Hoofdstuk 1
Aspecten van communicatie.
In elke boodschap zitten verschillende aspecten-> Inhoudelijk, een expressief, een rationeel en een
appellerend aspect. Ook nog rekening te houden met technisch-functionele aspecten.
Inhoudelijk aspect van de communicatie:
Binnen de communicatietheorie spreken we van een zender, boodschapper en een ontvanger.
Bij inhoudelijk aspect staat de boodschap centraal (ofwel inhoud). Het gaat in gesprek met name om
de uitwisseling van informatie.
Aspect moeilijk los te koppelen van de anderen. Bij contact maken spelen meer dan inhoudelijke
zaken een rol.
Richt je je aandacht vooral op inhoudelijke kant, dan let je vooral op de feiten. BV:
Je komt te weten wie er aan de deur staat.
Je weet of iemand koffie of thee wil drinken.
Binnen het sociaal werk heeft de inhoud van de communicatie meestal te maken met de hulpvraag,
dat is immers de reden waarom je begeleiding biedt.
Inhoudelijk aspect kan duidelijk zijn, maar client en hulpverlener kunne langs elkaar praten of oneens
zijn over wat de inhoud zou moeten zijn. BV:
Weggelopen jongeren van huis vraagt hulp bij zoeken van kamer, terwijl begeleider reageert met ik
hoor dat je nadenkt over je toekomst, een gesprek met je ouders lijkt mij een goede start. Hier zie je
hoe 2 mensen gesprek voeren over 2 verschillende inhouden. Als hulpverlener alert zijn dat inhoud
gesprek duidelijk is voor beide partijen.
Het expressieve aspect van communicatie:
Draait om het waarnemen wat vanbinnen leeft. Mensen laten verbaal en non-verbaal veel van
zichzelf zien. Soms gewild en bewust, maar veel vaker niet gewild en onbewust. Expressie is wat
iemand bijvoorbeeld met zijn gebaren, gezichtsuitdrukking en lichaamshouding laat zien. Met je
expressie geef je uitdrukking aan je gemoedstoestand.
Het rationele aspect van communicatie:
Blijkt hoe je tegenover elkaar staat en hoe je elkaar ziet. Dit valt op te merken uit bv:
intonatie(stemgebruik) en andere non-verbale communicatie. Mensen zijn gevoelig voor non-verbale
communicatie, dus als je contact maakt betekent dat ook altijd dat je met je woorden, maar zeker
met je non-verbale communicatie een bepaalde relatie tot uitdrukking brengt.
Rationele aspect, wordt ook wel betrekkingsaspect genoemd. Drukt uit hoe wij ons tot elkaar willen
verhouden. Onbewust en ongewild communiceren we hoe we elkaar zien. Een client die bij je uithuilt
laat niet alleen zien dat hij verdrietig is, maar geeft ook aan dat hij zich bij jou veilig voelt. Als je tegen
docent zegt dat hij het raam dicht ‘moet’ doen, dan spreek je de wens uit dat raam dicht moet, maar
ook toon je dat je jezelf in de positie acht om de docent een opdracht te geven. Als de docent
reageert met commandeer je hond en blaf zelf, dan weet je dat de docent jouw relatieomschrijving
afwijst. Relatieomschrijvingen blijven vaak impliciet. Dit kan een voedingsbodem zijn voor
misverstanden en conflicten.
Het appellerend aspect van de communicatie:
De communicatieleer stelt dat mensen in elkaars aanwezigheid per definitie invloed op elkaar
uitoefenen. Het is onmogelijk om niet te communiceren en om niet een bepaald gedrag te vertonen.
Het appellerend aspect gaat over de roep om een reactie die er in elke communicatie verscholen ligt.
Soms onbedoeld iets voor elkaar krijgen. BV: Kun je mij vertellen waar wc is? Antwoord: ja.
,Vragensteller is ontevreden met antwoord. Hij wil tenslotte weg naar wc weten, al vraagt hij letterlijk
iets anders.
Ook kan de ander in een bepaalde positie worden gemanoeuvreerd door het appel dat op hem wordt
gedaan. Verschillende manieren boodschap: Bevelend, vragend, verzoekend, smekend, informerend,
enz.. Het appel kan overduidelijk zijn of op een slinkse wijze worden uitgeoefend. In dat laatste geval:
Ander wordt ongemerkt beinvloed en spreken we van manipulatie.
Inhoud en appel gaan vaak samen. BV: Doe je jas even uit-> Wacht even, Ga maar zitten. Dit zijn
voorbeelden van expliciete appellerende boodschappen. Moeilijker wordt het bij verborgen
boodschappen. Dan lijkt er op het eerste gezicht helemaal geen appel op de ander worden te
gedaan. Maar de werkelijkheid is anders. Er wordt dan bewust of onbewust gemanipuleerd. Effect is
vaak dat de ander gaat doen of nalaten zonder dat daarom is gevraagd.
Inhoud: Sta je daar nog steeds?
Appel: Ga even zitten of ben je nog niet weg?
