Boeksamenvattingen jeugdcriminologie achtergronden van jeugdcriminaliteit
Hoofdstuk 1 – jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en politiek
Uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse media verschillende biases vertonen in de berichtgeving
over jeugdcriminaliteit:
1. De hoeveelheid berichtgeving; geregistreerde jeugdcriminaliteit daalt sinds 2007 fors terwijl
de hoeveelheid berichtgeving nauwelijks afneemt.
2. Grote hoeveelheid aandacht aan ‘’high impact crimes’’ zoals straatroof en geweld terwijl die
juist erg zijn afgenomen.
3. Associatie tussen Marokkaanse jeugd en straatterreur.
Om over de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit iets te kunnen zeggen kan er beroep worden gedaan
op cijfers die de politie bijhoudt, gerechtelijke gegevens, zelfrapportages onder jongeren en
slachtoffer enquetes.
Politiecijfers; deze worden beïnvloed door meldingsbereidheid van slachtoffers en
beleidsprioriteiten. Bovendien kan slechts een klein deel van de delicten worden
opgehelderd (dark number is groot). Daarnaast spelen veranderingen in de wetgeving door
verschuiving van de maatschappelijke aandacht een rol bij de criminaliteitscijfers.
Zelfrapportages; deze maken van kenmerkende aspecten van ‘’gezonde’’ jeugddelinquentie
zichtbaar wat vaak in groepsverband plaatsvindt. Daarnaast bieden zelfrapportages meer
helderheid over het verband tussen jeugdcriminaliteit, cultuur en etniciteit. Echter zijn
zelfrapportages het minst betrouwbaar bij geweldsdelicten.
Slachtoffer enquêtes; ze geven een goed beeld over aantal slachtoffers van misdrijven,
echter geven ze geen uitsluitsel over de leeftijd van de daders, stijging of daling ervan wordt
beïnvloed door meldingsbereidheid, maar ook politie bereidheid om proces verbaal te
beginnen.
Jeugdcriminaliteit is criminaliteit van adolescenten tussen de 12 en 18 jaar oud. Dit inzicht heeft een
enorme impact gehad voor de verzelfstandiging van de jeugdcriminologie. Dit heeft te maken met
twee verschillende ontwikkelingen:
1. In de afgelopen halve eeuw heeft zich in het leven van 12 tot 18 jarigen in de rijke westerse
samenleving een ingrijpende ambigue evolutie voorgedaan. jongeren zijn langer
(financieel) afhankelijk dan vroeger en ze worden serieuzer genomen.
2. Er is een toegenomen onderzoeksinteresse voor adolescenten vanuit allerlei verschillende
takken.
Nieuw in het geheel van onderzoeksbenaderingen is met name het accent op de context waarin de
ontwikkeling van de adolescent moet worden gezien en de concentratie op problematische
ontwikkelingen. Gebeurtenissen in de omgeving zijn belangrijk op het niveau van buurt, school,
vriendenkring en de directe gezinsomgeving zoals werkloosheid van ouders, echtscheidingen,
verslaving etc. Daarnaast is de levensstijl van jongeren van belang. Een van de belangrijkste
gevolgtrekkingen van de levensloopcriminologie is dat de gedachte dat er een algemene oorzaak is
voor het ontstaan van criminaliteit verworpen moet worden. voor preventie van jeugdcriminaliteit is
het nu belangrijk om te kijken naar ontwikkelingstrajecten en te kijken naar de balans tussen
risicofactoren en beschermende factoren. Een veilig persoon of een veilige plaats is daarbij
belangrijk.
,Geweld
Doorgaans gaat het bij minderjarige geweldplegers om jongeren tussen de 15 en 17 jaar met
gebrekkige scholing, een zwakke gezinsachtergrond, onvoldoende toezicht, veel leven op straat en
een slecht ontwikkeld geweten.
