Hoorcollege 1 – onderzoeksmethodologie – Universiteit van Amsterdam
Maruyama & Ryan – H1 – 1.1
Doel van de wetenschap volgens de Groot: verwerven van kennis: beschrijven, ordenen,
registeren, begrijpen, verklaren. Zo kan je voorspellen, beheersen en beïnvloeden.
Diverse filosofische wetenschapsstromingen
Sociale- en gedragswetenschappen
1. Natuurwetenschappen (vergelijkbare logica, maar actieve rol onderzoeksobject)
2. Informele observatie (begrijpen van mensen gedrag)
Bij sociale wetenschap moet je nadenken over sociale en ethische waarden!
Stromingen Omschrijvingen
Positivisme - Volgde op de metafysica (niet
toetsbaar aan de werkelijkheid) en
prepositivisme (empirisch maar
slechts beschrijvend nadruk op
voorspellen en ingrijpen en geen
ruimte voor de onderzoeker!
- Alle kennis dienst empirisch
gefundeerd te zijn
- Sociale wereld kan net als de
natuurlijke wereld bestudeerd
worden
- Waarneembare zaken
Constructivisme - Perspectief deelnemer centraal
- Theorievorming tijdens data
verzamelen
- Streven naar causale wetten
misleidend
- Nadruk op voorspellen en controle
van de wetenschap beperken
KRITIEK VAN HET CONSTRUCTIVISME OP
HET POSITIVISME (REDOO)
- Reductionisme = simplificeert teveel
mens is meer
- Egocentrisch = eigen ideeën
- Determinisme = miskent vrije wil en
alternatieve realiteit
- Ontmenselijkt
- Opdringerig en onnauwkeurig
, Postpositivisme (heeft van beiden wat) - Erkennen waarden onderzoeker
- Respecteren van deelnemers
- Rekening houden met situationele
factoren, diverse perspectieven,
toepasbaarheid in de echte wereld
en het effect van de onderzoeker.
Mixed methods Tegenwoordig
Waarden (belangrijker in sociaal wetenschappelijk onderzoek dan bij de
natuurwetenschappen)
Verschillende perspectieven over de wereld:
- Onderzoekers hebben waarden en perspectieven (interpretatie, verwachtingen,
keuze onderwerp)
- Waardediscussie lastig
- Perspectief zit in de weg
Publieke aandacht onderzoek (probleem)
- Onderzoek naar mensen trekt aandacht
- Bepaalde onderwerpen trekken meer aandacht (social issues)
- Framing van vraagstelling bepaalt mede aandacht
- Implicaties voor maatschappij, personen en groepen
- Covariation principle onderzoekers vereenzelvigd met resultaten
Meta analyse = analyse van eerdere analyses
Sociale wetenschap meer omstreden
- Publiek veel ervaring met het onderwerp
- Putten uit eigen (beperkte) ervaring
- Methoden ogen gewoontjes (interviews, observeren)
- Onderwerp vaak persoonlijk en politiek gevoelig
Vergelijking informele observatie met dagelijks leven
- Vermoedens en hypothese andermans gedrag
- We willen gedrag verklaren en bepalen of dit juist is?
, De Groot: elk organisme doorloopt empirische cyclus om te functioneren en om doelen te
bereiken. Empirische cyclus waarnemen proberen resultaat evalueren
1.5 De empirische cyclus
1. Observatie = waarneming, waarbij eigen ideeën worden opgedaan. Geen regels aan
verbonden.
2. Inductie = van specifiek naar algemeen (formuleren van de hypothese)
3. Deductie = van algemeen naar specifiek (naar toetsbare voorspellingen)
4. Toetsing = data verzamelen
5. Evaluatie = verbinden van data, proces begint weer opnieuw
Construct: abstract concept, geen fysieke aard, operationele definitie definiëren
(intelligentie: IQ)
Hypothese: falsifieerbare stelling over relatie 2 of meer constructen, vaak over causale
verbanden.
Theorie: set gerelateerde hypothesen, bevat vaak logische stelling, soms voorwaarden
(qualified conditions), vertrouwen in theorie bepaald door zwakste schakel)
Naïeve hypothese (die je zelf hebt)
- Naïeve psychologie (dagelijks dingen/denken)
- Wetenschappers mogen bijvoorbeeld niet hypothese veranderen, jij wel.
Wetenschapper vraagt zich meer af.
Hulpbronnen naïeve hypothesen:
1. Logische analyse vaak in vorm van syllogisme, redenering bestaat uit 3 proposties:
a. Premisse 1 (stelling/aanname)
b. Premisse 2 (stelling/aanname)
c. Conclusie
2. Autoriteit (consulteren expert)
a. Valkuilen: werkelijk expert? Zelf gekozen. Niet onafhankelijk.
3. Consensus (afstemmen met gelijken)
a. Valkuilen: zelfde bias en vervorming autoriteit. Groepsdenken: streven naar
harmonie in de groep.
4. Observatie (hypothese, vergelijken met observatie gedrag)
a. Valkuilen: construct anders opgevat, causale richting moeilijk te bepalen,
selecte groep, zoeken vooral bevestiging
5. Eerdere ervaringen (putten uit ons verleden)
a. Valkuilen: selectief geheugen
Bias = vertekening van de werkelijkheid
Normen voor de wetenschap: gevormd door uitwisseling en kritiek
Regels voor onderzoeken: methodologie (normatief)
Regels voor denken/redenen: logica (normatief)