Laboratoriumonderzoek, beeldvormende
technieken en andere onderzoeken
MRI
Hiermee kunnen minder radiopake weefsels veel gedetailleerder zichtbaar worden gemaakt. Het
toont de structuur van zachte weefsels nog gedetailleerder dan een CT-scan.
Met magnetische resonantie wordt het lichaam omgeven met een heel sterk magnetisch veld.
Hierdoor worden deeltjes binnen atomen in het lichaam in dezelfde richting gepositioneerd. De
energie van pulsen van radiogolven wordt geabsorbeerd en door de verschillende atomen
vrijgegeven. Deze vrijgegeven energie wordt gebruikt om een beeld te creëren.
T1- gewogen beelden: hierin heeft T1 de overhand: liquor en waterrijke structuren verschijnen
donker.
T2- gewogen beelden: liquor en waterrijke structuren verschijnen wit.
M.b.v. T1 en T2 kan men van de weefsels bepaalde aspecten zichtbaar maken.
Het nadeel van MRI is dat bot zelf niet zichtbaar is omdat het amper water bevat.
Bij een MRI-scan mag beslist geen ferrometaal aanwezig zijn. Kleding met ritssluitingen en metalen
knopen moeten worden uitgetrokken.
Men kan de functie van bepaalde hersendelen nagaan door tijdens het onderzoek de patiënt
bepaalde opdrachten te laten uitvoeren. Als de corresponderende hersendelen daardoor actief
worden, is dit met de MRI-scan aan te tonen.
Een open en gesloten MRI-scan leveren dezelfde kwaliteit. De open scan is geschikter voor mensen
met overgewicht of claustrofobie.
MR-angiografie: met bepaalde technieken kan een onderscheid worden gemaakt tussen het
stromende water in de bloedvaten en het stilstaande water in de omgevende weefsels. Hierdoor
krijgen bloedvaten een andere tint dan het omgevende weefsels. Oftewel er is een angiogram,
zonder gebruik van contrastmiddelen.
CT
Hiermee kunnen minder radiopake weefsels veel gedetailleerder zichtbaar worden gemaakt.
CT-scanning (computed tomography) maakt gebruik van röntgenfoto’s en computers om
dwarsdoorsneden te reconstrueren. Elke paar seconden maakt de röntgenbron een omwenteling
rond het lichaam, daarna schuift het een stukje op en wordt het proces herhaald.
Op een CT-scan zijn driedimensionale relaties en weke delen duidelijker te zien dan op een standaard
röntgenfoto. De scan wordt gemaakt vanaf de voeten richting het hoofd.
Aan de ene kant van de patiënt bevindt zich een röntgenbron, aan de andere kant een
röntgendetector. De bron geeft een smalle bundel straling af die in een rechte lijn door de patiënt
heen gaat en door alle weefsels waardoorheen hij passeert wordt verzwakt. De sterkte van de
resterende straling wordt gemeten door de detector.
Met de CT-scan kun je afwijkingen aan de bloedvaten, herseninfarcten, tumoren en botbreuken
opsporen. Deze ziekten kunnen worden gediagnosticeerd: levercirrose, leverlaesies, metastasen,
pancreatitis, pancreaslaesies, splenomegalie, milt infarct, milt laceratie, nierlaesies, aneurysma van
de abdominale aorta, diverticulitis, appendicitis, ileus, darmperforatie en darmischemie.
Het is niet goed om een scan te laten maken als je zwanger bent.
,Spiraal-CT-scan: de patiënt staat op een plateau dat met constante snelheid door de scanner heen
wordt gevoerd, terwijl de beeldvormende bron rond de patiënt roteert. Het verzamelt continu en
snel gegevens, waardoor een beeld van hogere kwaliteit gemaakt wordt en de patiënt veel minder
aan straling blootgesteld wordt.
Röntgen
Röntgenstralen hebben hoge energie die in levende weefsels kunnen doordringen.
Radiopaak zijn voorwerpen die ondoordringbaar zijn voor röntgenstraling.
Lucht is het minst radiopaak, daarna vetweefsel, lever, bloed, spier en beenweefsel. Hierdoor lijkt
beenweefsel wit en andere weefsels grijs of zwart.
Voor het in beeld brengen van zachte weefsels, moet een sterk radiopake substantie worden
toegediend, zodat contouren worden gezien.
Röntgenstraling kan chemische reacties teweegbrengen. Als de bestraalde stof levend weefsel is, kan
dit leiden tot stralingsschade aan het DNA, en dus tot mutaties en eventueel tot kanker.
