H1: Wat is media-psychologie
1.1 Psychologie
Psychologie bestudeert op een wetenschappelijke manier het gedrag dat mensen vertonen in
een bepaalde sociale omgeving en in een bepaalde context.
Wetenschappelijke psychologiebeoefening kan zich op enorm veel aspecten van het menselijk
functioneren richt.
4 basisvakken psychologie:
- De functieleer: onderzoek naar de ‘menselijke mogelijkheden’ in de zin van waarnemen,
leren, geheugen en gevoelens.
- De ontwikkelingsleer: beschrijft de levensloop van mensen in fasen van jonggeborene tot
oudere.
- De persoonlijkheidsleer of differentiële psychologie: onderzoekt verschillen in kenmerken
tussen mensen.
- De sociale psychologie: onderzoekt de invloed van de sociale context op individuen, de
invloed van groepen, zoals familie, vrienden, collega’s of de gehele samenleving.
Klinische psychologie: studie naar beïnvloeding van gedrag dat ‘ongewenst’ is.
Week 1 aantekeningen: Mediapsychologie een sociale wetenschap
Vorm van toegepaste psychologie: wetenschap en toegepast onderzoek. Wanneer spreekt men
vanuit de wetenschap over beïnvloeding? (Oorzaak en gevolg).
Psychologie; bestudeert het menselijk gedrag, dat vertoond wordt in een bepaalde sociale
omgeving.
Wat is eigenlijk gedrag?
-Waarneembaar
-Niet waarneembaar gedrag
Bestuderen door te bevragen, eyetracking,
o.a sociale psychologie: invloed van de sociale omgeving (televisie en media) van individuen
o.a functieleer: menselijke mogelijkheden: waarnemen, leren, geheugen en gevoelens
Mensen makkelijk beïnvloedbaar en in een rol geduwd.
-Ontgroening studentenvereniging
-Grenzen overgaan
Beïnvloeding door omgeving sociale psychologie
Beïnvloeding door media mediapsychologie (is een vorm van toegepaste psychologie)
Mediaomgeving beïnvloed ons wereldbeeld
1.2 Mediapsychologie: oorsprong en ontwikkeling
Rudolf Arnheim: eerste psycholoog die interesse toonde in moderne media.
Hij verwachtte een botsing tussen informatie en entertainment, tussen kennisoverdracht en
verstrooiing op televisie.
Na de tweede wereldoorlog richtte psychologen zich in hun mediaonderzoek op de educatieve
toepassingen van audiovisuele media, er was gebrek aan onderwijsfaciliteiten. Hierdoor werden er
steeds vaker pleidooien gehouden voor integratie van audiovisuele media in het onderwijs.
Bij introductie van de televisie kon men voor aanwijzingen over het goed educatief gebruiken van
dit medium putten al beschikbaar onderzoek naar de effecten van educatieve films.
,In 1953 en 1954 vonden op de universiteit Yale twee conferenties plaats over de integratie van
audiovisuele media in het onderwijs. Deze conferenties, gesponsord door de Eastman Kodak
Company, hadden een sterk psychologisch inslag en stonden onder leiding van twee hoogleraren
een stroom van vervolgonderzoek op, wat nu mediapsychologisch onderzoek zou zijn.
Subliminaal: veel filmbeelden waren ingelast die normaliter te snel aan ons oog voorbijflitsen om
bewust te worden waargenomen.
Laatste tientallen jaren hebben mediapsychologen enorm veel onderzoek gedaan naar de werking
van reclame, werking humor of seks in advertenties en commercials, de inzet van beroemdheden
om de boodschap over te dragen, de effecten van muziek ter ondersteuning van de boodschap.
Jaren 60 kwamen discussies over en onderzoek naar mogelijke schadelijke effecten van televisie.
Onderzoek op gang naar de mogelijke schadelijke invloed van geweldsbeelden op televisie. Albert
Bandura, had aangetoond dat kinderen louter door gedragsimitatie geweld kunnen aanleren.
