Samenvatting Inleiding in de journalistiek
2021-2022
Universiteit Leiden – Minor Journalistiek en Nieuwe Media – jaar 3 – semester 1
Inhoud: Bardoel, J. & Wijfjes, H. (2019). Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam:
Amsterdam University Press.
1. Journalistieke cultuur in Nederland. Een professie tussen traditie en toekomst
(Bardoel en Wijfjes)
Journalistieke vraagstukken die rond 2000 speelden:
- De concentratiebewegingen in de dagbladwereld.
- De groeiende betekenis van audiovisuele media.
- Vermenging van amusement en informatie in de politieke journalistiek.
Tegenwoordig staan de uitdagingen van de nieuwe media, vooral sociale media, centraal.
Google en Apple zouden volgens sommigen een nieuwe journalistiek belichamen, die de
burger altijd en overal van informatie voorziet.
De nieuwe media veranderden ook het discours over de aard en betekenis van journalistiek.
Vanaf de jaren 1970 wordt het woord informatiesamenleving gebruikt om de steeds
centralere plaats van kennis in de moderne maatschappij te kenschetsen. Rond 2000 raakte
de term netwerksamenleving in zwang om de toenemende wereldwijde verbondenheid te
beschrijven. In deze beide samenlevingen nam journalistiek nog de rol aan van een
noodzakelijke schakel in de productie van en toegang tot maatschappelijk relevante
informatie. Tegenwoordig lijkt journalistiek echter op te lossen in een totale vervloeiing van
informatie, opinie, vermaak en sociaal verkeer.
Als gevolg zijn mensen gaan spreken van een crisis in de journalistiek. In de meest milde
vorm houdt deze crisis in dat ontwrichtende en creatieve krachten uit de internetwereld de
journalistiek dwingen nieuwe paden te bewandelen. Een algemeen verlies van
professionaliteit en kwaliteit wordt gezien als het grootste probleem in deze crisis.
Het debat over de crisis kent veel standpunten, maar opvallend is dat technologie gezien
wordt als een prime mover: een verschijnsel dat een eigen dynamiek kent en dat
onomkeerbare, ontwrichtende gevolgen heeft voor de samenleving. Het is een
deterministisch discours. In de meest extreme variant wordt technologie gezien als iets
allesbepalends, waaraan de mens zich moet overgeven.
De geschiedenis leert echter dat culturele en sociale patronen vaak wel bestand zijn
tegen technische vindingen.
Daarnaast moeten nieuwe media vechten voor hun plaats tussen de al bestaande
media en sociale en culturele patronen.
1
,Technologische deterministen stellen dat met sociale media de media eindelijk sociaal zijn
geworden. Sociologen en historici stellen echter terecht dat media altijd met sociale en
culturele patronen samengehangen hebben. Zij stellen dat we nu hoogstens kunnen spreken
van een veranderend sociaal gebruik van media, gefaciliteerd door nieuwe technologie.
Volgens hen hangt het succes van nieuwe technologie daarom eerder af van onvoorspelbaar
sociaal gedrag, dan voorspelbare technologische innovaties. Technologie is dus vooral
succesvol, als zij sociaal wordt ingebed.
Ook zijn veel van de huidige discussies binnen de journalistiek niet zo nieuw als ze lijken. Bij
elke technologische innovatie in de geschiedenis stond de vraag van de verhouding van de
journalistiek tot deze innovatie op de agenda. Enerzijds is er altijd een kamp dat de
vernieuwing omarmt, omdat het ervoor zorgt dat nieuws sneller en aantrekkelijker
gepresenteerd kan worden. Anderzijds zijn er altijd tegenstanders die techniek zien als een
obstakel voor het creatieve journalistieke vak en haar ethische en esthetische normen.
Tegenwoordig zien we dat er een nieuwe generatie van journalisten is die innovaties sterk
omarmt van wege de nieuwe mogelijkheden en betere manieren om het publiek te
bereiken. Journalistiek worstelt tegenwoordig om relevant te blijven. Dit komt door:
- Concurrentie in het mediaveld.