Röntgen heeft ook andere effecten:
- Chemisch
- Optisch: sommige stoffen fluoresceren en geven zichtbaar licht terug
- Biologisch: een te hoge dosis op de huid leidt tot erytheem
- Thermisch: absorptie van röntgenstraling leidt tot opwarming
Hypodens / radioluctent: is een gebied dat meer straling doorlaat dan de omgeving.
Voor verschillende soorten foto’s kan het nuttig zijn verschillende soorten röntgenstraling te
gebruiken. Bijvoorbeeld voor een mammogram zachte straling die weinig doordringend is en
verschillen tussen vet- en klierweefsel laat uitkomen.
Straling die geschikt is voor het maken van röntgenfoto’s heeft een energie van 80-120 keV.
M.b.v. een thoraxfoto kunnen longontstekingen, hartfalen en longtumoren worden opgespoord.
Een foto van het abdomen kan darmobstructies en nierstenen opsporen. Hierbij kan gebruik worden
gemaakt van contrastvloeistof.
Een mammografie is een voorbeeld van röntgenonderzoek.
Echo
Een kleine zender maakt contact met de huid en zendt een korte, smalle piek van geluid met hoge
frequentie uit en detecteert daarna de echo’s. De geluidsgolven worden door inwendige structuren
weerkaatst en uit het patroon van de echo’s wordt een beeld samengesteld.
De beelden zijn minder helder, maar er zijn geen bijwerkingen en geeft bij ongeborenen geen
geboortedefecten.
Met echografie wordt inzicht verkregen in onder andere de grootte, structuur van organen en de
eventuele pathologische afwijkingen.
Het geluid dat wordt gebruikt heeft zo’n hoge frequentie dat het voor mensen niet hoorbaar is, dit
heeft ook wel ultrasoon of ultrageluid. Het ultrageluid wordt in het lichaam gebracht door een
transducent (de kop van het echoapparaat). Tussen de transducent en de huid wordt gel
aangebracht zodat de geluidsgolven niet door een luchtspleet heen komen. De transducent vangt de
gereflecteerde ultrageluidsgolven op en zet deze om in een elektrische wisselspanning. Deze
elektrische echosignalen worden door een computer omgezet in videobeelden.
Dopplereffect: wanneer de snelheid, richting en intensiteit bepaald worden waarmee reflecterende
deeltjes zich bewegen. Dit wordt vaak uitgevoerd in combinatie met de normale 2D-beeldvorming.
,Bijvoorbeeld om de ernst van vernauwingen of lekkages in het hart te beoordelen. Dan zijn de
reflecterende deeltjes de rode bloedcellen, waarvan de stroomsnelheid, richting en hoeveelheid dus
kan worden bepaald.
Hogere frequenties komen minder diep in het lichaam dan lagere frequenties. Afhankelijk van de
klinische vraagstelling wordt een transducent met een specifieke frequentie en vorm gebruikt.
Echografie geeft een goed beeld van organen die uit zacht weefsel bestaan (de weke delen), mits
deze geen lucht bevatten.
Arteriografie
Digitale subtractie-angiografie (DSA): wordt gebruikt om de doorbloeding van organen zoals
hersenen, hart, longen en nieren in beeld te brengen. Voor en na toediening van contrastvloeistof
worden röntgenfoto’s genomen, waarna een computer de details die beide beelden gemeen hebben,
eraf haalt. Het resultaat is een zeer contrastrijk beeld waarop de verdeling van contrastvloeistof in de
vaten te zien is.
Scintigrafie
Het registreren van radioactieve vervalprocessen d.m.v. een permanent medium, meestal als een
beeldvormende techniek. Aan de patiënt wordt een radioactieve stof toegediend, die zich bij
voorkeur op een bepaalde plek ophoopt, waarna met een detector wordt nagegaan waar de
toegediende activiteit zich na enige tijd concentreert. Bijvoorbeeld bij angina pectoris. Het kan
bijvoorbeeld de plaats en omvang van het aangetaste deel van de hartspier zichtbaar maken en de
hoeveelheid bloed die de hartspier bereikt.
Mantoux
Dit is een huidtest voor tuberculose. Het geeft de aanwijzing voor de aan- of afwezigheid van een
besmetting met de TBC-bacterie. Er wordt met een dunne naald tuberculine onder de huid
gespoten, dit geeft een bultje dat na enige tijd weer verdwijnt. Wanneer iemand besmet (is
geweest), reageren de antistoffen en ontstaat een zwelling. Op de longfunctieafdeling wordt de
zwelling na 2-3 dagen opgemeten. Een positieve test hoeft niet direct te betekenen dat er sprake is
(geweest) van besmetting met TBC, maar kan een indicatie zijn voor verder onderzoek. De test maakt
namelijk geen onderscheid tussen latente en actieve tuberculose.
