Hoofdstuk 1
Psychologie: wetenschap die gedrag en mentale processen onderzoekt en probeert dit toepassen in
het welzijn van de mens.
Doelen zijn: onderzoeken, voorspellen, verbeteren of uitleggen van aspecten van gedrag en mentale
processen
Positieve psychologie: focust op wat goed gaat. Op positieve ervaringen en karaktereigenschappen
zoals blijdschap, optimisme en veerkracht
Gebieden in de psychologie:
- Biologische psychologie: doen onderzoek naar: hoe hebben het brein en de lichaam
biologische processen invloed op het gedrag en mentale processen?
- Cognitieve psychologie: doen onderzoek naar het mentale vermogen zoals leren, onthouden,
denken, bewustzijn, intelligentie, maken van keuzes, en creativiteit.
- Ontwikkelingspsychologie: doen onderzoek naar hoe gedrag en mentale processen
veranderen van de geboorte naar ouder worden. En wat voor oorzaken en effecten deze
veranderingen met zich mee brengen.
- Persoonlijkheidspsychologie: doen onderzoek naar de unieke kenmerken van het individu dat
ieder - van ons karakteriseert. Wat maakt dat we verschillend zijn ten opzichte van elkaar?
- Klinische, counseling, gemeenschap en gezondheidspsychologie
o Klinische en counseling: onderzoeken naar oorzaken en behandelingen van
psychische stoornissen en helpt mensen deze stoornis te overwinnen. Helpt het
verbeteren van onze begrijpelijkheid over genetische en omgevingsfactoren die
stoornissen vormen en welke behandelingsmethoden daarbij het meest effectieve
worden geacht.
o Gemeenschap: het bereiken van mensen die niet de neiging hebben om er naar op
zoek te gaan, zoals daklozen. Proberen lokale scholen te verbeteren en criminaliteit,
armoede en andere stressfactoren die kunnen leiden tot psychische stoornissen te
verminderen
o Gezondheidspsychologie: doen onderzoek naar de relatie tussen gedrag en
gezondheid zoals hartklachten, beroerte, kanker, diabetes of andere
gezondheidsproblemen. Hoe ga je om met je ziekte en hoe kan je bepaalde
problemen voorkomen?
- Educatie en school psychologie: het onderzoeken en ontwikkelen van theorieën over
lesgeven en leren.
- Sociale psychologie: doen onderzoek naar manier hoe mensen denken over anderen en hoe
mensen elkaar beïnvloeden.
- Industriële en organisatie psychologie: doen onderzoek naar leiderschap, stress, competitie,
salarisschalen en andere factoren die de efficiëntie, productiviteit en tevredenheid van
werknemers beïnvloed.
- Kwantitatieve psychologie: ontwikkelen en gebruikt statistieke manieren om data
hoeveelheden te analyseren die verzameld zijn door collega’s in alle psychologie gebieden.
- Overige: sportpsychologie, forensische psychologie, omgevingspsychologie
Vaak overlappen alle gebieden met elkaar en werken ze samen. De basis van psychologie gaat lang
terug. Empirisme was erg belangrijk in de eerste ontwikkelingen van de wetenschappelijke
psychologie: het proces van verwerven van kennis komt door ervaring en observatie.
De basis van de moderne psychologie is gelegd door Wilhelm Wundt (1879). Verschillende
benaderingen gedurende tijd staan in de tabel. Huidig beeld: onderzoeken van mentale processen
met precisie en wetenschappelijke objectiviteit
,Benaderingen in de wetenschap van psychologie
Tegenwoordig zien wetenschappers zichzelf niet als een bepaalde wetenschapper zoals structuralist
of functionalist, maar bekijken zij wetenschap vanuit een benadering. Sommige gebruiken een van
deze benaderingen, ander mengen ze doordat zij dan beter het geheel van gedrag en mentale
processen begrijpen
Biologische benadering
Gedrag en mentale processen zijn grotendeels gevormd door biologische processen.
Wetenschappers doen onderzoek naar de psychologische effecten van hormonen, genen en de
activiteit van zenuwstelsel zoals het brein.
Evolutionaire benadering (gebaseerd op Darwin’s theorie)
Natuurlijke selectie: degene wiens gedrag en uiterlijk hen toestaat om elementen te weerstaan,
predatoren te vermijden en een partner te krijgen, zijn in staat om te overleven en nakomelingen te
krijgen. Wetenschappers hedendaags: natuurlijke selectie werkzaam op genen, die resulteren in
karaktereigenschappen en gedrag die adaptief en nuttig zijn in bepaalde omgevingen.
