Introductie
Bedankt voor je aankoop van de decentrale selectie samenvatting fysiologie van dit jaar!
Al 5 jaar op een rij worden deze samenvattingen door mij gemaakt om jullie voor te
bereiden op de kennistoets van de Universiteit van Utrecht. Zelf heb ik 6 jaar geleden de
decentrale selectietoets met deze samenvatting gemaakt en daarbij rangnummer 30 behaald,
dus jullie kunnen het ook. Ik wens jullie veel succes met de voorbereiding en voel je vrij om
via dit platform vragen of opmerkingen te sturen!
Deze samenvatting bevat naast de studiestof ook extra uitleg!
Ps. het is mogelijk dat ik door jullie feedback/opmerkingen steeds nieuwe versies van het
document upload. Je ontvangt hier een bericht van en kunt kosteloos de upgedate versie
downloaden.
Inhoud
Onderwerpen: Organisatie van het zenuwstelsel, de verschillende zenuwcellen en
organisatie van het zenuwstelsel, subdivisies van het zenuwstelsel, het autonome
zenuwstelsel, neurotransmitters, neurologische ziekten in de kliniek
Chapter 10, Organization of the Nervous System
Chapter 14, The Autonomic Nervous System
Extra uitleg
Tips & Tricks decentrale selectie
Nawoord
1

, Chapter 10, Organization of the Nervous System
Het zenuwstelsel kan worden onderverdeeld in een centraal, perifeer en autonoom zenuwstelsel.
Centrale zenuwstelsel (CNS)
Bestaande uit de hersenen en het wervelkolom en wordt afgeschermd door drie hersenvliezen (meningen):
1. Dura mater, buitenste membraan
2. Arachnoidea, middelste membraan
3. Pia mater, binnenmembraan
In het CNS worden neuronen (zenuwcellen) met soortgelijke functies worden geclusterd in nuclei (kernen).
Het CNS is verder onder te verdelen in grijze stof, die de cellichamen van de neuronen bevatten, en de witte
stof, die rijk is aan myeline*.
Perifere zenuwstelsel (PNS)
Het deel van het zenuwstelsel dat buiten het centrale zenuwstelsel is gelegen (scheiding door middel van
dura mater). Het vormt verbindingen vanuit het centrale zenuwstelsel van en naar de organen en weefsels.
Het bestaat uit:
- 31 paar spinale zenuwen uit het ruggenmerg
- 12 paar hersenzenuwen
- Zenuwuitlopers van sensorische zenuwcellen
- Zenuwuitlopers van motorische zenuwcellen
De afferente (sensorische) zenuwen: geleiden van impulsen van
de periferie (organen en weefsels) naar het centrale zenuwstelsel.
De efferente (motorische) zenuwen: geleiden van impulsen van het
centrale zenuwstelsel naar de periferie (spieren, organen en weefsels)
Een zenuwknoop of ganglion (meervoud: ganglia) is een buiten het centraal zenuwstelsel gelegen groep
zenuwcellen (neuronen) met een onderling overeenkomende functie. Ze bevinden zich overal in het lichaam.
Autonome zenuwstelsel
Dit is ook wel het onwillekeurige, vegetatieve of viscerale zenuwstelsel. Het bestaat uit delen van het
centrale en perifere zenuwstelsel en is een regelsysteem voor alle onbewust plaatsvindende functies van het
lichaam. Het regelt vooral de werking van de inwendige organen en bewaart de homeostase in het lichaam,
door bijvoorbeeld regulering van de bloeddruk, hartslag, ademhaling, temperatuur en vertering.
Viscerale afferente (sensorische) neuronen geleiden impulsen van de periferie naar het CNS, dit is de input.
De output wordt verzorgt door viscerale motorische zenuwcellen.
Subdivisie Onderdelen Kenmerken
Centraal Brein (incl CN II* en retina) en Oligodendrocyten
wervelkolom
Perifeer Perifere ganglia; sensorische Schwanncellen* verzorgen myeline
receptoren, perifere afferente en
efferente craniale en spinale zenuwen
Autonoom Bepaalde delen van het CNS en PNS Functioneel onderscheidend systeem
Tabel 1: subdivisies van het zenuwstelsel
* Myeline is een vettige stof die op veel plaatsen in het zenuwstelsel het axon omhult. Het
geeft de witte stof zijn witte kleur en zorgt ervoor dat zenuwimpulsen sneller worden
getransporteerd.
* CN II = craniale zenuw II of nervus opticus, deze craniale zenuw is centraal
* Schwanncellen zijn gliacellen, waarvan elke cel één segment an een myelineschede vormt.
Tussen elk segment bevinden zich de knopen van Ranvier. Schwanncellen verzorgen alleen
de myelinisatie in het PNS, in het CNS zorgen de oligodendrocyten hiervoor.
2

