HOOFDSTUK 1
Wat is de vrije markt? De manier waarop de uitwisseling van kapitaal, goederen en diensten
tussen mensen, bedrijven, organisaties en landen wordt georganiseerd.
De vrije markt bestaat uit 2 onderdelen:
● Economische standaard beschrijvingen:
- Privé-eigendom, consumptiegoederen productiemiddelen
- Concurentie
- Vraag en aanbod
- Mensen met economische kennis (Homo economicus)
- Geld
- Spelregels
- Innovatief
● Hoe we de markt ervaren: welke actoren zijn op de markt actief en welke factoren
geven het systeem vorm en houden het in stand?
- Consumenten
- Producenten
- Financiers
- Moraal: Is het verantwoordelijk deze broek te kopen? Is dit wel milieubewust? etc.
- Cultuur: De vrije markt is het resultaat van ontwikkelingen in een cultuur; in de ene
cultuur is de markt anders dan in de andere cultuur.
- Ideologie: Ideeën over de meest wenselijke samenleving.
5 dimensies van het goede leven:
De 5 dimensies zijn een ‘weeginstrument’, een maatstaf en manier om te kijken in hoeverre
instituties van de vrije markt bijdragen aan het goede leven. Het goede leven is niet mogelijk
als één van deze dimensies totaal verwaarloosd wordt.
1. Relaties met de medemens: Vanaf onze geboorte zijn wij verbonden met anderen.
Eerst voor we geboren zijn een lichamelijke relatie met onze moeder, daarna een
sociale zorg-relatie met ouders en familie en daarna relaties met andere
medemensen.
2. Instituties: Allemaal staan we ingeschreven als burgers. Hier komen allerlei
verplichtingen bij kijken zoals belasting. Het zijn gemeenschapsvormen die we met
meerdere delen, waardoor we samen iets mogelijk maken dat alleen niet zou
kunnen. Er zijn tastbare instituties (school), en abstracte instituties
(omgangsvormen).
3. Het lichaam: Mensen zijn lichamelijke wezens. Door het lichaam moeten we eten,
en zijn we gebonden aan een bepaalde plaats.
4. De natuur: Onze voeding komt uit de natuur (zelfs als we die deels chemisch
produceren), en we kunnen door de natuur ademen.
, 5. Het geestelijke/ de zin: De mens zoekt naar waarden om zijn/haar leven in te
richten en stelt vragen over de zin en betekenis van het leven, we willen niet zomaar
moleculen zijn.
De mens verhoud zich tot zichzelf in de wereld:
Mensen stellen vragen over het goede leven, omdat wij als mensen (in tegenstelling tot
dieren) in staat zijn om naar onszelf en de wereld te kijken: we kunnen reflecteren over ons
bestaan. Daarnaast kunnen wij mensen onszelf vragen stellen over wat het goede leven
inhoudt, dieren kunnen dit niet.
● Socrates: hij zag filosoferen als enige weg naar een goed en zinvol leven. Door
middel van kritisch onderzoek verrichten (filosoferen) kunnen we invullen hoe we een
goed en zinvol leven kunnen bereiken, en welke rol religie, kunst en wetenschap
daarin krijgen. Kortom: we moeten altijd op onszelf blijven reflecteren voor een goed
leven.
● Cassirer: de mens is een ‘animal symbolicum’: een symboliserend dier. Onze
gemoedstoestand geven we weer aan de hand van taal, tekens en symbolen. Ons
leven staat niet van tevoren vast zoals bij dieren. Cassirer noemt religie, kunst, taal,
wetenschap en filosofie ‘symbolische vormen.
● Nietzsche: de mens is een ziek dier/ niet-vastgelegd dier. Mensen hebben last
van keuzestress, rusteloosheid en we zijn altijd onzeker; we twijfelen altijd of we wel
het beste leven hebben, en we hebben geen instinct. Daarnaast haatte Nietzsche de
gedeelde moraal; de Übermensch schept zijn eigen waarden = individualisme.
