Hoofdstuk 1 → Wie is de mens?
1.1 → Het nut van het behandelen van deze levensvraag
Zolang als er mensen bestaan, worden er vragen gesteld. Het stellen van deze
vragen geeft ons leven inhoud en verdieping. Maar waarom zouden wij deze vragen
behandelen in de klas en welke invloed hebben deze vragen op ons bestaan?
1.1.1 → Waarom kunnen wij vragen stellen?
De mens kan nadenken omdat hij een bewustzijn heeft. Door dit bewustzijn kan hij
vragen stellen. De mens heeft namelijk een identiteit, een mening en kan naar
zichzelf kijken.
1.1.2 → Waar komen levensvragen vandaan?
Levensvragen zijn voorgekomen uit fundamentele ervaringen en problemen waar
iedereen mee te maken heeft. Op fundamentele vragen wordt vanuit
levensbeschouwingen verschillende antwoorden gegeven, zoals qua vorm als qua
inhoud. Dit worden ook wel de antropologische constanten genoemd.
Florence Kluckhohn en Fred L. Strodtbeck hebben in variations in value orientations
(1961) zes levensvragen opgesteld waar ieder mens mee te maken krijgt:
● Wie is de mens?
● Wat is goed en kwaad?
● Hoe leven mensen met elkaar samen?
● Wat is de betekenis van lijden en dood?
● Wat is tijd?
● Wat is ruimte?
1.1.3 → Wat maakt een mens een mens?
Het bestaan van de mens heeft te maken met een eigen identiteit. Een identiteit
maakt deel uit van iemand eigenheid: datgene dat iemand tot een persoonlijkheid
maakt, met een eigen profiel. Het hebben van een eigen profiel heeft te maken met
drie aspecten:
● Persoonlijke identiteit → Ik
● Sociale identiteit → Wij
● Levensbeschouwelijke identiteit → Bron
,1.1.4 → Wat heb je nodig om je identiteit te kunne ontwikkelen?
Taalontwikkeling is belangrijk voor het ontwikkelen van je identiteit. Volgens Jozef
Bochenski (Pools filosoof en theoloog 1902 - 1995) is het bij taalontwikkeling van
belang dat de mens op vier niveaus kan communiceren:
● Vanuit de bestaande werkelijkheid → kennis van de omgeving, de natuur en
de ander
● Vanuit de psychologie → kennis van de geestelijke stromingen en het gedrag
van de mens tot de ander, de omgeving en omgaan met het transcendente.
● Vanuit de ethiek → elke betekenis geeft de mens aan de verhalen, rituelen en
symbolen
● Vanuit het denken (filosoferen) → nadenken over de levensvragen in relatie
tot de geestelijke stromingen
1.1.5 → Waarom zijn levensvragen noodzakelijk?
● Ontwikkeling sociale identiteit → Het is belangrijk om te bedenken hoe het is
om in de schoenen van een ander te staan. Het is belangrijk om vanuit een
ander standpunt te kunnen kijken. (empathie)
● Ontwikkeling levensbeschouwelijke identiteit → Verwondering, empathie,
verbeeldingskracht, inlevingsvermogen. Als mensen een spelende houding
innemen tegenover anderen, wordt de kans minder groot dat ze die zullen
zien als bedreigingen voor hun veiligheid.
1.1.6 → Waarom zijn verhalen belangrijk?
Antwoorden op levensvragen zijn te vinden in verhalen, waaronder mythe. Een
mythe laat zien welke plaats de mens heeft in de levensbeschouwing religie of
godsdienst. De laatste jaren zijn de natuurwetenschappen ook steeds belangrijker
geworden.
1.1.7 → Welke invloed hebben verhalen op mensen?
Geesteswetenschappen en psychologie vinden elkaar in de wijze waarop mensen
hun levensbeschouwelijke identiteit ontwikkelen. De traditie van een geestelijke
stroming biedt de mens aan de hand van verhalen voorbeelden, rollen en figuren
waarmee hij zich kan identificeren.
