Verbintenissenrecht – samenvatting
Hoofstuk 1: Algemene inleiding
1.3. De (obligatoire) overeenkomst
Grondbeginselen van de obligatoire overeenkomst:
a) De contractsvrijheid
Het staat partijen vrij een overeenkomst te sluiten met wie zij wensen, met de inhoud welke
zij wensen en op het moment dat zij wensen.
De contractsvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan in een concrete situatie in
conflict komt met een belang van hogere orde.
Art. 3:40 BW: een overeenkomst is nietig in geval van strijd met een dwingende wetsbepaling,
met de goede zeden of met de openbare orde.
b) De vormvrijheid (consensualisme)
Art. 3:37 lid 1 BW: tenzij anders bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden, en
kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen.
c) De verbindende kracht van de overeenkomst (pacta sunt servanda)
Art. 6:248 lid 1 BW: een overeenkomst heeft (…) de door partijen overeengekomen
rechtsgevolgen (…).
Hoofdstuk 2: Totstandkoming
2.2. Het tot stand komen van rechtshandelingen
2.2.3. De wilsvertrouwensleer
Art. 3:33 BW: als wil en verklaring niet uiteenlopen, komt de rechtshandeling tot stand.
Art. 3:35 BW: de uiterlijke schijn van de verklaring gaat boven de wil van de handelende persoon, als
de wederpartij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de verklaring welgemeend was.
Het stelsel van art. 3:33 en 3:35 BW is de wilsvertrouwensleer.
Wilsleer: de interne wil van handelende persoon is van doorslaggevend belang.
Verklaringsleer: de verklaring van de handelende persoon is van doorslaggevend belang.
Vertrouwensleer: het vertrouwen van de wederpartij is van doorslaggevend belang.
Oneigenlijke dwaling: partijen hadden een onjuiste voorstelling omtrent de inhoud van de door hen
uitgewisselde verklaringen.
Eigenlijke dwaling (art. 6:228 BW): de dwaling heeft slechts betrekking op de eigenschappen van het
object waarop de afgelegde verklaring betrekking heeft of van de persoon tot wie de verklaring zich
richt. Wil en verklaring stemmen wel overeen.
Gevallen van oneigenlijke dwaling:
a. De inhoud van de verklaring berust op een verspreking of een verschrijving.
b. De inhoud van de verklaring wordt onjuist overgebracht door communicatiemiddel of bode.
c. De inhoud van de verklaring wordt door partijen verschillend opgevat als gevolg van
dubbelzinnig woordgebruik.
d. De verklaring richt zich tot een door de afzender niet bedoelde persoon
1
,Art. 3:34 lid 1 BW: heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard,
dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geachte te ontbreken, indien de stoornis een
redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring over
invloed van die stoornis is gedaan.
Geestelijke stoornis is een grond voor ondercuratelestelling (art. 1:378 lid 1 BW) en dit leidt tot
handelingsonbekwaamheid (art. 1:381 lid 2 BW).
Art. 3:35 BW beschermt het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij indien een met de
verklaring overeenstemmende wil ontbreekt – al dan niet als gevolg van een geestelijke stoornis –
maar beidt geen bescherming in gevallen van handelingsonbekwaamheid.
Art. 150 Rv: de partij die zich beroept op het rechtsgevolg van een door haar gesteld feit, draagt in
beginsel de bewijslast van dat feit.
Art. 3:34 lid 1 BW: voor een beroep op dit artikel moet worden bewezen data er ten tijde van het
verrichten van de rechtshandeling een geestelijke stoornis aanwezig was.
Daarnaast moet worden bewezen dat de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling
betrokken belangen belette, of dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan.
Indien de gestoorde aantoont dat de rechtshandeling voor hem nadelig was, wordt de verklaring
vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan. Dit geldt niet indien het nadeel op het tijdstip
van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien.
Art. 3:34 lid 2 BW: in het geval van een geestelijke stoornis is alleen de eenzijdige ongerichte
rechtshandeling nietig. In alle overige gevallen geldt de rechtshandeling als vernietigbaar.
In de gevallen waarbij er een wederpartij is geldt dat alleen de gestoorde zich op het uiteenlopen van
wil en verklaring kan beroepen.
Art. 3:55 lid 2 BW: de wederpartij kan wel een redelijke termijn stellen waarbinnen vernietiging moet
plaatsvinden.
In de normale gevallen van art. 3:33 BW, is de rechtshandeling nietig indien wil en verklaring niet
overeenkomen. Daarnaast kan ook de wederpartij zich op het uiteenlopen van een wil en verklaring
beroepen.