Capability approach voor het goede leven:
Het Bruto Nationaal Product (BNP) wordt al jaren gebruikt als indicator of het land het goed
doet en of het land geslaagd is. Maar het BNP zegt niks over de levenskwaliteit van de
bevolking, de capabilities van Nussbaum wel. Zij stelt dat andere factoren zoals
alfabetisering, bestaansminimum, vrijheid en de positie van vrouwen veel meer zeggen over
‘het goede leven’ in een land. Nussbaum gebruikte de Capability Approach. Hierbij gaat
het erom dat mensen de ruimte krijgen om keuzes te maken. Volgens Nussbaum is een land
geslaagd als mensen deze capabilities kunnen ontwikkelen.
De 10 capabilities van Nussbaum:
1. Leven (zonder vroegtijdige dood)
2. Lichamelijke gezondheid
3. Lichamelijke integriteit (zeggenschap over eigen lichaam)
4. Zintuiglijke waarneming
5. Emoties
6. Plannen maken (doelen kiezen)
7. Relaties met anderen kunnen en mogen hebben
8. Andere soorten (zorg voor omgeving)
9. Spel (plezier maken)
10. Zeggenschap over de eigen omgeving (mening uiten)
Capabilities zijn minimale voorwaarden die een staat moet bieden zodat het individu vrij kan
kiezen waar ze hun leven mee willen vervullen. De 5 dimensies van het goede leven zijn
condities aan het mens zijn en zijn dus geen vrije keuze.
, Kritiek op de approach:
1. Martha Nussbaum gaat uit van individuele keuzevrijheid. Dit is typisch
westers en kan niet altijd.
2. Capabilities kunnen niet zomaar aan en uit worden gezet. Wie bijvoorbeeld een kind
krijgt kan dit niet zomaar weer te niet doen. Je kunt dus niet alleen maar denken in
termen van mogelijkheden, want er zijn eenmaal condities waar wij niet om heen
kunnen en het er maar gewoon mee zullen moeten doen.
3. Instituties kunnen ook een rol spelen in het mogelijk maken van of beperken van
het goede leven. Bovendien verlangen instituties een tegenprestatie van ons, omdat
het een zaak van de gemeenschap als geheel is.
HOOFDSTUK 2
De kritiek van Plato op de democratie:
De democratie brengt het goede leven niet dichterbij, de mens is namelijk gericht op
eigenbelang en geldzucht. De burgers in Athene raken het gevoel van aretè kwijt (waardig,
deugdzaam leven).
De hiërarchische orde en de drie delen van de ziel:
Volgens Plato hoort de hiërarchie in elke goede samenleving thuis. Je wordt geboren met
een functie, bijv een boer. Deze functie moet je vervullen, iedereen heeft zijn eigen
onderdeel.
Drie delen van de Lichamelijk In de polis Deugd
menselijke ziel:
Denkend-schouwend Hoofd Filosoofkoningen Wijsheid
Thymethisch-eergevoel Borst Soldaten Moed
Vegetatief-verlangend Buik Boeren Matigheid
De staat werkt alleen als iedereen zijn functie vervult, er is dus geen ruimte voor
eigenbelang en lusten. Als iedereen zijn functie vervult is er rechtvaardigheid in de deugden.
Zo houden soldaten onder leiding van de filosoofkoningen de boeren onder controle.
Plato’s ideale staat:
Utopisch: binnen Plato’s staat is iedereen op elkaar afgestemd en heeft iedereen zijn/haar
eigen plek. Dit zorgt voor een goede samenleving; de samenleving is stabiel en iedereen
heeft een vaste taak. (Een ‘perfecte’ samenleving).
Dystopisch: Plato’s staat kan ook worden opgevat als dystopie omdat het alle individuen in
dienst staan van het collectieve. Hierdoor is er geen eigen keuzevrijheid, er is maar één
waarheid toegestaan. Karl Popper merkt op dat zulke pogingen om een ideale staat te
maken waar het individu volledig in dienst staat van het collectieve, eindigde in totalitaire
staten. Dit waren geen goede staten, er werd maar één waarheid toegestaan.