Natuuronderwijs
Natuuronderwijs Inzichtelijk
Hoofdstuk 3: Eigen lichaam en gezond gedrag
3.1 waarneming
Mensen hebben zintuigen nodig om te overleven. Bijv. het waarnemen van gevaar of honger.
Hier reageren wij op. Gedrag en waarneming hangt sterk samen. Voorbeeld: je hebt een
warme beker koffie vast, je warmtezintuigen nemen dit waar, en je gaat snel opzoek naar
een plek om je drinken weg te zetten.
Zintuigen reageren op prikkels. Dit sturen ze door naar de hersenen. De hersenen sturen dit
door naar bepaalde spieren, wat zich resulteert in gedrag. Deze communicatie verloopt via
zenuwen.
Zintuigzenuwen brengen elektrische signalen van zintuigen naar hersenen. De hersenen
zenden elektrische signalen af via de bewegingszenuwen, wat er moet gebeuren.
Reflex: informatie gaat van een
zintuigzenuw gelijk naar het
ruggenmerg. Hier wordt het via het
ruggenmerg en een bewegingszenuw
gelijk omgezet naar een actie. (Reflex)
Een orgaan is een deel van een mens
dat een/ meerdere functies vervult en uit
verschillende weefsels bestaat.
Belangrijkste zintuigen en hun organen:
- Oog. Hier komt licht binnen via je
pupil. Door pupilreflex kan de
pupil groter of kleiner worden. (Pupil wordt groot in donker, om toch zoveel mogelijk
licht op te vangen). Licht beweegt zich voort in een rechte lijn, hierdoor valt het licht
onder het netvlies, waardoor beelden altijd omgekeerd worden geprojecteerd.
Zintuigcellen in je oog zijn kegeltjes en staafjes. Kegeltjes kun je kleur mee
waarnemen. Staafjes zie je grijs, wit en zwart mee. Met twee ogen kan je diepte zien.
- Gehoor en evenwichtsorgaan.
Het gehoororgaan kun je in 3 delen opdelen. A. uitwendig oor, bestaat uit de oorschelp,
gehoorgang en trommelvlies. Trommelvlies vangt geluid op en oorsmeer houdt de
gehoorgang soepel. B. middenoor, bestaat uit trommelholte met daarin hamer, aambeeld en
stijgbeugel. C. binnenoor, bestaat uit slakkenhuis. Ze vormen de trillingen om in elektrische
signalen.
Evenwichtsorgaan helpt je overeind te blijven.
, - Smaakzintuigen. Smaak en reuk hangen sterk samen. Het meeste wat je proeft, ruik
je eigenlijk. Er zijn 5 smaken die we onderscheiden: zoet, zout, bitter, zuur en umami
(hartig).
- Reukzintuig. Je kunt zo’n 350 geuren onderscheiden.
- Tastzintuigen. Dit bestaat uit kleine tastorgaantjes onder de huid.
3.2 stevigheid en beweging
Je lichaam heeft een skelet. Om het gewicht te kunnen dragen hebben we stevige
draagbalken, je wervelkolom, schoudergordel, bekken, pijpbeenderen in je ledematen.
Botten in je bovenbenen erg dik en stevig, omdat ze je
bovenlichaam moeten dragen. In de binnenkant van een bot zit
beenmerg, dit speelt een rol bij vorming van botweefsel en
bloedcellen.
Je ribbenkast, schedel en wervelkolom beschermen vitale organen.
Je ribben beschermen je longen en hart. Je schedel beschermt de
hersenen. Onder de schedel zit vloeistof wat dient als schokdemper
Ook beschermt het de ogen en gehoor- en evenwichtsorganen. Je
wervelkolom beschermt belangrijke zintuig en bewegingszenuwen.
Door gewrichten tussen beenderen kan je bewegen. Door
skeletspieren worden ze bewogen, die door middel van pezen zijn
aangebracht.
Scharniergewrichten laten één soort beweging toe. (Vinger, elle boog en knie)
kogelgewrichten kunnen draaien en dus meerdere bewegingen. (Schouder en heup)
Als spieren zich aanspannen worden ze korter en dikker. Antagonisten zijn spieren die
samenwerken.
Dwarsgestreepte spieren kun je willekeurig gebruiken, invloed van je wil. (Triceps/biceps)
Gladde spieren gebruik je onwillekeurig, zoals organen.
Ons skelet lijkt op die van andere zoogdieren.
, 3.3 spijsvertering en voeding
Dieren en mensen moeten eten om aan voedingstoffen te komen. Je kauwt eten fijn d.m.v.
kiezen en tanden. Met het scherpe snijvlak van snijtanden kun je wat afbijten. Met
hoektanden kan je prooien grijpen bij dieren. Kiezen zijn voor het
fijnmalen.
Na het kauwen, slik je het door en komt het in de slokdarm. Dan
gaat het naar de maag.
Enzymen zijn stoffen die in staat zijn om andere stoffen in stukjes
te knippen zonder daarbij zelf te veranderen. Ze zijn erg
specifiek er zijn enzymen voor afbraak koolhydraten en eiwitten.
Ze worden gemaakt in de speekselklieren, maag, alvleesklier en
dunne darm. Koolhydraten in de mond al gesplitst en eiwitten in
de maag. Vetten worden afgebroken door gal.
Een emulgator is een stof die oliën laat oplossen in water.
(Normaal mengen die stoffen niet) De resulterende vloeistof is
een emulsie.
Vezels worden in de dikke darm verteerd.
Als de koolhydraten, eiwitten en vetten zijn afgebroken tot hun bouwstenen kunnen ze
worden opgenomen. De meeste worden door haarvaten in de dunne darm opgenomen. In
de dikke darm wordt water onttrokken aan de brei, waardoor de vaste ontlasting wordt. Dit
wordt opgeslagen in de endeldarm en eruit via de anus.
Voedingstoffen die het lichaam nodig hebben:
1. Bouwstoffen: die zijn nodig voor groei, onderhoud en herstel lichaam. (Water,
mineralen en eiwitten.
Belangrijkste minerale bouwstoffen:
- Calcium: calcium zit in harde weefsels, zoals bot. Melk voorziet de calciumbehoefte.
- IJzer: bestanddeel hemoglobine. In andijvie en spinazie. Tekort= bloedarmoede.
- Fluoride: nodig voor opbouw botten en tandglazuur. In vis, thee en granen. Kleine
kinderen veel nodig speciale tandpastas
2. Brandstoffen: leveren energie en worden in het lichaam verbrand voor energie.
(Dissimilatie). Belangrijkste zijn koolhydraten, eiwitten en vetten. Koolhydraten
worden meest verbrand en als die op zijn, gaat het over op vetverbranding, er komt
dan melkzuur vrij. Voor volwassenen moet energiebalans in evenwicht zijn:
energiegebruik (eten) is gelijk aan energieverbruik.
3. Beschermende stoffen: vitamines en mineralen. Vitamines worden niet zelf
aangemaakt, maar moet je via voedsel binnenkrijgen. (Behalve vitamine D).
4. Ballaststoffen: voedingsvezels, zitten in groente en fruit.