Jaren 70 twee televisiegenres in belangstelling psychologen: nieuws en soapseries. Bij
onderzoek van nieuws gaat het om de vraag of een medium als televisie de kijkers wel juist
informeert over wat er in de wereld gebeurt. (Aangezien belangrijkste nieuwsbron is voor
mensen). Het onderzoek naar effecten van soapseries richt zich vooral op de interpretatie door
kijkers van de verhaallijnen en het gedrag van spelers.
De opkomst van nieuwe media vooral internet, heeft ervoor gezorgd dat er steeds meer
mediapsychologisch onderzoek naar nieuwe media wordt gedaan. Onderzoekers bestuderen niet
alleen de effecten van vormgeving en inhoud van interfaces, maar ook hoe mensen met media
omgaan.
Laatste jaren onderzoek naar positieve en negatieve gevolgen en processen rond het gebruik van
media zoals prosociaal gedrag, trollen en cyberpesten en vriendschap en relaties.
Aantekeningen les;
Mediapsychologie: de studie van cognitieve (kennis, begrip), affectieve (gevoel) en automatische
verwerking (product in de bonus) van media-informatie en van de mediaconsumptie
Belangstelling voor media
1950 – film en tv in het onderwijs
1957 - reclame
1960 – geweld op tv
1970 – tv-nieuws
1980 – entertainment
1990 – nieuwe media
Mediapsychologie in de wetenschap en toegepast onderzoek
Mediapsychologie is een wetenschap: de werkelijkheid wordt systematisch in kaart gebracht (hoe
worden wij beïnvloed door de werkelijkheid)
-Hoe wordt gedrag beïnvloed door reclame?
-Waarom kijken mensen naar soaps/temptation Island
-Wat is de invloed van geweld op tv?
-Hoe wordt ons gedrag beïnvloed door het nieuws?
,1.3 Mediapsychologie: domeinafbakening
De traditionele communicatiewetenschap kent een sociologische oriëntatie: effecten van media
worden onderzocht met betrekking tot het publiek of de samenleving in het algemeen.
De mediapsychologie richt zich op effecten op individuen en staat de ontvanger van het
communicatieproces dus centraal: media worden onderzocht vanuit het gebruikersperspectief.
Mediapsychologie gaat uit van psychologische theorieën over waarneming, geheugen, emotie en
dergelijke en over externe invloeden op individuen. Het gaat om mediagebruik en
mediaboodschappen op individuele gebruikers ervan. Onderzoek van het experiment als methode
om effecten op het spoor te komen.
Bij de effecten van media maken we geen strikt onderscheid tussen genres, zoals nieuws,
reclame, voorlichting enzovoort, want dezelfde psychologische processen en theorieën zijn steeds
van toepassing.
Mediapsychologie is een vorm van toegepaste psychologie. Studie van cognitieve, affectieve en
automatische verwerking van media-informatie en van mediaconsumptie, dus hoe mensen met
traditionele en digitale media omgaan. Kennis van de mediapsychologie heb je nodig om media te
kunnen begrijpen, analyseren en ontwerpen. Onderzoek naar psychologische processen die een
verklaring bieden voor de effecten van media, zoals selectie en interactie met media, aandacht,
waarderen, onthouden en begrijpen, interpreteren en overtuigen.
H2: De psychologische benadering van media-effecten
Het psychologisch perspectief heeft als uitgangspunt dat het individu als basis dient voor het
denken: media-effecten zijn allereerst bij mensen waarneembaar, pas daarna bij sociale
systemen.
2.1 Wetenschappelijk perspectief
Het doel val alle wetenschap is het beschrijven, voorspellen en verklaren van de werkelijkheid.
Voor de mediapsychologen impliceert dit: het beschrijven, voorspellen en verklaren van het
omgaan van mensen met media.
Correlatie: als je in de mediapsychologie op zoek gaat naar relaties tussen variabelen, is het van
belang twee soorten verbanden te onderscheiden: correlatieve verbanden en causale
verbanden.
Correlatieve verbanden: als twee variabelen gepaard gaat met een verandering in de andere
variabele. (Correlatie tussen geweld in muziekteksten en agressieve gedachten bij de luisteraar
als een verandering in de gewelddadigheid van muziekteksten gepaard zou gaan met een
verandering in het aantal agressieve gedachten bij de luisteraar.