- Grotere autonomie en atomisering van een geïndividualiseerd en mondig publiek.
- Technologische trends richting convergentie en interactie.
Hierdoor is het traditionele verdienmodel van journalistiek onder druk komen te staan. De
journalistiek probeert zich tegenwoordig opnieuw uit te vinden en hierbij haar kernwaarden
zoals objectiviteit, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid op nieuwe
manieren invulling te geven.
Het is de vraag of we binnenkort een hele nieuwe journalistiek krijgen, of slechts een
volgende stap in het voortschrijdende journalistieke moderniseringsproces.
Nederlandse journalistieke cultuur heeft zich in vier periodes ontwikkeld:
1. De opbouwperiode rond een professionele standaard (1850-1918): dankzij de
technologie van de industriële revolutie groeit de pers uit tot massamedium.
Journalistiek als beroep institutionaliseert en professionaliseert.
In deze periode domineren liberale vooruitgangsideeën die de journalistiek als een vierde
stand zagen. Haar taak was om de politiek te volgen, liefst op onpartijdige en
onbevooroordeelde wijze. Het doel was het bevorderen van actief burgerschap onder het
publiek.
Franse benadering: journalistiek gaat samen met een gepolitiseerde vorm van burgerschap.
De journalist moet haast literair en in veel verschillende verhaalstijlen kunnen schrijven.
Daarnaast moet hij kunnen opereren in een pluriforme politieke arena.
Angelsaksische benadering: deze werd dominant na 1900 door de opkomst van de
massapers. Een kritische benadering van politiek stond ook hier centraal, maar de wens van
het publiek was leidend in hoe journalistiek bedreven werd. Financiële en technologische
innovatie in de journalistiek staan centraal, evenals een winstgevend bedrijfseconomisch
2
,model. Als gevolg hiervan is deze benadering de beste garantie voor onafhankelijke
journalistiek.
2. De politiek-maatschappelijke periode (1918-1960): journalistiek is sterk
maatschappelijk georiënteerd en afhankelijk van de maatschappij. Ze is vooral
spreekbuis van politiek-maatschappelijke verzuilingsbewegingen. Ze heeft een grote
sociale verantwoordelijkheid.
Na de Eerste Wereldoorlog wilden politiek-maatschappelijke groepen de pers inzetten voor
eigen doelen. De sturing van de media door de zuilen begon al in de negentiende eeuw,
maar de oorlog stimuleerde sterk een besef van verantwoordelijkheid en beheersing binnen
de journalistiek.
Met name de radio was sterk verzuild. De zendtijdtoedeling van 1930 was geheel gebaseerd
op vertegenwoordiging van de verschillende zuilen. Een professionele journalistiek met
gedeelde ethische waarden kon zich in deze periode niet goed ontwikkelen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de taak van de journalistiek meer en meer gezien als
sociale verantwoordelijkheid. Dit paste binnen een bredere trend in de westerse wereld naar
een onafhankelijke journalistiek. Zware mediamanipulatie door dictatoriale regimes werd
gezien als gevaarlijk. Ook commercieel gedreven journalistiek werd gezien als onwenselijk.
Het idee was dat wat de media rapporteerde, de samenleving ten goede moest komen.
Kritiek moest opbouwend zijn en vooral respectvol. Journalistiek gericht op de massa zou
leiden tot een populistische journalistiek, en was populisme niet precies wat de dictatoriale
regimes mogelijk had gemaakt?
Journalistiek had volgens opvattingen uit deze periode een eigen taak, die best mocht leiden
tot vrijwillige binding aan een zuil. Haar kerntaak was echter sociaal-verantwoordelijk
handelen. Dit grote ethische besef zette een rem op al te grote nieuwsgerichtheid en
sensationele verslaggeving.
