Hoofdstuk 1: Denken in termen van nurture
- Een mensbeeld bevat ideeën over hoe je denkt dat mensen in elkaar zitten. Dit beeld heeft
consequenties voor de mate waarin je bijvoorbeeld gelooft dat gedrag beïnvloedbaar is.
- Het antwoord op de vraag: in welke mate gedrag door genen of door opvoeding wordt bepaald,
bepaalt het eigen gedrag (denk je dat het zinvol is om energie te steken in bijvoorbeeld een
braintraining?), het geloof in de beïnvloedbaarheid van het gedrag van anderen (moet je anderen aan
een dergelijke training onderwerpen?) en de manier waarop het gedrag van anderen geïnterpreteerd
en beoordeeld wordt.
Genetisch De opvatting dat mensen gedetermineerd zijn (door hun genetisch materiaal) houdt
gedetermineerd doorgaans in dat genen bepalend zijn bij het tot uiting komen van eigenschappen. De
omgeving heeft hier geen, of slechts in zeer beperkte mate invloed op
Genetische De opvatting dat mensen een predispositie hebben (door hun genetisch materiaal) houdt
predispositie doorgaans in dat iemand aanleg heeft om bijvoorbeeld depressief te worden. Dit
betekent niet dat diegene ook daadwerkelijk depressief wordt; de omgeving heeft hier
ook invloed op
Incremental (trainbaar) een geloof dat een eigenschap te ontwikkelen is
theory
Entity theory (aangeboren) een geloof dat een eigenschap vaststaat en dus niet ontwikkeld kan worden
- Impliciete (onuitgesproken en onbewuste) theorieën
- Of je voor bepaalde eigenschappen een incremental of een entity theory hebt, heeft invloed op hoe je
tegenover het testen van die eigenschap zal staan, hoe je de testsituatie ervaart en hoe je de
resultaten van de test interpreteert.
Voorbeeld: jongeren die geloofden dat intelligentie kan toenemen (incremental), lieten over een
periode van 2 jaar een verbetering van hun wiskundeprestaties zien, terwijl jongeren die geloofden
dat intelligentie iets is dat vaststaat (entity), deze verbetering niet lieten zien
- Doron: studenten die geloven in verandering betere copingvaardigheden (vaardigheden om met
moeilijke situaties om te gaan). De studenten die geloven in veranderen zoeken vaker sociale steun,
zijn beter in het plannen, uiten hun emoties meer en vragen anderen sneller om hulp
- Studenten die niet geloven in veranderen gelooft sowieso niet dat ze zelf controle kunnen uitoefenen
op hun prestaties, wat sneller tot acceptatie en vermijding van de situatie leidt.
Een vrij eenvoudige interventie onder jongeren bleek al te helpen (workshop over de werking van de
hersenen en het verbeteren van studievaardigheden)
- Burnette: resultaten tonen aan dat het geloof in veranderbaarheid te beïnvloeden is en vervolgens kan
leiden tot een andere houding ten opzichte van het kunnen bereiken van succes. Het geloof in de
veranderbaarheid van bepaalde eigenschappen, kan er op deze manier toe leiden dat mensen ook
daadwerkelijk meer succesvol in hun veranderingspogingen zijn
In hoeverre zijn eigenschappen en gedrag beïnvloedbaar?
Lichamelijke - De oogkleur, haarkleur, het geslacht, de lengte enz. ligt al grotendeels vast bij de
kenmerken conceptie. Echter, of je ook daadwerkelijk de 1 meter 80 haalt die in je genen
besloten zit, hangt af van je ontwikkeling (de afwezigheid van ziekten en de
aanwezigheid van goede voeding). Onder normale omstandigheden heb je weinig
invloed op dergelijke lichamelijke kenmerken
(ook de lichaamsbouw ligt voor een groot deel in de genen besloten)
- Hoe je er exact uit zult zien, is wel afhankelijk van je leefstijl (wat doe je met het
aangeboren potentieel om een atletische bouw te krijgen? Sportschool?)
- Sommige mensen moeten meer moeite doen om de perfecte maten te krijgen en
te behouden, maar het daadwerkelijke gewicht wordt grotendeels bepaald door
gedrag.
