Inleiding in de psychologie
Samenvatting – Nederlands
Cursus PB0014 – Open Universiteit
Psychology - Peter Gray, David F. Bjorklund
Auteur: Emma van Ruiten
,Inhoudsopgave
9. Geheugen, aandacht en bewustzijn ................................................................. 4
9.1 Overzicht: een informatieverwerkingsmodel van het brein .............................................. 4
9.2 Aandacht: de poort naar bewustzijn .................................................................................... 6
9.3 Werkgeheugen: het actieve, bewuste brein ....................................................................... 8
9.4 Executieve functies ................................................................................................................ 9
9.5 Geheugen als representatie van kennis ............................................................................. 9
9.6 Geheugen als het proces van herinneren ........................................................................ 11
9.7 Informatie ophalen uit het lange-termijn geheugen ........................................................ 13
10. Problemen oplossen: redeneren en intelligentie ........................................ 15
10.1 Hoe mensen redeneren: analogieën en inductie .......................................................... 15
10.2 Hoe mensen redeneren: deductie en inzicht ................................................................. 16
10.3 Cross-culturele verschillen in perceptie en redenering ................................................ 17
10.4 De uitvoering en theorie van intelligentietesten ............................................................ 17
10.5 Genetische en omgeving bijdragen aan intelligentie .................................................... 19
Deel 5 – Groei van de geest en de persoon.......................................................... 20
11. De ontwikkeling van het lichaam, gedachten en taal ................................. 20
11.1 Fysieke ontwikkeling ......................................................................................................... 20
11.2 Hoe zuigelingen leren over de omgeving ....................................................................... 21
11.3 Drie theorieën over de mentale ontwikkeling van kinderen......................................... 23
11.4 Begrip van de geest bij kinderen ..................................................................................... 26
11.5 De aard van taal en de vroege linguïstieke vaardigheden van kinderen .................. 27
11.6 Interne en externe steun bij taalontwikkeling................................................................. 27
12. Sociale ontwikkeling ..................................................................................... 29
12.1 Infancy: gebruiken van verzorgers als een basis voor groei ....................................... 29
12.2 Helpen, geruststellen en leren van anderen in kindertijd............................................. 30
12.3 Opvoedstijlen ...................................................................................................................... 31
12.4 De rollen van spelen en geslacht in ontwikkeling ......................................................... 32
12.5 Adolescentie: uit de cocon breken .................................................................................. 34
12.6 Volwassenheid: voldoening vinden in liefde en werk ................................................... 36
Deel 6 – Sociale en persoonlijkheid psychologie ................................................ 37
13. Sociale psychologie ...................................................................................... 37
13.1 Vormen van impressies van andere mensen ................................................................ 37
13.2 Waarnemen en evalueren van het zelf ........................................................................... 37
13.3 Onszelf en anderen waarnemen als leden van groepen ............................................. 40
13.4 Effecten van geobserveerd en geëvalueerd worden.................................................... 41
, 13.5 Effecten van de voorbeelden, meningen en verzoeken van anderen ....................... 42
13.6 Samenwerken of niet: pro-sociaal gedrag en de dilemma van het sociale leven .... 44
14. Persoonlijkheid.............................................................................................. 44
14.1 Persoonlijkheid als gedragsdisposities of eigenschappen .......................................... 44
14.2 Persoonlijkheid als aanpassing aan levenscondities ................................................... 49
14.3 Persoonlijkheid als mentale processen: psychodynamische en humanistische
perspectieven .............................................................................................................................. 50
14.4 Persoonlijkheid als mentale processen: sociaal-cognitieve perspectieven .............. 53
Deel 7 – Psychologische stoornissen en behandeling ....................................... 56
15.1 Problemen bij het identificeren van psychologische stoornissen ............................... 56
15.2 Oorzaken van psychologische stoornissen ................................................................... 58
15.3 Angststoornissen ............................................................................................................... 59
15.4 Obsessief-compulsieve stoornis ...................................................................................... 60
15.5 Traumatische en stress-gerelateerde stoornissen: post-traumatische stress stoornis
....................................................................................................................................................... 61
15.6 Stemmingsstoornissen ...................................................................................................... 61
15.7 Schizofrenie ........................................................................................................................ 63
15.8 Persoonlijkheidsstoornissen............................................................................................. 64
16. Behandeling van psychologische stoornissen .......................................... 66
16.1 Zorg als een sociaal probleem ......................................................................................... 66
16.2 Biologische behandelingen .............................................................................................. 66
16.3 Psychotherapie: psychodynamische en humanistische behandelingen ................... 68
16.4 Psychotherapie: gedrag en cognitieve behandelingen ................................................ 69
16.5 Evalueren van psychotherapieën .................................................................................... 70
,9. Geheugen, aandacht en bewustzijn
9.1 Overzicht: een informatieverwerkingsmodel van het brein
Geheugenopslag: plekken waar informatie wordt opgeslagen.