3. De autonoom-kritische periode (1960-1989): collectieve verzuilde bewegingen
maken plaats voor individuele ontplooiing (ontzuiling). Journalistiek krijgt meer
autonomie als professie en wordt een waakhond (onafhankelijke intermediair)
tussen politiek en publiek.
Door de sterk groeiende mediamarkt en de opkomst van de televisie versnelde de
journalistieke schaalvergroting en professionalisering zich. Bedrijfseconomische efficiëntie
werd het richtsnoer. Dit leidde tot persconcentratie in de dagbladwereld. Er kwam een
herwaardering van de massamedia. Nieuwe, publieksgerichte omroepen doorbraken het
gesloten omroepbestel. Commercie werd nog wel buiten de deur gehouden.
Aansturing uit de politiek verdween niet volledig, maar er groeide binnen de journalistiek
wel een besef dat zij kritisch en onafhankelijk moest zijn. Sociale verantwoordelijkheid bleef
ook bestaan, maar nu tegenover de burger die men tot politieke participatie wilde bewegen.
3
, Journalisten moesten de politiek kritisch gaan volgen in het belang van het publiek. Bij
populaire media, eerder dan bij kwaliteitsmedia, ontstond het besef dat publieksgerichtheid
moest leiden tot nieuwe journalistieke vormen. Er kwam meer ruimte voor beeld, human
interest en service-informatie.
Bij de omroepen ging men veel meer denken vanuit televisie-logische vormen. Men nam
Amerika en England als voorbeeld en probeerde de journalistieke boodschap aantrekkelijker
en begrijpelijker over te brengen. De dagbladlogica maakte dus plaats voor een
televisielogica.
Deze periode wordt gezien als een gouden periode voor de journalistiek, waarin zij de
voortgang van politiek en maatschappij kon bewaken en mede bepalen.
4. De markt- en publieksgerichte periode (1989-nu): door nieuwe netwerken en
technologieën wordt de aanbiedersmarkt een vragersmarkt. De journalistiek
probeert door nieuwe verdienmodellen en bemiddelingspraktijken relevant te
blijven.
1989 was een breukjaar in de journalistieke ontwikkeling. De ideologische tegenstelling
tussen oost en west viel weg en cultuur individualiseerde steeds meer. Het was een periode
waarin de collectieve ‘emancipation politics’ plaats maakten voor individuele ‘life politics’.
Collectief burgerschap maakte plaats voor individueel consumentisme. Politieke journalistiek
maakte plaats voor genres met een focus op lifestyle en bekende personen. De stem van het
publiek kreeg een centralere plaats. Dit leidde tot een explosie van de populaire journalistiek
en de tegenbeweging van de civiele journalistiek.
Journalisten zijn in deze periode ook steeds vaker professioneel geschoold. Redacties
verplaatsen zich steeds vaker naar kantoorpanden aan de rand van de stad, waar ook de
drukkerij zat. Zo ontstond het beeld van een industriële journalistiek met een strakke
organisatie, formele arbeidsverdeling en hiërarchische relaties.
In 1989 kwam ook de commerciële televisie naar Nederland. Dit was een onvermijdelijk
moment in de technologische ontwikkeling, die de media meetrok in een wereldwijd
opererende 24-uurs nieuwsindustrie.
Liberale Europese regelgeving speelde hierop eerder in dan het Nederlandse beleid, dat
probeerde het monopolie van het publieke omroepbestel overeind te houden. Door de
nieuwe commerciële omroepen werd het publieke bestel echter ook steeds meer
marktgericht: horizontale programmering en aandacht voor wil publiek.
Internet leidde tot nieuwe, interactieve mediaplatforms en een democratisering van de
media, met meer ruimte voor populariteit en populisme. De professie verloor haar
monopolie op ‘goede journalistiek’. Burgers die zelf journalistiek gingen bedrijven gaven aan
het actieve burgerschap, waaruit in de negentiende eeuw het journalistieke beroep ontstaan
was, nieuwe invulling.
4