Seksuologie
Thema 1 Seksualiteit (30 uur)
1.1 Het individu
Seksuologie boek Verwerkingsopdrachten Extra – Attitude dossier
Hoofdstuk 3, paragrafen 3.1 Maak opdracht 1.1.1 en 1.1.2. Maak opdracht 3 en 4.
t/m 3.3 = 33blz
Hoofdstuk 4, uitzondering 4.1
Totaal: 57 blz
Leerdoelen
- De ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken
- De anatomie van de geslachtsdelen
- De verschillende fasen in de seksuele-responscyclus en
- Biologische processen die de basis vormen voor seksueel gedrag
- Psychologische verklaringen voor het seksuele functioneren
(informatieverwerkingsperspectief en het trektheoretisch perspectief)
Opdracht 1.1.1.
1.Hieronder ziet u een doorsnede van de mannelijke genitalia, met daarbij een aantal genummerde
onderdelen. Benoem elk onderdeel, en beschrijf daarbij ook van elk onderdeel in enkele woorden de
belangrijkste functie. Een aantal van deze onderdelen is op de afbeeldingen in het boek niet
weergegeven. Probeer deze op basis van de beschrijving in de tekst te identificeren. Gebruik
eventueel Wikipedia voor aanvullende informatie.
1. Ampul: verwijding van de ductus deferens (vas deferens, zaadleider) voor opvang van zaad
vooraf aan de expulsie
,Seksuologie
2. Ductus deferens (vas deferens, zaadleider): het deel waarlangs tijdens de expulsie het zaad in
de urethra wordt geperst
3. Glandulae bulbo-urethrales (klieren van Cowper): scheiden voorvocht af in de beginfase van
seksuele opwinding
4. Anus: uiteinde van het darmkanaal waarlangs de vaste ontlasting wordt uitgescheiden
5. Funiculus spermaticus (zaadstreng): streng bestaande uit onder andere bloedvaten, zenuwen
en de zaadleider
6. Testis (zaadbal, teelbal, testikel): hierin wordt in ongeveer zestig dagen het zaad
geproduceerd
7. Penis: bevat de urethra en drie zwellichamen die na vulling met bloed zorgen voor erectie
8. Scrotum (balzak): huidplooi waarin de testis en epididymis betrekkelijk koel liggen opgeslagen
9. Vesica urinaria (urineblaas): hierin wordt de urine afkomstig uit de nieren opgeslagen
10. Vescula seminales (zaadblaasje): productie van slijmerige vloeistof die circa 70% van het
ejaculaat uitmaakt
11. Symphysis pubis: kraakbeenverbinding van het linker- en rechterschaambeen die stabiliteit
biedt aan het bekken
12. Prostata (prostaat, voorstanderklier): klierweefsel waaruit tijdens de emissiefase een waterige
vloeistof wordt afgescheiden
13. Epididymis (bijbal): lange, sterk kronkelende buis waarin het zaad ongeveer twaalf dagen
wordt opgeslagen om te rijpen
14. Urethra masculina (urinebuis, plasbuis): centrale buis in de penis waarlangs urine, voorvocht
en sperma naar buiten wordt gevoerd
15. Ductus deferens (vas deferens, zaadleider): het deel waarlangs tijdens de emissie het zaad
naar de ampul getransporteerd wordt
16. Corpus spongiousum: zwellichaam dat de urethra omvat, zie verder bij 17
17. Corpus cavernosus: zwellichamen die bij opwinding vollopen met bloed en zodoende zorgen
voor erectie van de penis
18. Eikel (glans): bevat een grote hoeveelheid zenuwuiteinden die door stimulatie het orgasme
opwekken
19. Preputium penis (voorhuid): soepel omhulsel van de eikel dat zich meestal terugtrekt bij
erectie van de penis
2.Hieronder ziet een doorsnede van de vrouwelijke genitalia, met daarbij een aantal genummerde
onderdelen. Benoem weer elk onderdeel, en beschrijf daarbij ook van elk onderdeel in enkele
woorden de belangrijkste functie. Ook hiervan zijn enkele onderdelen niet weergegeven op de
afbeeldingen in het boek. Probeer deze weer op basis van de beschrijving in de tekst te identificeren.
Gebruik eventueel Wikipedia voor aanvullende informatie.
