Samenvatting Clinical Assessment and Decision Making – Alle literatuur
1 Psychologische assessment: definitie en introductie………………………………………..1
1.1 Wat is psychologische assessment? ………………………………………………………………1
1.2 Assessmentinstrumenten gebruiken……………………………………………………………..1
1.3 Normaal en abnormaal gedrag definiëren……………………………………………………..2
2 Oordelen en beslissen……………………………………………………………………………………….4
2.1 Oordelen en beslissen in het assessmentproces………….…………………………………4
2.2 Wat clinici doen in de praktijk: heuristieken en intuïtieve beslissingen………….5
2.3 Teambeslissingen…………………………………………………………………………………………..7
2.4 Verbeterde oordelen en besluitvorming………………………………………………………..7
3 Start van het assessmentproces: verwijzing, klachten presenteren en
classificatie……………………………………………………………………………………………………….10
3.1 Verwijzing…………………………………………………………………………………………………….10
3.2 Classificatie…………………………………………………………………..……………………………..10
4 Verklaring…………………………………………………………………………………………………………12
4.1 Verklaring…………………………………………………………………………………………………….12
4.2 Richtlijnen voor construeren van theoretisch verklarend model …………………14
5 Indicatie voor psychotherapie.………………………………………………………………………..15
5.1 Indicatie voor psychotherapie……………………………………………………………………..15
6 Het verslag………………………………………………………………………………………………………16
6.1 Sectie 1: de cliënt………………………………………………………………………………………..16
6.2 Sectie 2: classificatie……………………………………………………………………………………16
6.3 Sectie 3: verklaringen………………………………………………………………………………….16
6.4 Sectie 4: behandelvoorstel………………………………………………………………………….16
6.5 Sectie 5: conclusie……………………………………………………………………………………….17
7 Extra literatuur…………………………………………………………………………………………………18
7.1 Tiemens et al. – Why every psychologist should know Bayes’ Theorem………18
,Hoofdstuk 1 – Psychologische assessment: definitie en introductie
1.1 - Wat is psychologische assessment?
Psychologische assessment: gedeeld besluitvormingsproces waarbij clinicus een
diagnostische vraag formuleert, hypotheses vormt en test over cognitie/affect/gedrag, en
informatie uit meerdere bronnen integreert (met verschillende wetenschappelijke
methodes), wat leidt tot een representatie en begrip van het probleem, zodat dit (samen
met een behandelvoorstel) gedeeld kan worden.
- Cliënten herkennen zich in diagnoses die niet voor hen geschreven zijn. Er is geen
gouden standaard of adequate feedback, dus het moet zo wetenschappelijk mogelijk.
o Empirische cyclus: observatie, inductie (hypothese), deductie (toetsbare
voorspellingen), testen en evaluatie.
1.2 - Assessmentinstrumenten gebruiken
Observatie wordt het meest gebruikt. Dit geeft unieke info.
- Dit kan via zelfregistratie (beter bij internaliserende problemen) of via een informant,
bv. ouders (beter bij externaliserende problemen).
o Het moet niet verward worden met interpretatie.
o Mensen veranderen wel vaak hun gedrag als ze weten dat ze geobserveerd
worden.
- Gestandaardiseerde observatie gebruikt evaluatieschalen. Dit vermindert de kans op
oordeelfouten, maar is niet beschikbaar voor elk probleem.
o Actor-observer effect: eigen gedrag toekennen aan externe factoren, maar
gedrag van anderen aan interne factoren (fout bij niet-gestandaardiseerd).
- Observatie kan vanaf een bepaalde tijd (time sampling) of vanaf het gedrag zelf
(event sampling); vaak als het niet frequent is.
In klinische interviews is er onderscheid tussen de ideografische benadering (persoon-
gericht, uniekheid) en de nomothetische benadering (norm-georiënteerd, meer statistisch).
- Statistische oordelen leiden tot betere voorspellingen dan klinische oordelen.
o Ga dus systematisch te werk en ga niet uit van niet-geteste oordelen.
Semigestructureerde interviews zijn probleem-georiënteerd. Ze zijn betrouwbaarder en meer
valide, doordat alle klachten systematisch worden nagegaan (aangeraden dus).
- Dit is ook beter dan vragenlijsten, omdat hier zelfinzicht voor nodig is.
- Het kost wel vaak veel tijd (bv. 2 uur bij de SCID) en focust minder op de
therapeutische band en wat de cliënt wil vertellen.
1
, Psychologische testen kunnen gekozen worden op basis van vragen en hypotheses.
- Meer info is niet per se beter; kies dus alleen testen met relevante uitkomsten.
- Psychologische testen worden gestandaardiseerd geëvalueerd.
o Het heeft sterke validiteit (vergelijkbaar met medische testen) en maakt
conclusies sterker (bv. vergelijking met normgroep).
o Zelfrapportage is vaak een onderdeel; dit heeft ook nadelen (minder
expertise, minder inzicht, verstoring door verdedigingsmechanismes en
oordeelfouten).
- De APA heeft ethische richtlijnen voor psychologische assessment, waaronder over
testen (materiaal, handleiding, normgroep, betrouwbaarheid, validiteit).
o Betrouwbaarheid zegt iets over stabiliteit van scores (bv. zelfde IQ gemeten
op verschillende tijden).
o Validiteit gaat over of een test meet wat het zou moeten meten.
▪ Constructvaliditeit kijkt naar de associatie tussen de test en andere
testen die iets vergelijkbaars meten.
▪ Criteriumvaliditeit vergelijkt scores met gedrag in het echte leven.
- Uitkomsten zijn niet de waarheid, maar een mogelijkheid (binnen een interval).
1.3 – Normaal en abnormaal gedrag definiëren
Als je ‘normaal’ ziet als afwezigheid van een stoornis, moet je eerst een stoornis definiëren.
Dit bevat vaak significant lijden en beperkingen op bijvoorbeeld sociaal of werkgebied.
- Abnormaal kan ook gezien worden als afwijking van een statistische norm, maar deze
is niet altijd beschikbaar. En hoe veel standaardafwijkingen dan?
- Normaal zijn kan ook succesvolle adaptatie aan omstandigheden betekenen.
o Dit bevat context, wat een voor- en nadeel kan zijn. Abnormaal gedrag is
soms namelijk wel normaal in extreme situaties.
Bij categorische presentatie is een stoornis aanwezig of afwezig (bv. DSM-5 of ICD-10).
- Dit gaat uit van een duidelijk verschil tussen stoornissen en normaal gedrag, mutueel
exclusieve categorieën en homogeniteit (weinig verschil tussen mensen met dezelfde
diagnose).
- Er zijn 5 tekortkomingen:
o Comorbiditeit.
o Dimensionaliteit.
o Slechte validiteit bij voorspellingen over verloop, testuitkomst en
behandelreactie.
o Heterogeniteit (overlap).
o De grootste groep valt in de categorie is ‘not otherwise specified’ (NOS).
2