,1.2 → De uitleg en achtergrond van deze levensvraag
Communicatie tussen mensen verloopt op verschillende manieren:
● Met taal maken we duidelijk dat we iets willen, bedoelen en we kunnen
ervaringen uitwisselen
● We kunnen boodschappen overbrengen door symbolen, logo’s en iconen
● We kunnen tekens gebruiken als taal
1.2.1 → Verhalen
Verhalen roepen vragen op. De vragen zijn verbonden aan cultuur en tijd. Het
bijzondere aan verhalen is dat eigen ervaringen een belangrijke rol spelen maar dat
er ook elementen uit de levensbeschouwelijke tradities kunnen zitten. Mensen
kunnen hierdoor met elkaar in discussie gaan.
1.2.2 → Legende
Een legende is een eenvoudig volksverhaal met een schijnbaar historisch kern en
een religieuze strekking, waarin vaak wonderen gebeuren. Het is vaak gebaseerd op
heiligen of historisch figuur.
1.2.3 → Mythe
Tegenwoordig is een mythe een verhaal over de daden van goden, halfgoden en hun
goddelijke voorouders. Vroeger wilde ze voornamelijk de traditionele verhalen
vervangen door historische waarheden. Mythen vormen vaak de basis van
geestelijke stromingen, denk aan het scheppingsverhaal.
1.2.4 → Waarom van alle verhalen nu juist mythen?
Mythen laten zien dat de mens op verschillende manieren geeft gezicht naar de zin
van het leven. We moeten als mensen alleen niet alles willen verklaren
1.2.5 → Metafoor
Metaforen zijn een vorm van beeldspraak en komen in alle verhaalvormen voor. Met
een metafoor vergelijk je iets wat je nog niet kent met iets wat je wel kent.
Bijvoorbeeld je hebt een hart van goud, dit heb je niet letterlijk.
, Hoofdstuk 2 → Wat is goed en kwaad?
2.1 → Het nut van het behandelen van deze levensvraag?
2.1.1 → Waarom wordt de vraag over goed en kwaad gesteld?
De levensvraag ‘wat is goed en kwaad?’ zet aan tot denken. Deze vraag kan door
iedereen anders geïnterpreteerd worden.
● Er is moreel kwaad → dat door mensen wordt aangericht, zoals oorlog of
verraad
● Er is ook kwaad → dat menselijke vermogens te boven gaat, zoals
natuurrampen, ziekten of epidemieën.
2.1.2 → Wanneer doen wij ‘goed’ of ‘kwaad’?
De mens kan de natuur beheersen, maar toch is hij er zelf ook onderdeel van.
Daarom is het van groot belang dat de mens zich beheerst. Als de mens vooraf
nadenkt, en een bewuste en goede keuze maakt en niet het recht van de sterkste
toepast, is hij een voorbeeld van beschaving en cultuur. Toepassen van het recht
van de sterkste leidt tot geweld, vernietiging en oorlog.
2.1.3 → Wie bepaalt wat ‘goed’ of ‘kwaad’ is?
De visie op goed en kwaad is tijdsafhankelijk. Neem als voorbeeld de seksualiteit
wat in de jaren 50/60 heel anders was als nu. Je mocht geen seks voor het huwelijk
en raakt je toch zwanger moest je trouwen.
2.1.4 → Waarom bevat een verhaal of mythe altijd ‘kwaad’?
Een verteller vertelt zijn verhaal altijd vanuit een probleem, ook wel een conflict
genoemd. Dit probleem: het kwaad, heeft de verteller nodig om de aandacht van de
luisteraar vast te houden, zodat de boodschap van het verhaal overkomt en
onthouden wordt.
2.1.5 → Heeft God of een hogere macht iets te maken met ‘goed’ of ‘kwaad’?
De huidige beleving van goed en kwaad heeft te maken met de keuzevrijheid die de
mens heeft. De keuzevrijheid tussen goed en kwaad kunnen we positief zien en er
ons voordeel mee doen.
De mens moet zelf nadenken (verlichting). Doordat er door de tijd heen steeds meer
mensen waren die opkwamen voor het zelfstandig denken en deze gedachte een
steeds grotere groep mensen aansprak, kon er een stroming ontstaan ‘humanisme’.
Het gedachtegoed van het humanisme is dat mens een goed leven kan leiden
zonder een beroep te doen op God.