Sensorisch geheugen
Sensorisch geheugen: het
geheugen voor recente
zintuiglijke indrukken. Heeft
een grote capaciteit, maar
een zeer korte duur, en moet
niet verward worden met het
kortetermijngeheugen.
▪ Er zijn aparte
opslagruimtes voor elk sensorisch systeem (visie, horen, etc.), waar korte
delen van informatie die door dat systeem worden geregistreerd wordt
vastgehouden.
▪ Onbewuste processen kunnen werken op deze delen van informatie om te
bepalen welke informatie doorgestuurd moet worden naar het werkgeheugen.
De korte-termijn opslag
Korte termijn opslag: de opslag waar informatie, waar aandacht aan wordt gegeven
vanuit de sensorische opslag, zich naar toe verplaatst.
▪ “In deze opslag vindt bewust mentaal werk plaats aangaande informatie wat
wordt aangeleverd door het sensorisch geheugen en het lange-termijn
geheugen.
▪ Het wordt het korte-termijn geheugen genoemd omdat informatie waar niet
langer aandacht aan wordt gegeven snel verdwijnt.” [Psychology, Peter Gray,
David F. Bjorklund, Eighth edition, p. 317]
Werkgeheugen: wordt soms vergeleken met de korte-termijn opslag, maar wordt
tegenwoordig gezien als het proces van opslaan en transformeren van informatie wat
zich bevind in de korte termijn opslag.
,Tabel 9.1 – Karakteristieken van het korte-termijn en lange-termijn geheugen
Korte-termijn geheugen Lange-termijn geheugen
Actief (informatie wordt over Relatief passief (repository van
nagedacht) informatie)
Korte duur (items verdwijnen binnen Lange duur (items kunnen het hele
seconden wanneer er niet langer over leven in stand blijven)
na wordt gedacht)
Gelimiteerde capaciteit (7 +/- 2 items) Ongelimiteerde capaciteit (alle
langdurige kennis)
[Psychology, Peter Gray, David F. Bjorklund, Eighth edition, p. 314]
Lange-termijn geheugen
Lange-termijn geheugen: plek waar informatie voor lange tijd in de hersenen wordt
opgeslagen.
▪ Dit is de centrale plaats (repository) van alle kennis van een persoon.
▪ Informatie hier is “slapend”, en wordt alleen actief wanneer het wordt gebracht
naar de korte-termijn opslag.
Controleprocessen
Controle processen: regelen het verwerken van informatie in de opslag en de
verplaatsing van informatie van een opslag naar een andere opslag.
▪ Aandacht brengt informatie van het sensorisch geheugen naar de korte-
termijn opslag.
Aandacht: het proces dat de stroom van informatie controleert van de sensorische
opslag naar de korte termijn opslag.
▪ Codering brengt informatie van de korte-termijn opslag naar de lange-termijn
opslag.
Codering: het proces dat verplaatsing van de korte termijn opslag naar de lange
termijn opslag controleert.
▪ Retrieval (ophalen van) brengt informatie van het lange-termijn geheugen naar
de korte-termijn opslag.
Ophalen (retrieval): het proces dat de stroom van informatie van de lange termijn
opslag naar de korte termijn opslag controleert.
Mentale processen kunnen op een continuüm worden geplaatst van ‘inspannend’
naar ‘automatisch’. Dit is afhankelijk van hoeveel het vraagt van de gelimiteerde
capaciteit van iemand.
Automatische processen: vereisen weinig of niks van de gelimiteerde capaciteit
van de korte termijn opslag.
Inspannende processen: vereisen het gebruik van mentale bronnen voor het
succesvol slagen.
,“Snel” en “langzaam” denken
Dubbele verwerking theorieën: verwerking continuüm van zowel automatische als
inspannende processen.
▪ Snel denken is onbewust en intuïtief.
▪ Langzaam denken is bewust en overwogen.
Stroop Interference Effect:
het Stroop-effect is onze
neiging om moeilijkheden te
ondervinden bij het benoemen
van een fysieke kleur wanneer
deze wordt gebruikt om de
naam van een andere kleur te
spellen. Deze simpele
bevinding speelt een grote rol
in psychologisch onderzoek en
klinische psychologie.
9.2 Aandacht: de poort naar
bewustzijn
Gefocuste aandacht
Pre-attente verwerking: een analyse die wordt gemaakt van de informatie die het
sensorisch geheugen binnenkomt, waarbij gekeken wordt naar de relevantie en het
potentieel voor het welzijn en overleven van de persoon. Deze analyse gebeurd
onbewust.
