Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1............................................................................................................................................2
Hoofdstuk 2............................................................................................................................................6
Hoofstuk 3............................................................................................................................................12
Hoofdstuk 4..........................................................................................................................................18
Hoofdstuk 5..........................................................................................................................................22
Hoofdstuk 6..........................................................................................................................................27
Hoofdstuk 7..........................................................................................................................................32
Hoofdstuk 8..........................................................................................................................................38
Hoofstuk 9............................................................................................................................................42
Antwoorden proeftoets H1 t/m 9.........................................................................................................46
,Hoofdstuk 1
1. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op kenmerken van managers. Welke van de onderstaande
alternatieven wordt hier niet genoemd als kenmerk van managers?
a. Ervaring als medewerker binnen de organisatie waar leiding wordt gegeven
b. Verantwoordelijkheid voor werkklimaat, informatie en beslissingen
c. Vaardigheden als tijdmanagement, terreinkennis en resultaatgerichtheid
d. Afhankelijkheid van de inzet van anderen
2. Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot de Raad van Commissarissen is/zijn
juist?
Stelling I: De hoofdzaak van Raad van Commissarissen bestaat uit het houden van toezicht op
het beleid van de directie én op de algemene gang van zaken in het bedrijf
Stelling II: De Raad van Commissarissen bestaat uit personen van buiten de onderneming
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling I is juist en stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist en stelling II is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
3. Welke van de onderstaande zaken kan niet worden beschouwd als belangrijke taak van de
middle-manager?
a. Het aangaan van strategische allianties
b. Het nemen van operationele beslissingen
c. Het organiseren van werkzaamheden
d. Het leiden en sturen van activiteiten
4. Waarvoor staat de formule E = K x A’de E
a. Effect
b. Eco-efficiency
c. Employability
d. Evaluatie
5. Welke van de onderstaande stelling met betrekking tot het verschil tussen managers en
leiders is/zijn juist?
Een of meer antwoorden zijn goed !!
a. Leiders zijn emotioneel betrokken, creëren spanning en richten zich op ideeën
b. Managers sluiten compromissen ter sturing
c. Leiders schuwen manipulatie niet, zij richten zich op mensen en vrij harmonieus
ingebed in hun omgeving
d. Leiders zijn uit op het zorgvuldig ‘sturen’ van werk
e. Managers gaan actief te werk en generen ideeën
,6. Spaan, directeur van Kunstgras BV: ‘Ons marktaandeel in de particuliere kunstgrasmarkt is
vrijwel nihil, dat is eigenlijk wel jammer, met onze jarenlange kennis en ervaring zouden we
een serieuze partij kunnen worden op deze veelbelovende markt. Prijstechnisch zijn we
ongetwijfeld in staat de concurrentie aan te kunnen.
Als gevolg van de aanhoudende drukte heeft Spaan nog altijd geen kans gezien om zich met
dit vraagstuk bezig te houden. Spaan: ‘Problemen met leveranciers en met diverse grote
afnemers vroegen mijn volledige aandacht. Binnen de organisatie ben ik de enige die
dergelijke problemen naar tevredenheid kan oplossen. Dat daardoor dingen blijven liggen is
niet anders.
Fayol onderscheid vijf bestanddelen of elementen van de managementfunctie. Welke van
onderstaande elementen van managementfuncties is in bovenstaande passage duidelijk in
het gedrang te komen?
a. Controleren en zo nodig bijsturen
b. Coördineren
c. Organiseren
d. Beleidsbepaling
7. Binnen organisaties kan onderscheid worden gemaakt tussen primaire processen, secundaire
processen en bestuurlijke processen. Welke van de onderstaande processen maakt geen
deel uit van het primaire proces?
a. Het marketing- en verkoopproces
b. Het financiële proces
c. Het productieproces
d. Het inkoopproces
8. In de ‘Value Chain’ van Porter worden verschillende bedrijfsprocessen onderscheiden. Welke
van de onderstaande stellingen met betrekking tot de ‘value chain’ is onjuist?
a. De ‘verbindingen’ geschieden vooral door informatievoorziening en communicatie
b. De onderscheiden processen worden met elkaar verbonden via het proces van
leidinggeven en organiseren
c. Via besluitvorming wordt informatie omgezet in actie, waarna uitvoering plaatsvindt
in de diverse organisatieonderdelen
d. Er worden processen onderscheiden die worden uitgevoerd door zowel de eigen
organisatie als door andere organisaties (derden)
9. Stap voor stap groeit er consensus over een ‘high-performance-theory’. Welke van de
onderstaande thema’s zijn in elk geval relevant met betrekking tot deze ‘theorie’?
a. Innovatie en creativiteit, fundamenteel en uitmuntend leiderschap
b. Management development, unbundling
c. Strategisch management, Total quality management
d. Performance management, Balanced scorecard
10. Welke van onderstaande stellingen met betrekking tot organisatiecultuur is/zijn juist?
Stelling I: Overtuigingen zijn opvattingen over de werkelijkheid die medewerkers uitdragen
, en waardoor ze bepaald gedrag vertonen en informatie op een bepaalde wijze verspreiden
Stelling II: Bij overtuigingen kunnen zich vertekeningen voordoen doordat overtuigingen de
ervaringen ordenen
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling I is juist en stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist en stelling I is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
11. Welke van onderstaande termen wordt omschreven als ‘het scheppen’ van doelmatige
verhoudingen tussen beschikbare mensen, middelen en handelingen om bepaalde
doeleinden te bereiken?
a. Formaliseren
b. Structureren
c. Delegeren
d. Organiseren
12. Welke taken heeft het middle-management met name als gevolg van zijn positie in de
organisatie
a. Leidinggevende taken
b. Leidinggevende en uitvoerende taken
c. Uitvoerende taken
d. Adviserende taken
13. In hoofdstuk 1 wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten beslissingen. Op welk van de
onderstaande beslissingen hebben organisatieopbouw en de taak- en bevoegdheidsverdeling
primair betrekking?
a. Ad-Hoc beslissingen
b. Strategische beslissingen
c. Operationele beslissingen
d. Organisatorische ofwel tactische beslissingen
14. Welke van de onderstaande termen wordt omschreven als het benutten en hanteren van
middelen en instrumenten, gerelateerd aan het behalen van de doelstelling?
a. Managementproces
b. Managementleiderschap
c. Managementsynergie
d. Managementeffectiviteit
15. In hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten van een gezonde organisatie. Welke aspecten
van een gezonde organisatie zou men bij de beoordeling van een organisatie in het oog
moeten houden?
a. Effectiviteit, multi-inzetbaarheid, sociabiliteit, flexibiliteit
b. Effectiviteit, motivatie, satisfactie, continuïteit, efficiency
c. Effectiviteit, flexibiliteit, duidelijkheid, continuïteit, efficiency
d. Flexibiliteit, motivatie, satisfactie, continuïteit, efficiency, pluraliteit