In dit document staan alle begrippen met definitie op een rijtje. Zo kan je makkelijk de begrippen leren zonder dat je moet zoeken! De definities zijn letterlijk uit het boek overgenomen, dus je weet zeker dat je het goed leert.
Hoofdstuk 1:
Sociologie: Systematisch onderzoek van de menselijke maatschappij.
Sociologisch perspectief: Het algemene in het bijzondere zien.
Mondiaal of globaal perspectief: Het bestuderen van de wereld in zijn geheel en de plaats die onze
samenleving daarin neemt.
Hoge-inkomenslanden: Landen met de hoogste algemene levensstandaard.
Middeninkomenslanden: Landen met een levensstandaard, die we als we de wereld in zijn geheel
bekijken, gemiddeld kunnen noemen.
Lage-inkomenslanden: Landen met een lage levensstandaard, waarvan de meeste inwoners arm
zijn.
Oorzaken rijkdom:
1. Het leven dat we leiden wordt gevormd door het land waarin we leven.
2. De contacten tussen samenlevingen zijn zeer sterk toegenomen.
3. Veel sociale problemen waarmee de westerse wereld geconfronteerd wordt, zijn
op een andere plek veel ernstiger.
4. Globaal denken helpt ons om meer inzicht in onszelf te krijgen.
4 positieve effecten sociologie:
1. Aan de hand van het sociologisch perspectief kunnen we nagaan wat er wel en niet
klopt aan het ‘alledaags denken’.
2. Het sociologisch perspectief geeft ons een beter inzicht in de mogelijkheden en de
hindernissen die we in het dagelijks leven tegenkomen.
3. Het sociologisch perspectief geeft ons de mogelijkheid een actieve rol te spelen in
de samenleving waarvan we deel uitmaakten.
4. De sociologie helpt ons om in een wereld te leven die zich kenmerkt door
diversiteit.
Positivisme: Inzicht verwerven op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Moderniteit: Sociale patronen die het resultaat zijn van industrialisering.
Modernisering: Het sociale veranderingsproces dat in gang is gezet door de industrialisering.
Arbeidsverdeling: Gespecialiseerde economische activiteit.
Anomie: Een situatie waarin een samenleving het individu weinig morele richtlijnen te bieden heeft.
Hoofdstuk 2:
Cultuur = de wijzen van denken, de wijzen van handelen, de symbolen en de materiële objecten die
in combinatie de levenswijze van een volk vormen.
Immateriële cultuur = door de leden van de samenleving ontwikkelde ideeën.
Materiële cultuur = materiële objecten gecreëerd door de leden van een samenleving.
Cultuurschok = gevoel van desoriëntatie als we met een ons onbekende levenswijze geconfronteerd
worden.
Natiestaat = politieke eenheid met een eigen afgebakend grondgebied.
Samenleving = mensen die in een bepaald grondgebied leven en een bepaalde cultuur
gemeenschappelijk hebben.
Symbool = een verschijnsel dat een bepaalde betekenis heeft die door mensen met dezelfde
culturele achtergrond herkend wordt.
Taal = een systeem van symbolen dat mensen in staat stelt om met elkaar te communiceren.
Cultuuroverdracht = het proces waarmee een generatie een cultuur doorgeeft aan de volgende
generatie of aan mensen elders.
Sapir-Worfthese = dat mensen de wereld zien en begrijpen door het culturele perspectief van de
taal.
, Waarden = cultureel gedefinieerde standaarden waarmee mensen bepalen wat menselijk, goed en
mooi is, en die als algemene richtlijnen voor het maatschappelijk leven fungeren.
Overtuigingen = specifieke uitspraken die mensen als waar aannemen.
10 waarden die in de Westerse wereld een centrale rol zouden spelen:
1. Gelijke kansen.
2. Individuele prestaties en persoonlijke successen.
= De beloningen die we krijgen moeten onze persoonlijke verdiensten weerspiegelen.
3. Materiële welstand.
= Succes en geld.
4. Activiteit en werk.
= Handen uit de mouwen steken en werken wordt gerespecteerd.
5. Praktisch en efficiënt zijn.
= Praktisch staat hoger dan theoretisch.
6. Vooruitgang.
= We hebben het nu beter dan vroeger.
7. Wetenschap.
= Wetenschap lost problemen op en zorgt voor verbetering.
8. Individuele rechten.
= Individuele rechten waar de overheid van af moet blijven -> vrije verkiezingen en vrije economie.
9. Vrijheid.
= Vrijheid om persoonlijke doelen na te streven.
10. Superioriteitsgevoelens.
= Meerwaardigheidsgevoel.
Belangenconflict = een conflict waarbij 2 strijdende partijen er beide belang bij hebben om eruit te
komen, bijvoorbeeld omdat ze later elkaar weer nodig hebben.
Waardenconflict = een conflict over diepgewortelde opvattingen, die wegen hun aard moeilijk met
elkaar te verenigen zijn en waarvoor moeilijk één gemeenschappelijke taal te vinden is.
Normen = regels en verwachtingen waarmee een samenleving het gedrag van haar leden reguleert.
Mores = normen die we in veel situaties kunnen waarnemen en een grote morele betekenis hebben.
Traditionele gebruiken = normen voor routinematige of vluchtige interacties.
Sociale controle = pogingen van de samenleving om gedrag en gedachten van mensen te
beïnvloeden.
Anomie = normloosheid
Technologie = de kennis die mensen gebruiken om hun bestaan in de buitenwereld vorm te geven.
Jagen en verzamelen = het met eenvoudige hulpmiddelen jagen op dieren en het verzamelen van
eetbare planten.
Tuinbouw = het gebruik van handgereedschap om gewassen te verbouwen.
Houden van vee = veranderen in een huisdier.
Landbouw = grootschalige landbewerking met behulp van dieren of machines die gebruikt worden
om het land te ploegen.
Industrie = het produceren van goederen met behulp van nieuwe energiebronnen die omvangrijke
machinerieën in werking stellen.
Postindustrieel tijdperk = tijdperk waarin de economie steeds meer gebruikmaakt van de nieuwe
informatietechnologie, waarbij de nadruk ligt op het creëren, verwerken, opslaan en toepassen van
ideeën en informatie.
Elitaire of hoge cultuur = culturele patronen die de elite van een samenleving onderscheidt van de
rest van de samenleving.
Populaire (lage of volks-) cultuur = culturele patronen die wijdverbreid onder de leden van de
samenleving voorkomen.
Subcultuur = cultuurpatronen die een bepaald onderdeel van het geheel van de populatie van de
samenleving afscheiden van de rest.
Multiculturalisme = een perspectief dat de culturele diversiteit in een samenleving onderkent en
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper rhonadokter. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.