Hoofdstuk 1
Mensen hebben verschillende beweegredenen om voor een nieuwe baan te kiezen. Die beweegredenen
hebben te maken met hun motivatie om te gaan werken.
Bij gedrag gaat het om waarneembare handelingen van mensen.
- Collega’s zie je koffiedrinken
- Je hoort een deur hard dichtslaan
- Lachende mensen
Bij het bestuderen van gedrag haat het niet alleen om het verklaren van dat gedrag. Maar het gaat ook om
voorspellen van gedrag en om beïnvloeden van gedrag.
Motivatie wordt bepaald door:
- Interne klachten (behoeften)
- Externe klachten (situatie)
- Betekenisgeving aan situatie en behoeften
Twee soorten motieven
- Intrinsieke motieven
- Extrinsieke motieven
Er zijn verschillende theorieën over behoeften:
- Maslow
- Alderfer
- McClelland
Theorie van Maslow
Maslow gaat ervan uit dat aan het gedrag van alle mensen een vijftal behoeften ten grondslag ligt.
1. Fysiologische behoeften. Hierbij gaat het om de behoefte aan zaken die
nodig zijn om in leven te blijven. (Voedsel, water, slaap)
2. Veiligheidsbehoeften. Hierbij gaat het om de behoefte aan veiligheid,
zekerheid en bescherming.
3. Sociale behoeften. Hierbij gaat het om de behoefte aan sociaal contact, aan
vriendschap, liefde en ergens bij horen.
4. Erkenningsbehoeften. Hierbij gaat het om de behoefte aan kennis, waarheid
en wijsheid om tot zelfontplooiing of persoonlijke groei te komen.
Aan Maslows theorie liggen twee uitgangspunten ten grondslag:
- Deprivatie. Wanneer er sprake is van een tekort, een onbevredigde zelfbehoefte zal de mens in
beweging komen (activatie). Is de behoefte eenmaal bevredigd, dan neemt het activiteitenniveau af.
- Hiërarchisch geordend. Maslow is van mening dat er vaste ordening is in behoeften. Mensen komen
pas toe aan de erkenningsbehoeften als de onderliggende behoeften bevredigd zijn.
Theorie van Alderfer
Volgens Alderfer zijn er drie soorten behoeften. Hij heeft die beschreven in zijn ERG-theorie. Deze drie
behoeften zijn:
1. Existentiële behoeften. Dit is de behoefte aan materiële zekerheid. De behoeften aan goede
werkomstandigheden en een vast salaris vallen hier ook onder.
2. Rationele behoeften. Dit is de behoefte aan goede relaties met andere mensen, en aan liefde en
vriendschap. Mensen willen graag ergens bijhoren en streven naar waardering, erkenning en status.
3. Groeibehoeften. Dit is de behoefte aan persoonlijke groei, aan mogelijkheden om zichzelf te
ontplooien.
,Anders dan bij Maslow gaat Alderfer ervan uit dat verschillende behoeften tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn.
Frustratie-regressie-hypothese: hoe meer de bevrediging van hogere behoeften gefrustreerd wordt, des te
belangrijker de behoeften van laag niveau worden.
Theorie van McClelland
Volgens McClelland ontwikkelt ieder individu in de eerste levensjaren een eigen behoefteprofiel. In zo’n profiel
is een behoefte dominant aanwezig en deze dominante behoefte bepaalt de gerichtheid van de persoon.
McClelland onderscheidt drie behoefteprofielen:
1. Prestatiebehoefte. Als deze behoefte dominant is, zullen mensen vooral gericht zijn op het leveren
van goede prestaties.
2. Machtsbehoefte. Mensen bij wie deze behoefte dominant is, streven naar invloed en controle over
anderen.
3. Affiliatiebehoefte. Als deze behoefte dominant is, zijn mensen gericht op het scheppen van goede
relaties met anderen.
Reinforcement: Een manager die door machtsuitoefening iets voor elkaar krijgt.
Trial en error: Om iets te kunnen bereiken, zal het kind verschillende gedragingen uitproberen. Soms levert dat
goede gedragingen op en soms niet.
De wet van effect: De gevolgen van een handeling bepalen of iemand de neiging heeft om die handeling te
herhalen of juist achterwege te laten. Zijn de gevolgen aantrekkelijk, dan is dat een positieve bekrachtiging.