Persoonlijkheid - Mensen vertonen een aangeboren verschil in temperament. Onder verschillen in
,(moet je niet temperament verstaan we:
willen Stabiele, vroeg optredende individuele verschillen in emotionaliteit, energie,
beïnvloeden) aandacht en volharding, reactiviteit en vriendelijkheid.
- Uit onderzoek naar de specifieke invloed van genen op temperament blijkt dat
temperament voor 40% toegeschreven kan worden aan genetische variëteit. 60%
van de individuele verschillen wordt toegeschreven aan specifieke
omgevingsvariabelen (contact met vrienden en leraren, ziekten en ongelukken)
--> eigenschappen zijn dus niet volledig gedetermineerd (vaststaan)
- Het veranderen van iemands persoonlijkheid is voor geen enkele
gedragsbeïnvloeder een haalbare kaart. I.p.v. iemands persoonlijkheid te
veranderen, richt je je op gedrag in concrete situaties.
Cognitieve - IQ = aangeboren potentieel. Uit onderzoek blijkt dat het IQ voor 50 – 80%
capaciteiten genetisch bepaald is. Maar je intelligentie moet ontwikkeld worden. Of je volledig
(trainbaar) gebruikmaakt van het aangeboren potentieel, hangt af van de mogelijkheden die
je krijgt wat betreft onderwijs en opvoeding.
- Hersenen zijn trainbaar. Hoe vaker je iets doet, des te gemakkelijker het zal gaan.
- Verschillen tussen experts en amateurs kunnen volgens Ericsson verklaard
worden door het verschil in het aantal uren bewuste oefening --> deliberate
practice theory; onder normale omstandigheden kunnen velen buitengewone
prestaties neerzetten, mits er voldoende wordt geïnvesteerd
- Kernboodschap= opvattingen zijn doorslaggevend bij de vraag of ontwikkeling en verandering mogelijk
is
- Voor gedragsbeïnvloeders betekent dit alles dat het over het algemeen niet zinvol is om in termen van
nature te denken. Dat kan mogelijke veranderingen blokkeren.
- Wil je eigenschappen, gedrag, emoties, vaardigheden enz. veranderen, dan is het dus van belang om
te weten in hoeverre ze beïnvloedbaar zijn. Voor een deel spelen genen altijd een rol, maar zijn het de
leerervaringen die men opdoet die bepalen hoe ze uiteindelijk tot uiting komen.
,Hoofdstuk 2: Leren
Leren = een proces waarbij een ervaring leidt tot ander gedrag in de toekomst. Er is dus sprake
van leren als een ervaring op tijdstip 1 leidt tot veranderd gedrag op tijdstip 2. (hoeft nog
niet tot verbetering te leiden, alleen verandering)
Door te leren kan men adequater reageren op de omgeving en de omgeving zelfs naar de
eigen hand zetten.
Klassieke = hierbij wordt een neutrale stimulus (de M van McDonald’s) vlak voor of tegelijkertijd
conditionering - met een ongeconditioneerde stimulus (een Big Mac) aangeboden. De neutrale stimulus
Pavlov wordt op deze manier gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus, waarna de reactie
op de neutrale stimulus hetzelfde wordt als de reactie op de ongeconditioneerde
stimulus (het water loopt in de mond).
Zodra deze koppeling tot stand is gebracht (vaak onbewust), wordt de neutrale stimulus
een geconditioneerde stimulus genoemd.
Geconditioneerde reacties kunnen ook weer gedeconditioneerd worden. Een van de
mogelijkheden om de associatie te verminderen of weg te nemen, is de geconditioneerde
stimulus telkens aan te bieden zonder dat daarbij de ongeconditioneerde stimulus
optreedt. extinctie / uitdoving
Extinctie is een van de redenen dat bedrijven patent aanvragen op hun logo’s.
Generalisatie= we spreken hiervan als er op een nieuwe stimulus die lijkt op de originele,
geconditioneerde stimulus, op dezelfde manier gereageerd wordt als dat er op de
geconditioneerde stimulus gereageerd zou worden.
Discriminatie= het proces waarbij je onderscheid leert te maken tussen 2 stimuli die op
elkaar lijken
Operante Operant gedrag= spontaan optredend gedrag
conditionering -
Skinner - Negatieve straf= een verwachte beloning die niet verkregen wordt (loonsverhoging gaat
niet door)
- Positieve bekrachtiging= als de beloning wel plaatsvindt
- Negatieve bekrachtiging= een verwachte straf die achterwege blijft
- Positieve straf= een straf die gegeven wordt
Over het algemeen geldt dat het toedienen van een beloning effectiever is dan het
toedienen van straf.