Psychodynamische benadering
Andere inslag op de rol van geërfde instincten en andere biologische krachten in menselijk gedrag
Ons gedrag en mentale processen reflecteren constante en meestal onbewuste diepliggende
psychologische worstelingen
Gedragsbenadering
Menselijk gedrag is bepaald door wat een persoon leert, specifiek op beloningen en straffen
Hoe vroegere ervaringen met beloningen en straffen geleverd door genen en evolutie, hedendaags
gedrag vormen.
Cognitieve benadering
Hoe neemt het brein informatie op, waar laat het brein dit, hoe wordt dit verwerkt, geheugen en het
gedrag daarbij
Hoe hebben cognitieve processen invloed op ons gedrag?
Wetenschappers onderzoeken de snelle reeks van mentale gebeurtenissen, op gedrag
Humanistische benadering
Hoe een individu een unieke capaciteit en percepties heeft in hoe zij denken en gedragen.
Het leiden van gedrag en mentale processen.
Focus op het individu omdat niemand precies hetzelfde is
Mensen kunnen groeien naar hun hoogste potentiele
Menselijke diversiteit en psychologie
Psychologen nemen de invloed van cultuur en andere sociaal-culturele aspecten, zoals gender,
etniciteit en sociale klasse, steeds meer mee in de vorming van het menselijk gedrag en mentale
processen.
Cultuur: opeenstapeling van waarden, regels van gedrag, vormen van uiting, religieuze
overtuigingen, keuzes en mensen die een gemeenschappelijke taal of omgeving hebben.
Individualistische cultuur: meer waarde aan persoonlijke doelen en prestaties dan groepsdoelen en
groepsprestaties.
Collectivistische cultuur: legt nadruk op samenhang tussen groepen mensen.
Multicultureel land: meerdere subculturen van mensen met een verschillende etniciteit binnen de
,grenzen van een land
Cross-culturele psychologie: de impact van cultuur op gedrag en mentale processen.
Vaak kijken psychologen in allerlei sub gebieden naar hoe etniciteit, gender, leeftijd en andere
sociaal-culturele aspecten het gedrag en mentale processen beïnvloeden.
Kritisch denken: een proces van het beoordelen van claims en het maken van oordelen op basis van
redelijk goed ondersteund bewijs.
Bij onderzoek:
- Hypothese: een specifiek testbare uitspraak over iets wat zij willen gaan onderzoeken.
Beschrijving: wat is volgens de onderzoeker waar en hoe weten zij als het niet waar is?
- Operationele definitie: beschrijving van de precieze methode en procedures die gebruikt
worden om te meten en te manipuleren in een onderzoek
- Variabele: specifieke factoren of kenmerken die in een onderzoek gemanipuleerd of
meetbaar kan zijn.
- Betrouwbaarheid: de mate waarin test resultaten of andere onderzoeksbewijs voorkomen
als dit herhaaldelijk wordt uitgevoerd.
Validiteit: de mate waarin bewijs van een methode meet wat we écht willen weten.
Theorie: een set van uitspraken ontwikkelt voor het verklaren, voorspellen en suggereren van
bepaalde fenomenen.
Onderzoeksmethoden
Observatie methode: gedrag bekijken
Naturalistisch: observeren van natuurlijk gedag zonder interventies.
Vooropgezet: observeren van gedrag in een vooropgezette setting
Nadeel: mensen kunnen zich anders gedrag als zij weten dat zij geobserveerd worden
Onderzoekers moeten goed getraind zijn zodat ze rapporteren wat zij zien en niet wat zij verwachten
te zien.
Case studies: dichterbij kijken. Een intensief onderzoek van gedrag of mentale processen in een
individueel, groep of situatie.
Testen, interviews, analyse van brieven, school transcripten, medische schalen of andere geschreven
notulen
Nadeel: zij representeren niet de hele populatie en hebben misschien alleen het bewijs wat de
onderzoeker interessant vindt.
Voordeel: uniek inzicht in nieuwe fenomenen
Vragenlijsten: kijken naar het grotere geheel door het gebruik van vragenlijsten of interviews om te
vragen naar hun gedrag, houdingen, geloofsovertuigingen, meningen of intenties.