Geconditioneerd: Een bepaalde handeling die steeds gevolgd wordt door positieve bekrachtiging, zal na enige
tijd in dezelfde situatie automatisch vertoond worden. Die handeling is dan geconditioneerd en opgenomen is
het gedragsrepertoire.
Stimuli: Welke gevolgen een bepaalde handeling oproept, is afhankelijk van kenmerken van de situatie. Die
kenmerken worden stimuli genoemd.
Enerzijds kunnen mensen gedrag vertonen omdat dat wordt uitgelokt door de situatie. Dit is een trekkende
kracht. Anderzijds worden ze aangezet tot gedrag door hun behoeften. Dit is een duwende kracht.
De motivatie om bepaald gedrag wel of niet te vertonen, is de uitkomst van een overweging proces.
Twee theorieën beschrijven de overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze van gedrag:
- De verwachtingstheorie
- Attributietheorie
Verwachtingstheorie (Vroom)
Of mensen geneigd zijn om zich in te spannen voor het werk, hangt volgens deze theorie af van verschillende
overwegingen:
- Het verband tussen inspanning en prestatie
- Het verband tussen prestaties en opbrengsten
- De waarde van de opbrengsten. Extra hard werken > waardering
Het verwachtingsmodel
Inspanning > prestatie > opbrengsten > waarde
Attributietheorie
De attributietheorie verklaart waarom mensen zich willen inspannen. Attribueren is een proces waarin mensen
proberen te achterhalen wat de oorzaken zijn van hun eigen gedragen het gedrag van anderen.
, In het bepalen van de oorzaak van hun slagen of falen letten ze op de volgende zaken:
- Of ze dikwijls in dezelfde situatie falen of slagen (interne attributie)
- Of anderen in dezelfde situatie falen of slagen (externe attributie)
- Of ze in veel situaties falen of slagen
Zelfdienende vertekening = Positieve zaken aan jezelf toeschrijven en negatieve zaken aan omgevingsfactoren.
Iemand die zich bekwaam voelt, zal eerder verwachten dat zijn inspanning tot goede prestaties leidt dan
iemand die zich niet bekwaam voelt.
We onderscheiden twee soorten motieven:
- Intrinsieke motieven. Mensen doen hun best omdat ze het werk leuk vinden en plezier ontlenen aan
een goede prestatie.
- Extrinsieke motieven. Hebben te maken met de opbrengsten die daarmee verkregen worden. Het
gaat hen meer om de knikkers die verdiend kunnen worden, dan om het spel.
Big Five:
- Extraversie. Extraverte mensen zijn spraakzaam, spontaan en uitbundig. Ze lachen graag er raken
anderen aan. Introverte mensen zijn gesloten en zwijgzaam.
- Vriendelijkheid. Vriendelijke mensen zijn mild, goedhartig, inschikkelijk en vreedzaam. Niet-
vriendelijke mensen zijn ontoegeeflijk, oninschikkelijk en koppig.
- Zorgvuldig. Zorgvuldige mensen zijn nauwgezet, ordelijk, stipt en zorgvuldig. Niet-zorgvuldige mensen
zijn gemakzuchtig, ordeloos, onzorgvuldig en lichtzinnig.
- Emotionele stabiliteit. Emotioneel stabiele mensen zijn onverstoorbaar en koelbloedig. Zij kunnen
problemen van zich afzetten en zijn zeer stressbestendig. Emotioneel instabiele mensen zijn
paniekerig, bang en huilerig,
- Openheid voor ervaringen. Mensen die open staan voor ervaringen zijn fantasierijk, creatief en
reflectief. Mensen die sterk gesloten scoren zijn overbeleefd en ondernemen niets in hun eentje. Zij
zijn het overal mee eens.
Een attitude is een redelijk stabiele houding die iemand heeft ten opzichte van andere (groepen) mensen,
gedragingen, objecten of ideeën.
Hoe komen mensen tot een bepaalde attitude? Twee overwegingen spelen daarbij een rol:
- Cognitieve overwegingen. De voor- en nadelen op een rijtje zetten
- Emotionele of affectieve overwegingen. Als je je gevoel laat meespelen.
ASE-model.
Cognitieve dissonantie = Mensen kunnen onrust ervaren als hun attitudes of gedragingen tegenstrijdig zijn.
Een gevolg van ruilrelatie is wederzijdse afhankelijkheid. Individu en organisatie hebben elkaar wederzijds
nodig om doelen te bereiken.