1. Tuba uterina (eileider): verzorgt het vervoer van het eitje van de eierstok naar de baarmoeder
2. Ovarium (eierstok): hierin ligt een beperkte hoeveelheid eitjes opgeslagen die gedurende de
vruchtbare levensfase rijpen
3. Uterus (baarmoeder): hierin kunnen bevruchte eitjes zich nestelen in de baarmoederwand om
uit te groeien tot foetus
4. Vesica urinaria (urineblaas): hierin wordt de urine afkomstig uit de nieren opgeslagen
,Seksuologie
5. Symphysis pubis: kraakbeenverbinding van het linker- en rechterschaambeen die stabiliteit
biedt aan het bekken
6. Urethra feminina (urinebuis, plasbuis): buis waarlangs urine vanuit de blaas naar buiten wordt
gevoerd
7. Clitoris: erotisch gebied, rijk aan uiterst gevoelige zenuwen die bij stimulatie kunnen leiden tot
orgasme
8. Labia minora: kleine, of binnenste schaamlippen die dienen ter bescherming van de vagina
9. Labia majora: grote, of buitenste schaamlippen die in rust de vagina afsluiten
10. Vestibulum vaginae (voorhof): gebied tussen de clitoris en het perineum waarin de urethra en
de vagina uitmonden
11. Fimbriae: vangen tijdens de eisprong het eitje op en leiden het naar de tuba uterina
12. Cervix (baarmoedermond): aansluiting van de vagina op de baarmoeder waarlangs het zaad
in de baarmoeder terechtkomt
13. Rectum (endeldarm): het laatste deel van de darm, gelegen achter de vagina
14. Vagina: schede die bij seksuele opwinding lubriceert om de penis te ontvangen
15. Anus: uiteinde van het darmkanaal waarlangs de vaste ontlasting wordt uitgescheiden
16. Perineum: erogene huidplooi gelegen tussen de anus en de vulva
NB Deze opdracht is bedoeld als oefening en niet als overzicht van tentamenmateriaal. Aan het eind
van thema 1 van dit werkboek treft u een document aan met alle medische en fysiologische
terminologie die u moet kennen voor het tentamen.
3.In de vorige twee vragen hebben we hoofdzakelijk gekeken naar de anatomie van de
geslachtsdelen. Er zijn echter ook psychologische fenomenen te benoemen die in relatie staan tot
deze organen. Probeer zowel voor de man als voor de vrouw te beschrijven welke van de organen of
delen sterk gerelateerd zijn aan psychische fenomenen.
Het geslachtsdeel of -orgaan dat het sterkst in relatie staat tot psychische fenomenen is bij de vrouw
de clitoris, maar soms ook het gebied rond de openingen van de urethra en de vagina en de
omliggende schaamlippen. Bij mannen is het vooral de glans, de tip van de penis.
Deze gebieden zijn zo sterk gerelateerd aan psychische fenomenen, omdat zij goed voorzien zijn van
uiterst gevoelige zenuwuiteinden. Hierdoor kunnen zij bij stimulatie leiden tot seksuele opwinding, en
uiteindelijk ook orgasme, die beide intens beleefd worden. Deze gebieden worden daarom ook wel de
erotische gebieden genoemd.
Bij de vrouw kan hierbij ook de zogenoemde g-plek een grote rol spelen. Het bestaan en de werking
daarvan staan echter nog altijd ter discussie. Andere gebieden die nog genoemd kunnen worden als
erotisch gebied, omdat aanraking kan leiden tot seksuele opwinding, zijn bij de man het scrotum, bij
de vrouw de borsten en bij beide de anusstreek, en dan met name de huidplooi vlak voor de anus: het
perineum.
Al deze gebieden staan sterk in verband met hoger gelegen delen van het centrale zenuwstelsel,
waardoor aanraking van deze delen leidt tot een verhoogde cognitieve gewaarwording van seksuele
handelingen.
Opdracht 1.1.2
1.De seksuele-responscyclus werd oorspronkelijk geformuleerd door Masters en Johnson (1966) en is
sindsdien een van de centrale modellen van de seksuologie geworden. Sindsdien is een aantal
wijzigingen van dit model voorgesteld. Hierover gaat deze opdracht.
- Benoem allereerst de vier fasen van het oorspronkelijke model, en probeer deze kort te
karakteriseren in psychologische termen.
- Welke herzieningen stelde Kaplan (1979) voor, en welke argumenten voerde hij hiervoor aan?
De oorspronkelijke seksuele-responscyclus bestond uit: opwinding, plateau, orgasme en resolutie (ook
wel ontspanning of herstel). Op basis van het boek is een psychologische beschrijving niet
gemakkelijk te geven, omdat Masters en Johnson de cyclus vooral beschreven als een fysiologisch
model. Toch is er wel informatie uit het boek te halen.
- In geval van seksueel verlangen zal iemand gaan zoeken naar seksuele stimulatie, die leidt
tot een steeds verdergaande toename van seksuele opwinding.
, Seksuologie
- Na voldoende stimulatie, bereikt het individu de plateaufase, waarin men een orgasme kan
bereiken. Indien de stimulatie stopt, zal de opwinding echter weer afnemen tot beginniveau.