Positieve correlatie: toename van gewelddadigheid in muziekteksten gepaard gaat met toename
van het aantal agressieve gedachten, en omgekeerd dat een afname in de gewelddadigheid van
muziekteksten gepaard gaat met een afname in het aantal agressieve gedachten.
Negatieve correlatie: toename in gewelddadigheid van muziekteksten gepaard gaat met afname
van het aantal agressieve gedachten of omgekeerd.
Er is geen sprake van correlatie als er geen systematisch verband bestaat tussen beide
variabelen (wanneer een toename in de gewelddadigheid van muziekteksten soms gepaard gaat
met een toename van het aantal agressieve gedachten, soms met een afname en soms met geen
verandering van het aantal agressieve gedachten).
De sterkte van correlatie kan worden aangetoond met getal, een coëfficiënt. Varieert tussen -1
(perfect negatieve correlatie) en +1 (perfect positieve correlatie) 0 betekent geen correlatie.
Hoe verder de coëfficiënt van 0 afwijkt (zowel positief als negatief), hoe sterker de correlatie is.
, Correlaties zijn belangrijk als we een verschijnsel willen voorspellen op basis van andere
verschijnselen: hoe sterker de correlatie is voorbeeld is, hoe beter we de aard van iemands
gedachten kunnen voorspellen als we iets weten over de voorkeur voor gewelddadigheid van
muziekteksten.
Causaal verband: hoewel correlatie een noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen spreken over
een causaal verband, is het geen voldoende voorwaarde. Correlatie is symmetrisch en impliceert
geen causale richting. Je weet dus niet of het luisteren naar gewelddadige muziekteksten van
invloed is op wat iemand denkt, of omgekeerd, dat iemand met agressieve gedachten misschien
een voorkeur heeft voor muziekteksten met geweld erin.
Het bestaan van een correlatie garandeert zeker niet dat er sprake is van causaliteit (dus dat
een verandering in de ene variabele leidt tot een verandering in de andere). Het is mogelijk
dat een derde, verstorende variabele (confounding variable) verantwoordelijk is voor de
correlatie.
Er is sprake van causaliteit als er tussen twee variabelen A en B een correlatie bestaat en als de
ene variabele A van invloed is op de andere B maar niet omgekeerd. A heeft dan een effect op B
en geldt als een oorzaak van B. Hier is sprake van het verklaren van B door A. Iets formeler
gesteld kunnen we spreken van een causaal verband als aan de volgende drie wordt gedaan:
1. Een verandering in A gaat systematisch samen met een verandering in B. Dit is een
voorwaarde voor zowel correlatieve als causale verbanden.
2. De oorzaak (A) moet in tijd voorafgaan aan het gevolg (B). Dit is geen voorwaarde voor
correlatieve verbanden.
3. Er mogen geen alternatieve verklaringen bestaan voor de relatie tussen A en B. De
verandering in B mag niet worden veroorzaakt door een andere variabele dan A. Denk aan
het probleem van verstorende variabelen.
Aantekeningen les:
Correlatie (verband), een verandering binnen de ene variabele gaat gepaard met een verandering
in de andere variabele. Positieve en negatieve correlatie
Positieve correlatie: toename van geweld in games gaat gepaard met een toename agressieve
gedachten. Maar ook afname gaat gepaard met afname.
Negatieve correlatie: toename geweld in games gaat gepaard met een afname agressieve
gedachten.
Causaliteit (oorzaak en gevolg), het komt dus echt door iets specifiek. Bijvoorbeeld toename
games.
-Er een correlatie bestaat tussen variabelen A en B.
-Variabelen A invloed heeft op B maar niet omgekeerd.
-Er mogen geen alternatieve verklaringen bestaan voor de relatie tussen A en B
20 glazen jenever is oorzaak van dronkenschap. Dronkenschap is niet de oorzaak 20 glazen
jenever.
Onderzoek naar respons op drie niveaus
1 Hoe mensen denken (cognitieve respons)
2 Wat ze voelen (affectieve respons)
3 Wat ze doen (gedragsmatige respons)