niet meer belangrijk maar actieve
pogingen om verandering te veroorzaken wel. Onderzoek
en wetenschap werd meer actief en
onderzoeksresultaten werden gebruikt om verandering
te veroorzaken, levens, veiligheid en bescherming te
verbeteren.
Post-positivism De stroming die ontstond na de tweede wereldoorlog,
waarin onderzoek veranderde om meerdere theorieën te
bekijken die waar zouden kunnen zijn in 1 situatie,
waarbij de theorie gezien werden als tijdelijk totdat er
een betere theorie kwam
Constructivist Onderzoekers die stelden dat het zoeken naar causale
verbanden misleidend is, omdat het focust op
voorspellen en controle, wat de ruimte in wetenschap
verkleint waardoor gedrag minder gemakkelijk
beschreven kan worden.
Argumenten tegen positivisme volgens een constructivist
1. Positivisten zijn deterministisch (dat alles een reden
heeft en niks willekeurig is), waardoor zij vrije wil
negeren en zich niet realiseren dat er meerdere
realiteiten zijn
, 2. Positivisten zijn reductionistisch (het gedachtengoed
dat de meest ingewikkelde fenomenen gereduceerd
kunnen worden tot simpele onderliggende
fundamentele), omdat niet al het gedrag een simpele
lijst van regels volgt
3. Positivisten zijn egocentrisch doordat zij vaak hun
eigen realiteit opleggen in situaties en bij deelnemers
4. Positivisten zijn dehumaniserend voor onderwerpen
5. Positivisten zijn opdringerig en onnauwkeurig, niet
rekening houdend met het effect van henzelf als
onderzoeker op het onderwerp/onderzoek
Inferentieel onderzoek toetst of de werkelijkheid in
overeenstemming is met wetenschappelijke
hypothesen en theorieën.
Verschillen tussen social and behavioral sciences en
Natuurwetenschappen
- In de logica van onderzoek lijken zij op elkaar, maar ze zijn
verschillend in de mate waarin de objecten (of deelnemers) die
worden geobserveerd een actieve rol spelen in het onderzoek.
o Bij natuurwetenschappen worden dingen onderzocht, terwijl bij
social science geen objecten maar sentimentele beings met
complex sociaal gedrag worden onderzocht (zo hebben de
geobserveerde deelnemers automatisch ook reacties op de
observeerder/onderzoeker)
Social scientists observeren mensen en situaties van verschillende
invalshoeken/perspectieven, omdat elke invalshoek een andere
informatie kan geven. Jezelf als sociale onderzoeker beperken tot 1
manier, beperkt wat we kunnen weten.
De studie van sociaal gedrag is de studie van hoe
mensen zich gedragen met en tegenover anderen.
Objectiviteit niet beïnvloed door iemands mening of kijk.
Values/waarde een mening, vooroordeel of idee dat iets goed of slecht
is. Dit beïnvloedt hoe een onderzoeker iets ziet en wat zij
verwachten. Hierdoor kunnen resultaten ook gekleurd
worden afhankelijk van of ze op een lijn liggen met de
value van de onderzoeker. Een onderzoeker moet zich
dus bewust zijn van de values.
Een onderzoeker moet ook rekening houden met de
values/waardes van de maatschappij en het publiek waar
het een uitspraak over doet. Hier moet rekening mee
worden gehouden en deze moeten worden besproken.
De resultaten van sociaal onderzoek zijn hierdoor
makkelijk betwistbaar, omdat iemand door zijn eigen
, value het misschien niet geloofd en dan fouten gaat
zoeken of tegen argumenten.
Alleen al hoe een vraag gesteld wordt heeft effect.
Casual observation gewone observaties die verwachtingen,
vermoedens en hypotheses opwekken. Deze zijn
uitermate nuttig. Als we weten hoe anderen
waarschijnlijk zich zullen gedragen in situaties en in
reactie op ons gedrag, kunnen wij ons gedrag daarop
aanpassen. Het is nuttig om onze doelen te bereiken.
Een belangrijk onderdeel hiervan is erachter komen of
onze verwachtingen en hypotheses kloppen.
Naïeve hypotheses De meeste clichés over menselijk sociaal gedrag
zijn naïeve hypotheses. Het stelt dat een fenomeen of
gedraging, een ander fenomeen of gedraging
veroorzaakt of geassocieerd wordt daarmee. Dit heet
constructs.
Een abstract concept dat we
willen meten. (Liefde,
intelligentie, agressie, succes,
etc). Het zijn geen fysieke
objecten.
Operational definition de reeks procedures die we
gebruiken om constructs te
meten of te beïnvloeden. (Een IQ
test)
Causal associations een construct is dan geïdentificeerd als een
oorzaak en een ander als gevolg.
Een theorie is een paar van onderling verbonden hypotheses die
gebruikt worden om een fenomeen uit te leggen en
maakt voorspellingen over associaties onder constructs
die relevant zijn voor het fenomeen.
5 bronnen of types van ondersteuning die vaak gebruikt worden om
naïeve hypotheses en theorieën te ontwikkelen en aan te passen (die alle
vijf iets van zwakheid hebben waardoor de betrouwbaarheid twijfelachtig
is):
1. Logische analyse
Bekijken of een hypothese juist is door deze te vergelijken en te
beoordelen of ze logisch consistent zijn met andere hypotheses die
we hebben.
Deze is twijfelachtig omdat het beïnvloed wordt door onze
wensen en verlangens. Voor een mens is het heel moeilijk om
enkel logisch te denken, omdat onze logica beïnvloed wordt.
Bovendien kan een mens heel goed tegenspraken in eigen
geloof of overtuigingen negeren.
2. Autoriteit