Emoties: Wetenschappelijke en Klinische
aspecten
WEEK 1: Introductie & theoretische benaderingen
- CLIP 1: Introductie emoties 2
- HC1: Evolutionaire benaderingen 3
- Literatuur: H1, H2 7
WEEK 2: Emotieregulatie
- CLIP 2: Emotieregulatie 14
- HC2: Emotieregulatie 16
- Literatuur: H6 18
WEEK 3: Individuele verschillen en mindfulness
- CLIP 3: Individuele verschillen 22
- HC3: Post-traumatische stress 24
- HC4: Mindfulness 30
- Literatuur: H8, H11, H14, artikel 32
WEEK 4: Cognitieve en biologische processen
- CLIP 4: Cognitieve processen 44
- HC5: Biologische processen 46
- Literatuur: H5, H7, H10 49
WEEK 5: Klinische praktijk
- CLIP 5: Emotionele stoornissen en therapie 60
- HC6: Emotion-Focused Therapy 62
- HC7: Mentalization-Based Treatment 66
- Literatuur: H12, H13, H14 69
WEEK 6: Emoties in communicatie
- CLIP 6: Emoties in communicatie 82
- HC8: Huilen 84
- Literatuur: H3, H4, H9 89
1
,WEEK 1: Introductie & theoretische
benaderingen
Clip 1: Introductie emoties
Affectieve fenomenen:
- Voorkeuren: iets leuker/beter vinden dan iets anders. Hier zit een gevoel bij, maar geen emotie.
- Attitudes: gaat over houding. Cognitie speelt een rol, vaak ook een soort gevoel.
- Stemmingen: hierbij hoeft geen uitlokkende situatie/stemming te zijn. Stemmingen duren langer
dan emoties.
- Affectieve predisposities: persoonlijkheidskenmerken.
- Interpersoonlijke houdingen: voorbeelden zijn vriendelijkheid, verlegenheid, sociaal angstig, etc.
- Esthetische emoties: dit zijn soorten emoties, maar wetenschappers weten niet hoe ze deze
kunnen verklaren. Bv: luisteren naar muziek, kijken naar kunst.
- Gebruiksgerichte emoties: emoties waarbij wetenschappers een duidelijk beeld van de
ontstaanswijze hebben en de functie die ze hebben.
Een definitie geven van emoties is erg lastig, omdat er heel veel zijn.
Kenmerken van emoties:
- Reactie op een stimulus. Dit kan een gebeurtenis, herinnering, fantasie, etc. zijn. Er is altijd een
concrete aanleiding waarom een emotie wordt opgewekt.
- Appraisal.
- Ervaring en expressie: iemand kan iets voelen/ervaren, en iets wel/niet uiten.
- Korte duur.
- Motivatie op specifiek gedrag te uiten. Geneigdheid om bepaald gedrag te vertonen en ander
gedrag niet te vertonen wordt vergroot.
- We hebben het vermogen om emoties te reguleren.
- Emoties hebben een effect op jezelf en anderen.
- Adaptief: emoties prioriteren onze reacties.
De duur van een emotie is relatief kort in tijd.
Globale tijdsduur van verschillende affectieve fenomenen:
2
,Functie van emoties: emoties helpen ons om optimaal gedrag te vertonen in een bepaalde situatie.
Voorwaarden van adaptieve emoties: er moet aan bepaalde voorwaarden voldaan worden om ervan
te kunnen profiteren.
- Accurate appraisal: emoties moeten door de juiste situaties opgewekt worden.
- Juiste mate van belang die aan een situatie gehecht wordt: probeer te filteren wat het
belangrijkst is. Als het gaat interfereren met andere bezigheden is het niet adaptief.
- Prioriteren van doelen komt overeen met belang.
- Reacties zijn zinvol voor de situatie: regulatie is belangrijk om bv beter te reageren op een
situatie. Een emotie is geen reflex. Je hebt vrijheid om reacties aan te passen.
- Hoge emotionele intelligentie: je moet weten wat je met emoties kunt, en wat de functie van
emoties is, en hoe je emoties kunt gebruiken. Als je dat weet kun je er optimaal van profiteren.
HC1: Emotions in evolutionary psychological
perspective
1859: Darwin: On the Origin of Species by means of Natural Selection.
Twee belangrijkste punten uit de ‘origin of species’:
1. Evolutie is de verklaring voor de diversiteit van leven op aarde.
2. Natuurlijke selectie is de drijfveer achter adaptieve evolutie.
Evolutie: de theorie over hoe soorten zijn ontwikkeld.