▪ Sensorische informatie waar geen aandacht aan is gegeven heeft door pre-
attente verwerking toch invloed op bewuste gedachten en gedrag.
Bewustzijn: het ervaren van eigen mentale gebeurtenissen op zo een manier dat
deze kunnen worden gerapporteerd aan anderen.
Voorbeeld: wanneer er gebruik wordt gemaakt van onbewuste priming, kunnen
stimuli welke niet bewust worden waargenomen, informatie in het lange-termijn
geheugen activeren, welke vervolgens bewuste gedachten kunnen beïnvloeden.
Priming (retrieval cue): het activeren, door middel van sensorische input, van een
mentale representatie of informatie dat al is opgeslagen in het lange-termijn
geheugen, en daardoor de toegankelijkheid vergroten.
▪ Pre-attente verwerking gaat automatisch (onbewust) en is in sommige
gevallen zelfs verplicht. Dit is zichtbaar bij het Stroop interference effect.
▪ Mensen kunnen op een efficiënte manier aandacht focussen, waardoor het
mogelijk is om niet relevante stimuli eruit te filteren.
▪ Mensen zijn zich vaak bewust van de fysieke kwaliteiten van een stimuli, maar
niet van de betekenis, als zij geen aandacht aan de stimuli schenken.
, ▪ Het cocktail-party fenomeen is het vermogen om belangrijke informatie op te
pikken, terwijl er gelijktijdig gefocust
wordt op andere informatie (selectief
luisteren).
Figuur 9.3 – Een algemeen model
van aandacht
[Psychology, Peter Gray, David F. Bjorklund, Eighth edition, p. 318]
Verschuiven van aandacht
▪ Mensen monitoren onbewust stimuli waar zij geen aandacht aan geven in het
sensorisch geheugen, zodat de aandacht kan worden verschoven wanneer er
iets significants gebeurd. Dit is mogelijk door pre-attente verwerking.
Echoic (klanknabootsend) geheugen: auditief sensorisch geheugen. Een
kortdurende herinnering van een specifiek geluid heet een echo.
Iconisch geheugen: visueel sensorisch geheugen. Een kortdurende herinnering van
een specifieke visuele stimulus heeft het icoon.
Brein mechanismes bij aandacht en pre-attente verwerking
▪ Sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen zijn betrokken bij pre-
attente verwerking en bij de bewuste verwerking van stimuli voor het geven
van betekenis aan de stimuli.
▪ Aandacht vergroot de activatie in de sensorische en perceptuele gebieden en
vermindert de activiteit in gebieden die taak-irrelevante stimuli produceren.
▪ Neurale mechanismen in de voorste delen van de cortex zijn verantwoordelijk
voor het controleren van de aandacht. Verschuivingen in aandacht worden
gestuurd door gebieden in de voorkant van de hersenschors naar sensorische
en perceptuele gebieden.
Spatial neglect
▪ Schade aan de gebieden in de linker- of rechterhersenhelft van het brein
kunnen ruimtelijke verwaarlozing (spatial neglect) veroorzaken. Dit is het
negeren of niet zien van (sensorische) informatie in de helft van het
gezichtsveld.
▪ Mensen met schade aan de linkerhersenhelft vertonen ruimtelijke
verwaarlozing in de rechterkant van het gezichtsveld, en mensen met schade
aan de rechterhersenhelft vertonen ruimtelijke verwaarlozing in de linkerkant
van het gezichtsveld.
▪ Ruimtelijke representaties zijn gerelateerd aan dezelfde hersengebieden als
sommige soorten temporale representaties.
,9.3 Werkgeheugen: het actieve, bewuste brein
▪ Het meest invloedrijke psychologische model van het werkgeheugen is
ontwikkeld door Alan Baddeley (1986, 2006).
▪ Dit model verdeeld het werkgeheugen in drie gescheiden maar onderling
samenwerkende componenten.
Werkgeheugen: wordt soms vergeleken met de korte-termijn opslag, maar wordt
tegenwoordig gezien als het proces van opslaan en transformeren van informatie wat
zich bevind in de korte termijn opslag.
▪ Het werkgeheugen verliest snel informatie als er geen actieve verwerking
plaatsvindt.
De componenten van het werkgeheugen:
▪ Fonologische lus
▪ Visuospatial sketchpad (visuospatiaal schetsblok)
▪ Centrale uitvoerende macht
Fonologische lus: verantwoordelijk voor het opslaan van verbale informatie
(woorden, klanken).
Visuospatial sketchpad: verantwoordelijk voor het opslaan van visuele en
ruimtelijke informatie (gezichten, beelden).