Aanvullende diagnostiek bij tuberculose wordt gedaan met een X-thorax en onderzoek van sputum
op aanwezigheid van TBC. Bij kinderen kan een ontlastingstest worden gedaan. Ook kan een
bloedonderzoek worden gedaan naar afweerstoffen tegen TBC.
Longfunctieonderzoek
Op de longfunctie afdeling kan een groot aantal onderzoeken worden uitgevoerd.
Spirometrie
- Bij COPD en astma
- Hierbij wordt met de flow-volume meting de vitale capaciteit van de longen gemeten.
Daarnaast wordt de doorgankelijkheid van de luchtwegen en de peakflow gemeten.
het wordt ook verricht bij patiënten die klachten hebben van benauwdheid, hoesten, slijm
opgeven, piepen/brommen op de borst en langdurig roken.
Aan de hand van het longfunctieonderzoek kan worden bepaald welke medicatie gebruikt
kan worden en of deze voldoende werken.
, NO-meting
- Hierbij wordt de stikstofmonoxide gehalte in de uitgeademde lucht gemeten. Dit is een
marker voor ontstekingsprocessen in de luchtwegen.
Bij de diffusiemeting wordt de zuurstofopnamecapaciteit gemeten.
Bodybox meting
- Hierbij wordt gebruik gemaakt van een apparaat dat lijkt op een glazen telefooncel. Tijdens
het onderzoek wordt de druk gemeten die met de ademhaling wordt genereerd. Hiermee
kan de weerstand in de luchtwegen en de totale longcapaciteit worden gemeten.
Inhalatieprovocatietest
- Er wordt getest of de luchtwegen hyperreactief/overgevoelig zijn. Hierbij worden de
luchtwegen geprikkeld door het inhaleren van histamine of methacholine, waarna de
doorgankelijkheid van de luchtwegen wordt gemeten. Het onderzoek geeft dus een indruk
van de ernst van de reactie bij blootstelling aan prikkels van buitenaf.
De test wordt als positief gezien bij een daling van tenminste 20% op de luchtweg
doorgankelijkheid.
Arteriepunctie
- Hierbij worden uit een slagader de gassen in het bloed gemeten. Het gaat hierbij om zuurstof
en koolstofdioxide. Ook wordt de zuurgraad gemeten en de gehaltes van hemoglobine en
lactaat bepaald.
Endoscopie
Hierbij brengt de arts een bestuurbare slang (de endoscoop) via de mond of anus in het lichaam.
Bij een echo-endoscopie is er op het uiteinde een echoapparaatje. Door de geluidsgolven kan
informatie worden verkregen over diepere lagen van de darmwand en de organen om de darm heen.
Er zijn twee soorten
- Echo-endoscopie via de mond: slokdarm, maag of alvleesklier onderzoek
- Echo-endoscopie via de anus: anus, endeldarm of dikke darm onderzoek
Echo-endoscopie via de mond
De patiënt ligt op zijn linkerzij en er wordt een ring tussen de kaken geplaatst om de endoscoop de
beschermen. Via de endoscoop wordt water in de slokdarm gebracht, waardoor een beter resultaat
wordt verkregen.
Endoscopie van de slokdarm duurt 30, maag 45 en alvleesklier 60 minuten.
De patiënt mag vanaf 12 uur ’s nachts niets meer eten of drinken wanneer het ’s ochtends
plaatsvindt. Wanneer het ’s middags plaatsvindt alleen een licht ontbijt. De losse gebitsdelen moeten
uit.
Via het infuus kan pijnstilling en/of een kalmeringsmiddel worden toegediend. Dit geeft een
verhoogde kans op ademhalingsproblemen en/of stoornissen van de hartfunctie. Gedurende het hele
onderzoek wordt de ademhaling, hartslag en saturatie gemeten. De patiënt moet 1-2 uur uitslapen.
Echo-endoscopie via de anus
De patiënt ligt op zijn linkerzij. De arts schuift de endoscoop een stukje in de darm. Ook hier wordt
water in de endeldarm gebracht zodat geluidsgolven beter worden geleidt.
Het neemt ongeveer 30 minuten in beslag.
Voorbereiding bestaat uit het verwijderen van de ontlasting (klysma), maar dit verschilt per kliniek.
Het medicatiegebruik moet altijd van tevoren worden gemeld. De medicatie die de bloedstolling