In ‘the origin of species’ beschreef Darwin evolutie in termen van 3 processen:
1. Superabundance: overvloed: planten en dieren produceren meer nakomelingen dan nodig
om zichzelf te reproduceren.
2. Variatie: iedere nakomeling is net iets anders dan anderen, en verschillen worden
doorgegeven door erfelijkheid.
3. Selectie: er zijn bepaalde kenmerken die betere aanpassing aan de omgeving mogelijk
maken, waardoor de kans op overleving groter is, en die eigenschappen worden
doorgegeven aan nakomelingen.
Natuurlijke selectie is de reproductie van kenmerken die een betere overleving geven, door
aanpassing aan een bepaalde omgeving.
Het product van natuurlijke selectie is het aanpassen van populaties/organismen aan de omgeving.
Epigenetica: het aan/uit gaan van genen, afhankelijk van de omgeving.
Survival of the fittest: succes van reproductie.
- Het gaat niet om individuen, maar om genen.
Twee verschillende strategieën:
- Statistische strategie: mannen. Eén man met 10 vrouwen heeft 100 kinderen als iedere vrouw 10
kinderen heeft.
- Investment strategie: vrouwen. Eén vrouw met 10 mannen heeft maar 10 kinderen.
Seksuele selectie:
1. Intraseksuele selectie: individuen van één geslacht (vaak mannetjes) ontwikkelen
kenmerken die het mogelijk maken om te strijden met andere individuen van hetzelfde
geslacht, en paringsmogelijkheden winnen.
3
, 2. Interseksuele selectie: individuen van het ene geslacht ontwikkelen kenmerken (fysiek en
gedrag) die de voorkeur hebben van leden van het andere geslacht. Hier wordt naar
verwezen als ‘mate choiche’.
Sommige kenmerken zijn beide.
Evolution and the mind
Cruciale sociale motivaties.
Om kansen op overleving van genen in ons sociale wezens zijn er belangrijke sociale motivaties die
daarbij helpen: sociale dimensies van de omgeving van menselijke aanpassingen die ook bij
chimpansees en bonobo’s gezien worden:
1. Attachment: hechting (tussen moeder en kind). Voor bescherming.
- Werd voor het eerst beschreven door Bowlby.
- Evolueren in (romantische) banden later.
2. Hiërarchie: motivatie voor power (macht).
- Status hiërarchie: bevat zorgen voor anderen lager in de hiërarchie en het stoppen van
conflicten tussen groepsleden door alfa’s (prominent in niet-menselijke primaten).
- Zorgt voor competitie in een groep. Beter zijn dan een ander. Het haalt in bepaalde mensen het
best naar boven, maar dit gaat ten koste van anderen.
3. Affiliatie: zorgen voor elkaar, samenwerken.
- Affilatieve relaties worden gekenmerkt door verschillende emotionele processen: warmte,
empathisch begrip, gedeeld plezier, waardering en dankbaarheid, emotionele openbaringen,
zorg en toewijding. Deze zijn kritisch voor onze gezondheid en welzijn.
4. In-group voorkeuren: voorkeur voor individuen die op jezelf lijken.
- Antisociaal richting out-groups.
Deze vier motieven zijn de basis voor veel emoties en dingen die daarmee te maken hebben.
Jaloezie voorbeeld: past onder ‘attachment’.
- Er zouden verschillen in jaloezie kunnen zijn tussen mannen en vrouwen.
- Mannen hebben investering in kinderen die niet van henzelf zijn geriskeerd. Mannen zouden
jaloerser moeten zijn in reactie op cues richting seksuele ontrouw.
- Vrouwen worden meer gestrest over ontrouw van de partner.
Methodes om evolutionaire psychologie en emoties te bestuderen
Zoölogie: onze dicht gerelateerden, chimpansees en bonobos’s.
Archeologie: kijken of je iets kunt vinden uit de prehistorische tijden van mensen.
- Menselijke voorouders.
Antropologie: kijken naar menselijke beschavingen die verondersteld lijken op onze voorouders.
- In een eerdere fase van ontwikkeling.
Evolutionaire psychologie en emoties
Het adaptieve probleem van het hebben van veel context-specifieke hersenprogramma’s: kan
conflicterende output geven wanneer het simultaan (tegelijk) geactiveerd wordt.
- Bv: slaapmanagement vs. bedreiging.
Oplossing: emoties: voorzie het brein met super gecoördineerde programma’s die lagere
programma’s overschrijven en organiseren.
Emoties zijn volgens het evolutionaire perspectief:
- Vormen van functioneren.
4