Centrale uitvoerende macht: verantwoordelijk voor de coördinatie van de
activiteiten van het brein en voor het brengen van nieuwe informatie naar het
werkgeheugen vanuit de sensorische en lange termijn opslag.
Werkgeheugen spanwijdte
▪ De spanwijdte van het werkgeheugen is twee items minder dan de spanwijdte
van het geheugen en is daarbij een goede voorspeller van prestatie in
cognitieve taken op hoger niveau.
Geheugen op korte termijn (memory span): het nummer van uitspreekbare items
(bijvoorbeeld woorden) welke een persoon kan onthouden en correct kan
rapporteren na een korte vertraging.
▪ Volgens het model van Baddeley kan het misschien beter “de spanwijdte van
de fonologische lus van het werkgeheugen” kunnen worden genoemd. Zoals
hierboven omschreven is de fonologische lus het deel van het werkgeheugen
dat verbale informatie vasthoudt door deze sub-vocaal te herhalen. Over het
algemeen kunnen mensen in het werkgeheugen ongeveer evenveel verbaal
materiaal bewaren als wat ze in twee seconden hardop kunnen zeggen
(Baddeley et al., 1975).
,9.4 Executieve functies
Executieve functies zijn processen van het werkgeheugen (updaten), verplaatsen en
remmen.
Executieve functies: relatief basale en algemene
informatieverwerkingsmechanismen die samen belangrijk zijn bij het plannen,
reguleren van gedrag en het uitvoeren van complexe cognitieve taken.
Executieve functies:
▪ Laten zowel een eenheid als diversiteit zien.
▪ Hebben een substantiële genetische component.
▪ Zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke klinische en
maatschappelijke uitkomsten.
▪ Zijn ontwikkelingsstabiel.
Neurologische basis van executieve functies
De prefrontale cortex dient als de neurale “hub” voor executieve functies.
Patiënten met schade aan de prefrontale cortex hebben moeilijkheden met plannen
en het maken van beslissingen, het reguleren van emoties en het remmen van
gedachten en gedrag.
9.5 Geheugen als representatie van kennis
Expliciet en impliciet geheugen
Informatie in expliciet (declaratief) geheugen kan in bewustzijn worden gebracht,
terwijl dit in impliciet (niet declaratief) geheugen niet kan. Wel kan het gedrag en
gedachten beïnvloeden.
Expliciet geheugen: het type herinnering dat in iemands bewustzijn kan worden
gebracht.
Impliciet geheugen: het type herinnering dat niet kan worden verwoord.
Expliciet geheugen bevat twee subklassen:
▪ Episodisch geheugen
▪ Semantisch geheugen
Episodisch geheugen: het expliciete geheugen van iemand zijn eigen ervaringen uit
het verleden.
Semantisch geheugen: het expliciete geheugen van iemand dat niet mentaal
gebonden is aan ervaringen uit het verleden.
Subklassen van impliciet geheugen bevatten het leren dat zich voordoet bij:
▪ Klassieke conditionering
▪ Procedurele herinneringen
▪ Priming
, Procedureel geheugen: subklasse binnen het impliciete geheugen. Hiertoe behoren
motorieke vaardigheden, gewoontes en onbewust geleerde (stilzwijgende) regels.
▪ Netwerk modellen omschrijven het lange-termijn geheugen als een enorm web
van associaties die variëren in sterkte. Activatie kan zich verspreiden naar
associatieve paden op een manier dat het ophalen van herinneringen en
gedachten mogelijk maakt.
Figuur 9.10 – De Wisconsin Card Sorting Test
Neuropsychologisch bewijs
Mensen met temporale-kwab amnesie, zoals H.M., vertonen normale capaciteiten
om allerlei soorten impliciete herinneringen te vormen en te gebruiken, maar missen
het vermogen om nieuwe episodische herinneringen te vormen.
Temporale kwab amnesia (The Case of H.M.): gecorreleerd aan schade aan de
hippocampus (een limbisch-systeem structuur in de temporale kwab, met corticale en
subcorticale structuren nauw eraan verbonden).
Schade aan de hippocampus verstoort de verwerving van nieuwe herinneringen,
zoals weerspiegeld in het geval van H.M.
Infantiele amnesie is geattribueerd aan verschillen in hoe vroegere herinneringen
worden gecodeerd en gerepresenteerd en hoe wij ons deze jaren later proberen te
herinneren.
Infantiele amnesie: het onvermogen om gebeurtenissen van de baby- en vroege
kindertijd te onthouden.
Kinderen onder de vier jaar en oudere volwassenen vertonen over het algemeen een
slechter episodisch geheugen dan semantisch geheugen, wat waarschijnlijk
gerelateerd is aan onvolwassenheid of aan schade in de prefrontale cortex.