Wat als crimineel gedrag wordt gedefinieerd wordt gezien als een sociaal construct, omdat het
constant veranderd en anders is in de tijd, per regio en per land. Het is dan ook belangrijk dat de
wetenschappelijke bestudering van de jeugdcriminaliteit zich richt op een helder strafrechtelijk
gedefinieerd onderzoeksobject. Daarbij is het belangrijk dat katekwaad zoals een vuurtje stoken,
iemand uitschelden of pesten, horen bij de ‘’normale’’ adolescentie en niet gezien kunnen worden
als jeugdcriminaliteit.
Hoofdstuk 2 – een historisch perspectief op jeugdcriminaliteit
Vroeger werd hinderlijk onaangepast gedrag, ‘’straatschelderij’’ en vechten veel minder
gecriminaliseerd dan nu. Het belangrijkste verschil tussen criminologie nu en vroeger is de houding
van de omgeving. Ook werden criminele jongeren gaandeweg de jaren niet meer berecht, maar her-
opgevoed.
Negentiende eeuw
- Toename van zorg en bemoeienis met het kind.
- Jeugdgevangenissen werden gezien als goed omdat het de criminele jeugd in goede burgers
zou moeten veranderen.
- Criminaliteit begon op het platteland, verschoof daarna naar de stad.
- In de loop van de negentiende eeuw werden tehuizen voor kinderen (straatjongeren)
gesticht.
- Het karakter of gebrek aan verantwoordelijkheid/respect werd als oorzaak van het slechte
gedrag van kinderen gezien.
Eerste helft twintigste eeuw
- Accent op preventie
- Het kind werd als onschuldig gezien en zijn delictgedrag werd als symptoom van
achterliggende problemen opgevat.
Na 1945
- Tussen 1960 en 2000 nam geweld, vermogenscriminaliteit, vernieling, toe. Het aantal
verkeersdelicten daalde.
- Mensen waren van mening dat de naoorlogse jeugd een gebrek aan discipline zou hebben.
Buurt en gezin waren volgens onderzoekers verantwoordelijk.
- Dansfeesten, cinemabezoek etc. werd gezien als slecht.
- Het van huis weglopen was een populair fenomeen.
Vanaf de jaren zeventig
- Er heerste een toegenomen tolerantie die zorgde voor de toename en ernst van
jeugdcriminaliteit in de afgelopen decennia. Ook speelde toegenomen tolerantie een rol bij
de perceptie van diefstal door jongeren.
- Opkomst van meer auto’s zorgde voor meer verkeersdelicten.
- Opkomst van bendes. Echter tweede helft jaren zestig verdwenen ze weer uit rapportages.
,Hoofdstuk 3 – ontwikkeling in jeugdcriminaliteit in het begin van de 21 e eeuw
Burgers en media zijn de laatste jaren van mening dat het nu onveiliger is dan vroeger en dat er meer
jeugdcriminaliteit is dan vroeger, terwijl volgens de officiële statistieken er al sinds meerdere jaren
een daling te zien is. Er wordt vaak gekeken naar de leeftijd tussen 12 en 25 jaar, omdat in deze
leeftijdsgroep relatief meer daders van een delict zijn dan in andere leeftijdsgroepen.
Als in de tijd de aantallen jeugdigen in de populatie veranderen dan heeft dat gevolgen voor de
aantallen (mogelijke) daders van criminaliteit. Daarnaast hangen leeftijd en criminaliteit samen:
onder minderjarigen en jongvolwassenen bevinden zich naar verhouding meer verdachten en
strafrechtelijke daders dan in oudere leeftijdsgroepen.
Age crime curve = een fenomeen waarbij jeugdigen vanaf 12 jaar meer in aanraking komen
met politie, er een piek bereikt wordt bij een leeftijd tussen de 18 en 20 jaar en er daarna
weer sprake is van een afname.
Beperkingen van bronnen om criminaliteit te meten
Nadelen van zelfrapportage:
- Het is maar een steekproef, niet alle jongeren worden bevraagd voor hun gepleegde
delicten.
- Er is sprake van een onderrapportage door jongeren.
- Daarnaast is er sprake van een overrapportage door jongeren; ze scheppen op.
- Ook wordt bij zelfrapportage maar naar een beperkt aantal delicten gevraagd.
Nadelen van politie- en justitutiestatistieken
- Niet alle delicten en bijbehorende daders worden bekend bij de politie.