- De fase van het orgasme duurt over het algemeen kort (5 tot 30 seconden) en werd door
Masters en Johnson omschreven als de subjectieve ervaring van de piek in de fysiologische
reactie op seksuele stimuli.
- In de resolutiefase na het orgasme treedt ontspanning op en herstel van het seksuele
vermogen. Bij mannen gaat deze meestal begeleid van een refractaire periode waarin zij
ongevoelig zijn voor seksuele stimulatie. Bij vrouwen kan voortdurende stimulatie echter
leiden tot een herhaald optreden van het orgasme.
Kaplan constateerde dat een terugkerende klacht in de hulpverlening was dat mensen wel in staat
waren tot seksuele opwinding, maar ondanks dat geen zin hadden in seks. Verlangen en opwinding
waren dus twee verschillende zaken. Op basis van dat argument voegde hij de fase van verlangen toe
aan het model. Bovendien bleek het onderscheid tussen opwinding en plateau niet te maken en
werden deze dus samengevoegd tot een fase.
2.Nu we een globaal beeld hebben van de responscyclus kunnen we kijken naar wat er fysiologisch
verandert in het lichaam in de verschillende fasen van die cyclus.
We gaan hierbij uit van de indeling van de responscyclus zoals die is sinds de herziening door Kaplan:
verlangen, opwinding, orgasme, herstel.
- Probeer voor elk van deze fasen kort samengevat te beschrijven wat er in het lichaam
verandert.
- Doe dit voor vrouw en man afzonderlijk.
De vrouw
In de fase van opwinding (en plateau) nemen ademhaling, bloeddruk en hartslag aanzienlijk toe.
Bovendien kunnen spiercontracties optreden. Vanwege betere doorbloeding ontstaat een seksblos op
de huid en nemen borsten in omvang toe. De tepels worden stijf en de tepelhof wordt groter. Het
voorste deel van de baarmoeder gaat rechtop staan. De buitenlippen van de vagina gaan opzij en
omhoog waardoor de vagina zich opent. Naarmate de opwinding toeneemt zwellen ook deze op. Ook
de binnenlippen zwellen op waardoor het vaginakanaal wat langer wordt. De clitoris zwelt in eerste
instantie op, maar trekt zich naar het eind van deze fase juist terug. In de orgasmefase zien we veel
van deze veranderingen een hoogtepunt bereiken. Seksblos, ademhaling, hartslag en bloeddruk
bereiken hun hoogtepunt. Onwillekeurige spiercontracties worden heviger, met name in de anus,
vagina en baarmoeder. Opvallend is ook de verwijding van de pupillen door adrenalineafgifte. In de
herstelfase zien we snelle omkering van de meeste veranderingen. Tepelerectie, seksblos,
ademhaling, hartslag en bloeddruk nemen snel af. Dit geldt ook voor de doorbloeding, waardoor de
schaamlippen, clitoris en borsten hun gebruikelijk vorm weer aannemen. Met name de baarmoeder
herstelt slechts langzaam, de baarmoedermond blijft bijvoorbeeld nog zo'n 20 tot 30 minuten geopend.
De man
Bij de man zien we op hoofdlijnen vergelijkbare veranderingen in de fase van opwinding (en plateau).
Ademhaling, bloeddruk en hartslag nemen toe. Ook de seksblos en de spiercontracties zien we bij de
man. Soms kan ook een tepelerectie optreden. De penis neemt bij opwinding snel toe in lengte en
omtrek. Deze erectie is snel omkeerbaar bij afleiding. Het scrotum trekt samen en wordt platter, de
testes worden opgetrokken en naar het eind van de opwindingsfase neemt de omvang van de testes
met maximaal 50% toe. In de orgasmefase zien we net als bij de vrouw veel van deze fysiologische
veranderingen een hoogtepunt bereiken en zien we dezelfde verwijding van de pupil. Door sterke
contracties van ampul, prostaat en zaadblazen wordt de emissie van het sperma in werking gezet.
Contracties van de penisurethra en de spieren rond de basis van de penis zorgen vervolgens voor de
expulsie van het ejaculaat. Net als bij de vrouw zien we in de herstelfase de meeste van deze
veranderingen snel weer omkeren. Alleen de volledige verslapping van de penis en de verdwijning van
de tepelerectie duurt langer.
3.Door het beantwoorden van de vorige vragen hebt een goed beeld gekregen van de verschillende
fysiologische veranderingen die optreden in elke fase bij zowel de man als de vrouw.
Vergelijk nu op hoofdlijnen de overlap tussen dat overzicht dat u gecreëerd hebt, en de fasen van het
model van Kaplan. Wat valt u op?
- Is er een duidelijke relatie tussen de responscyclus van Kaplan en het overzicht van fysiologische
veranderingen? Is elke fase goed vertegenwoordigd? Wat concludeert u hieruit?