Rationele en appellerend aspect nauw met elkaar verweven.
Het technisch-functionele aspect van de communicatie:
Voorbereiding
Gespreksdoel
Begroeting ( is in elke cultuur anders) bv handgeven. Stevige hand geven aan client, want
zachte handdruk komt zwak over en te hard is pijnlijk.
Maken van oogcontact
Onderlinge afstemming (regelmatig checken of je de boodschap goed begrepen hebt) Klopt
het dat u….?
Ruimte waarin gesprek plaats vindt( wijs je client de weg naar kapstok en wc etc. Biedt hem
eventueel thee of koffie aan).
De tijd die je voor gesprek hebt
Voorbereiding:
Relatie begint hier al.
Gespreksdoel:
Vragen die je stelt-> niets te maken met persoonlijke nieuwsgierigheid, maar staan in het teken van
het belang van de client.
Over doel-> regelmatig afstemming plaatsvinden.
Voorbeelden van gespreksdoel:
Je voert een aanmeldingsgesprek, waarin je onderzoekt of jij de juiste persoon bent om de
client te coachen.
Je houdt een begeleidingsgesprek met een bewoner om te informeren hoe het gaat op zijn
nieuwe woonplek.
Je voert een deurgesprek om te onderzoeken hoe je een bewoner kunt betrekken bij de wijk.
, H2: Waarnemen en interpreteren
Waarnemen:
Elke waarneming start met prikkel die wordt veroorzaakt door bv voorwerp, gebeurtenis uit de
wereld om je heen.
Prikkels zijn bv: geluiden, geuren of beelden. Als hulpverlener neem je steeds prikkel waar. Dit doe je
met je 5 zintuigen. Sommige mensen beweren dat je een 6 e zintuig hebt: intuïtie. Met zintuigen
verzamel je informatie.
Zien-> ogen. Onderscheid maken tussen object en mens. Zien heeft te maken met ervaringen
die je opdoet en hebt opgedaan. Wat je ziet heeft ook te maken met waarop je je focust. BV
film voor 2e keer zien: je ziet andere dingen.
Horen-> oren. Gehoor bij de een beter ontwikkeld dan bij de ander. In rustige ruimte zitten
als hulpverlener. Je luistert niet alleen naar de woorden, maar ook naar het timbre, de
toonhoogte, het volume,, de intensiteit, de stembuigingen, de pauzes tussen woorden, de
nadruk op sommige woorden, de stiltes en het al dan niet vloeiende verloop van de
uitgesproken zinnen.
Ruiken-> neus. Gericht geuren observeren-> kan hulpverlener informatie verschaffen over
cliënten en de situaties waarin ze verkeren. Geuren beïnvloeden je gevoel. Iemand ruikt
lekker of stinkt. Mening over geur is interpreteren. Je zweet-> client kan dit negatief
interpreteren. Waardoor zijn houding naar jou toe minder positief is.
Proeven-> tong. Dit gebruik je het minste als hulpverlener.
Voelen of tasten-> tastzintuigen. Vingertoppen zijn bv gevoelig-> Daar zitten meeste
tastzintuigen onder je huid. Je voelt er mee: Hoe je handdruk geeft, hand kan koud zijn of
warm, stevig, slap of klam aanvoelen. Tijdens iemand aankleden kijken naar bewegingen of
iemand mee gaat bewegen.
Intuïtie: Mensen beweren dat dit 6 e zintuig is. Waarneming niet baseren uit feiten, maar op
gevoel. Bij belangrijke beslissingen-> veel hulpverleners op gevoel af. Met een zekere
terughoudendheid kun je zeggen dat intuïtie een belangrijk hulpverleningsinstrument is. Niet
alles is immers rationeel te verklaren.
Onderlinge verschillen:
Mensen kunnen veel verschillende dingen waarnemen. Niet iedereen let op de dezelfde dingen. Bv
de een let op hoe iemand Nederlands praat en de ander niet. De individuele waarneming van een
prikkel noemen wij: perceptie. Betekent letterlijk: Ontvangst. Onmogelijk om alle prikkels waar te
nemen. Je selecteer informatie uit wat zich aan je voordoet.
Het is belangrijk om je ervan bewust te zijn dat wat je waarneemt altijd een selectie is en nooit het
hele verhaal.
Factoren die waarneming beïnvloeden:
De fysiologische toestand van de waarnemer: Houdt zich bezig met de werking van de
organen. Oogbeschadiging-> relatief slecht waarnemen. Hersenletsel-> hetzelfde.
Lichamelijke vermoeidheid. Hoe vermoeider iemand is , hoe minder goed functioneert en
vermogen meer tot kwalitatief goed waarnemen afneemt.
De psychologische gesteldheid van de waarnemer: Is van invloed op hetgeen dat
waargenomen wordt. Van invloed zijn o.a.:
Ervaring: kan in waarneming van alle dag belangrijke rol spelen. Bv: Afrikaans
stamhoofd vindt agenten die het verkeer regelen aardig omdat ze naar hem zwaaien.