1. Omdat mensen over het algemeen meer gemotiveerd raken door het ontvangen van
beloningen
2. Omdat bij het geven van een beloning het gewenste gedrag wordt gedemonstreerd. Bij
straffen is er geen sprake van gewenst gedrag en of de gestrafte nu weet wat hij/zij wel
zou moeten doen
*Hoe kun je negatief gedrag het best beïnvloeden zodat er weer positief gedrag voor in
de plaats komt? --> gedrag in eerste instantie negeren, het niet verkrijgen van aandacht
wordt over het algemeen als negatief ervaren (=negatieve straf). Zodra het negatieve
gedrag echter ophoudt, is het belangrijk om over te gaan op positieve bekrachtiging.
*Wat nu als iemand nog helemaal geen gedrag in de gewenste richting laat zien?
Shaping= het prijzen van gedrag dat in de richting komt, waardoor dat gedrag versterkt
wordt waarop je verder kunt bouwen
, *Hoe zorg je ervoor dat het gewenste gedrag stand houdt?
Door de beloning op variabele tijden en in verschillende situaties toe te dienen. Als de
beloning niet telkens meer volgt op goed gedrag = partiële bekrachtiging; kan onbedoeld
ook tot negatieve consequenties leiden.
Sociaal leren 1. Onbewust kopiëren van gedrag
Een van de bekendste voorbeelden van het onbewust kopiëren van gedrag is dat
als iemand begint te gapen, er meerdere mensen automatisch (onbewust)
volgen.
- Het komt het dat mensen het gedrag van anderen zo snel overnemen?
Spiegelneuronen basis van sociaal leren. Deze spiegelneuronen zijn zowel actief
bij het uitvoeren van gedrag, als bij het zien van gedrag dat door een ander
uitgevoerd wordt. Deze overlap kan een verklaring bieden voor de neiging om
het gedrag van iemand anders na te doen. Op dezelfde manier kan nieuw gedrag
aangeleerd worden.
-Het imiteren van gedrag gaat veelal automatisch. Dit kopieergedrag is een
verklaring voor het gegeven dat gesprekspartners vaak ongeveer dezelfde
houding aannemen.
-Niet alleen motorische gedragingen worden gekopieerd; ook emoties worden
vaak onbewust van anderen overgenomen = emotion contagion
(emotiebesmetting)
Het spiegelsysteem wordt ook in verband gebracht met het interpreteren van
emoties en gedrag van anderen en met het ervaren van een verbintenis met
anderen doordat je hetzelfde doet.
Over het algemeen geldt dat als je iemand wilt beïnvloeden, het helpt om
diegene subtiel te imiteren. Niet alleen zal diegene je aardiger vinden, hij/zij zal
zich socialer opstellen en meer bereid zijn voor je te doen (achterliggende
mechanisme = vertrouwen)
2. Bewust kopiëren van gedrag
Enkele factoren die een rol spelen bij het bewust en intentioneel kopiëren van
gedrag zijn: 1) het inschatten van de opbrengsten van het gedrag 2) de
haalbaarheid van het gedrag 3) de herkenbaarheid van het rolmodel 4) de status
van het rolmodel
1. Inschatting van het gedrag: haalbaarheid en opbrengsten
Bij het inschatten van de haalbaarheid en de opbrengsten betreft het geen
objectieve inschatting, aangezien de inschatting afhankelijk is van de persoon die
de inschatting maakt.
Ingeschatte haalbaarheid = zelfeffectiviteit (self efficacy) / waargenomen
gedragscontrole.
2. Kenmerken van het rolmodel: herkenbaarheid en status
Rolmodellen hebben vooral invloed als ze als zelfrelevant gezien worden (voor
sporter zal een heel goede andere sporter zelfrelevant zijn)
Echter, het kan eveneens betekenen dat er andere overeenkomsten gezien
worden met het rolmodel (=vergelijkingsander)
Positief rolmodel Negatief rolmodel
Haalbaar Positief Vermijdbaar Positief (opluchting)