Validiteit kan in geding komen door hoe de vragen gesteld worden en wie bevraagd wordt
(weergeeft dit de hele populatie?) Ook omdat sommige respondenten sociaalwenselijke antwoorden
geven. Hierdoor kan er respons bias ontstaan: onderzoeksresultaten zijn ‘scheef’ verkregen doordat
zij te veel berusten op de informatie van de respondenten en niet op de informatie van de non-
respondenten
Cor relationeel onderzoek: opzoek gaan naar relaties.
Cor relationeel onderzoek: onderzoeken de relatie tussen variabelen om onderzoek data volledig te
beschrijven, voorspellingen te testen, theorieën te evalueren en nieuwe hypothesen te voor te
stellen over hoe mensen denken en doen.
Correlatie: de sterke en richting van de relatie van twee variabele:
Positieve correlatie: hoge waarden van de ene variabele hangen samen met hoge waarden van de
, andere variabele
Negatieve correlatie: hoge waarden van de ene variabele hangen samen met lage waarden van de
andere variabele
Sterkte van correlatie: hoe dichter de punten bij de lijn liggen, hoe sterker de relatie ertussen
Eigenschappen van correlatie
Correlatie wordt beschreven met een correlatie coëfficiënt (r)
r is altijd een nummer tussen -1 en 1. Waarden van r dichtbij 0 geven een zwakke lineaire relatie
weer. De sterkte van de relatie wordt groter als r verder van de 0 naar -1 of 1 toe gaat. Waarden van
dichtbij -1 of 1, liggen dicht op lineaire lijn. Waarden van -1 of 1, rechte lijn
Positieve r is positieve associatie tussen variabelen (+), negatieve r is negatieve associatie (-)
Correlatie is niet een complete beschrijving van twee variabele data. Als twee variabele correlatie
hebben, betekent niet dit meteen dat zij effect hebben op elkaar.
Experimenten: onderzoeken van oorzaak-gevolg effect
Meest directe manier om hypothesen te testen, door controle te hebben over een variabele en het
effect van deze gemanipuleerde variabele op de andere variabele te observeren TERWIJL de andere
variabelen constant worden gehouden.
Experimentele groep: worden blootgesteld aan het ontvangen van een behandeling van een actief
level van de onafhankelijke variabele
In een controle groep/conditie ontvangen participanten niet de behandeling van het actieve level
van de onafhankelijke variabele
Afhankelijke variabele: meet een uitkomst van een onderzoek die beïnvloed wordt door de
onafhankelijke variabele
Onafhankelijke variabele: verklaart of veroorzaakt veranderingen in de afhankelijke variabele
Confound: het effect op de afhankelijke variabele wordt verward met een effect van een andere
variabele in plaats van de onafhankelijke variabele
Willekeurige variabelen: oncontroleerbare factoren zoals tijd, culturele achtergronden,
persoonlijkheden, levenservaring en gevoeligheid.
Oplossing: willekeurigheid door de impact van oncontroleerbare variabelen van groepen te verdelen,
zodat de kans op dat deze variabele het effect beïnvloed wordt verkleind.
Placebo effect: een psychologisch effect dat je denkt dat een effect van een onderzoek effect op jou
heeft, maar in feite krijg je niks toegediend. Vaak wordt er dan een placebo controle groep gebruikt.
Experimentator bias: het onbedoelde effect dat onderzoekers hebben op hun onderzoek, door wat
zij geloven of verwachten, wordt de uitkomt van een onderzoek beïnvloed. Ze zien wat ze willen zien.
Oplossing: double-blind onderzoek: de proefpersonen én de onderzoeker hebben geen kennis van
welke behandeling de proefpersonen gaan ontvangen
Selecteren van steekproeven: een representatieve groep voor de populatie denk aan leeftijd, sekse,
etniciteit, culturele achtergrond, sociaal economische status etc.
Willekeurig: elk persoon heeft een gelijke kans om geselecteerd te worden
Elke procedure die niet willekeurig is, kan biased zijn: geen gelijke kans om geselecteerd te worden
Statische analyse
Data: onderzoeksresultaten en de basis voor conclusie
Beschrijvende statistieken: het beschrijven van een dataset
Voorbeelden: gemiddelde, variantie en correlatie berekenen
Inferentie statistieken: wiskundige procedures dat helpt om conclusies te trekken van hun data en
veronderstellingen te maken over hun resultaten
Statistische significantie: een correlatie of een verschil tussen twee groepen, dat groter is dan wordt
verwacht bij kans.