Bij gerechtvaardigd vertrouwen komt toch de rechtshandeling tot stand. Voor bescherming van het bij
de wederpartij gewekte vertrouwen is volgens art. 3:35 BW vereist:
a) Een verklaring of gedraging van de persoon aan wie de wederpartij het vertrouwen
tegenwerpt; die
b) Door de wederpartij is opgevat als een tot het gerichte verklaring van een bepaalde strekking;
en die
c) De wederpartij onder de gegeven omstandigheden rederlijkwijs zo mocht opvatten.
De wederpartij heeft ook een zekere onderzoeksplicht. Hierbij behoort een persoon rekening houden
met het onverwachte, de plaats van handeling, de vaardigheden die de wederpartij mag verwachten
en als de rechtshandeling nadeel oplevert voor de partij.
Bij rechtshandelingen om niet zal ten behoeve van de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen veel
minder snel worden aangenomen.
Welke de strekking van de rechtshandeling is hangt enerzijds af van wat degene die de rechtshandeling
verrichtte heeft verklaard en wat hij met die verklaring beoogde, en anderzijds van wat zijn wederpartij
in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit zijn verklaring heeft kunnen afleiden.
Haviltex-formule: de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaar verklaringen en
gedragingen mochten toekennen op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten.
2
, 2.2.4. De rechtshandeling onder tijdsbepaling of voorwaarde
In het algemeen kan een rechtshandeling onder een tijdsbepaling of onder een voorwaarde worden
verricht.
Voorwaarde stelt de rechtsgevolgen van de rechtshandeling afhankelijk van een voorval dat onzeker
is. Is sprake van een voorval waarvan zeker is dat het zal plaatsvinden, dan heeft men met een
tijdsbepaling toe doen.
Tot de keuzevrijheid van partijen behoort in beginsel ook dat het partijen vrijstaat om de door hen
verkozen in tijd te bepreken of er een voorwaarde aan te verbinden.
Art. 3:38 lid 1 BW: uit de wet of uit de aard van de rechtshandeling kan voortvloeien dat voor een
tijdsbepaling of voorwaarde geen plaats is.
Art. 3:85 BW: overdracht onder een tijdsbepaling is niet mogelijk.
De gevolgen van de vervulling van een tijdsbepaling of voorwaarde treden zonder terugwerkende
kracht in. Voor tijdsbepaling spreekt dat vanzelf, voor de voorwaard bepaalt 3:38 lid 2 BW dat.
2.3. Het tot stand komen van overeenkomsten
2.3.5. Contracteren in bijzondere tijden
Naar aanleiding van een Europese richtlijn bevat het BW enkele bepalingen met betrekking tot de
elektronische handel:
a. Art. 3:15d BW: de dienstverlener moet belangrijke gegevens omtrent zijn persoon, onder meer
zijn identiteit en adres van vestiging, rechtstreeks en permanent toegankelijk maken.
b. Art. 6:227b lid 1 en 4 sub a BW: voordat een overeenkomst langs elektronische weg tot stand
komt, moet de dienstverlener duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige informatie
vertrekken over de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen en de handelingen die
daarvoor nodig zijn. Als hij dit niet doet, bestaat voor de wederpartij een vernietigingsgrond.
c. Art. 6:227c lid 1 BW: de wederpartij moet van een door haar niet gewilde handelingen op de
hoogte kunne raken en moet deze kunnen herstellen voordat de overeenkomst tot stand
komt.
d. Art. 6227b lid 2 BW: de wederpartij moet de voorwaarden van de overeenkomst kunnen
opslaan, zodat zij later voor raadpleging beschikbaar zijn.
e. Art. 6:227c lid 2 BW: zolang de aanvaarding niet is bevestigd, kan de wederpartij de
overeenkomst ontbinden en een aanbod dat niet tijdig wordt bevestigd, geldt als verworpen.
Handelaar (art. 6:230g sub b BW): iedere natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn
handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
Consument (art. 6:230g sub a): iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn
bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen.
Overeenkomst op afstand (art. 6:230g sub e BW): de overeenkomst die tussen de handelaar en de
consument wordt gesloten in had kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of
dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van handelaar en consument
en waarbij, tot en met het sluiten van de overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of
meer middelen voor communicatie op afstand.
Ook in geval van overeenkomsten op afstand en overeenkomsten buiten de verkoopruimte gelden
informatieplichten (art. 6:230m BW).
Art. 6:230o BW: gedurende veertien dagen heeft de consument het recht om de overeenkomst zonder
opgave van redenen te ontbinden.
Art. 6:230p&f BW: dit geldt niet in gevallen waarin een bedenktijd niet passend zou zijn.
Art. 6:230s BW: de consument is gehouden tot het terugzenden van de zaken, waarvoor ook een
termijn van veertien dagen geldt.
3