- Er is vaak sprake van technisch sepot (gebrek aan bewijs) en beleidssepot (verdere vervolging
wordt niet zinvol geacht). De werkelijke criminaliteit is dus hoger.
- Aandachtsbias
- Niet genoeg inzet van politie op bepaalde zaken.
Er zijn dus diverse redenen waarom er meerdere bronnen gebruikt moeten worden om de
ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit in kaart te brengen. Ten eerste omdat iedere bron slechts een
deel van de criminaliteit in kaart brengt. Ten tweede bieden meerdere bronnen de mogelijkheid
overeenkomsten en verschillen te onderzoeken om op die manier betere duiding te kunnen geven
aan de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit.
Zelfrapportages
Uit onderzoek blijkt dat meer jongens dan meisjes delicten plegen. Daarnaast zijn etnische
minderheidsgroepen in vergelijking met autochtonen in de politiestatistieken als verdachte
oververtegenwoordigd. Bovendien neemt het percentage zelf gerapporteerde daders met de leeftijd
toe: van 17% onder de 10 en 11-jarigen, naar 43% onder de 16 en 17-jarigen.
Concluderend ligt het totale percentage zelfgerapporteerde daders in de leeftijd 12-18 jaar in
2010 lager dan in 2005, waarbij met name het percentage zelf gerapporteerde daders van
vermogensdelicten lager is.
Na een stijging sinds de jaren negentig en de twintigste eeuw, laat de door politie en justitie
geregistreerde jeugdcriminaliteit in Nederlands sinds 2006/2007 een daling zien in zowel de
aantallen jeugdige verdachten, de delicten die ze plegen als in de aantallen strafrechtelijke daders.
Mogelijke verklaringen voor deze dalingen zijn: overgang naar andere registratiesystemen, een
veranderende werkwijze in registreren bij de politie en meerdere andere indicatoren zoals meer
, politieagenten, afname van alcoholconsumptie en/of stijging van het inkomen. Uit onderzoek blijkt
dan ook dat de afname in geregistreerde jeugdcriminaliteit niet is toe te schrijven aan één enkele
factor, maar aan meerdere. Daarbij gaat het zowel om factoren waarop beleid zich heeft gericht
(zoals voortijdig schoolverlaters en gerichte politie inzet), als om min of meer toevallige optredende
sociaal demografische ontwikkelingen.
Hoofdstuk 11 – de rol van het gezin in de ontwikkeling van antisociaal gedrag
Ordening van gezinsfactoren
1. Proximale factoren; deze staan het dichtst bij het kind en hebben betrekking op de interactie
tussen ouder en kind en op de kwaliteit van de ouder-kind relatie. Deze factoren zijn dus
voor het kind direct ervaarbaar.
2. Distale factoren; dit zijn kenmerken van ouders zoals persoonlijkheid, psychopathologie,
opvattingen over kinderen en opvoeding. Deze factoren zijn niet altijd direct voor het kind
zichtbaar.
3. Contextuele factoren; deze verwijzen naar de kwaliteit van de andere relaties in het gezin.
4. Globale gezinsfactoren; dit zijn de verst afgelegen factoren zoals SES.
Het belang van deze factoren neemt toe naar mate het dichter bij het kind staat. Daarnaast oefenen
globale, distale en contextuele factoren hun invloed uit via proximale factoren. Het is belangrijk te
weten dat deze factoren vaak ook samenhangen. Ten slotte, de relatie tussen een risicofactor binnen
het gezin en antisociaal gedrag kan afhankelijk zijn van de aanwezigheid van andere factoren
(moderatoren).
Tegenwoordig wordt er benadrukt dat de ontwikkeling van het kind gezien moet worden als een
transactioneel proces, waarbij sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen ouders en kind. Ook kan
het effect van opvoeding afhankelijk zijn van bepaalde kindkenmerken.
Ontwikkelingsniveau van het kind
Studies hebben laten zien dat de ontwikkeling van delinquentie tijdens de adolescentie een
omgekeerde U-curve volgt: een sterke toename van delinquent gedrag in het begin van de