, Elk gebied van het zenuwstelsel heeft unieke zenuwcellen en een andere functie
Zenuwweefsel bestaat uit neuronen (zenuwcellen) en uit neurogliacellen.
- Neuronen: variëren sterk in structuur, maar delen overeenkomstige functies waardoor elektrische
communicatie onderling kan plaatsvinden
- (Neuro) gliacellen: geen primaire signaalcellen en hebben een variabele structuur die past bij hun
specifieke functie bij het verzorgen van de neuronen.
Het menselijke brein bevat ongeveer 1011 neuronen en iets meer gliacellen. De grote mogelijkhedenvan het
brein zijn een resultaat van de vele lage van connectiviteit en zijn grootte. De diverse functies van de
hersenen zijn het resultaat van een enorme regionale specialisatie. De verschillende hersengebieden zijn
samengesteld uit neuronen met een speciale vorm, fysiologische eigenschappen en verbindingen. Dit
verklaart dan ook dat een bepaald deel van het brein, geen vervanging kan bieden aan een ander ‘kapot’ deel
van het brein. In het geval van hersenletsel (bijv. bij een beroerte) kan er wel compensatie in het brein
plaatsvinden. Zodra een patiënt neurologisch opklaart komt dit door versterking van bestaande of latente
(nog niet eerder actieve) circuits in het brein.
➡ Per hersengebied horen specifieke neurologische uitvalsverschijnselen indien er schade is opgetreden.
Middels de symptomen waarmee een patiënt zich presenteert kan de anatomische locatie van het
probleem in het brein vastgelegd worden.
Cellen van het zenuwstelsel
Neuronen zijn gespecialiseerd om signalen te verzenden en ontvangen. Dit zie je terug in hun unieke
vormgeving en fysiologische aanpassingen. De structuur van een neuron kan worden onderverdeeld in vier
gespecialiseerde regionen:
1. Het cellichaam/soma/perikaryon: deel van cel die de nucleus (kern) omringt. Het bevat veel
organellen, waaronder het endoplasmatisch reticulum en het golgiapparaat. Hier vindt onder andere de
eiwitsynthese plaats.
2. Dendrieten: dit zijn de vertakte uitlopers van een zenuwcel. Ze geleiden elektrische impulsen van en
naar het cellichaam van het neuron. Het zijn belangrijke informatie ontvangers. De membranen van
dendrieten zitten vol met receptoren waarop neurotransmitters* kunnen binden.
3. Axonen: lange uitlopers van neuronen die elektrische impulsen kan geleiden. De origio van het axon is
bij de regio colliculus axonis (axon heuveltje), distaal hiervan ligt het initiele segment (spike initation
zone), dit is de plek waar een actiepotentiaal normaal gesproken ontstaat. Axonen bevatten veel
cytoplasma.
1. Een axon draagt een signaal in de vorm van een actiepotentiaal over naar een ander neuron of naar
bijvoorbeeld een spier.
2. Vaak zijn axonen omgeven door myeline. Myeline bestaat uit gliacellen die zich om het axon
wikkelen. Knopen van Ranvier zijn onderbrekingen in het myeline-omhulsel rond een axon,
waarover het actiepotentiaal springt van insnoering naar insnoering. Dit fenomeen verhoogt de
snelheid van de impulsoverdracht.
3. Ongemyeliniseerde axonen hebben geen insnoeringen van Ranvier. De transport van de
actiepotentiaal vindt hierbij langzamer plaats.
3
 
, De synaps
Elke synaps bestaat uit een presynaptisch membraan, een postsynaptisch membraan en daartussen ligt de
synapsspleet. Het presynaptische membraan bevindt vóór de synapsspleet. Hier wordt door middel van een
actiepotentiaal een neurotransmitter vrijgegeven in de synapsspleet.
Een dendritische spine of gemmula is een klein uitsteekseltje dat zich bevindt op het dendriet van een
neuron. Het vormt het postsynaptische deel van de synaps.
Het neurotransmitter dat is vrijgegeven in het presynaptische membraan bindt zich op receptoren op het
postsynaptische membraan. Het chemische signaal wordt weer omgezet tot een elektrisch signaal.
Neuronen hebben veel overeenkomsten met endocriene cellen (hormoonproducerende cellen). Echter
worden hormonen afgegeven in het bloed en leggen grote afstanden af totdat zij hun targetorgaan
bereiken. Neurotransmitters bereiken het bloed niet en leggen kleine afstanden af.
* Neurotransmitter: signaalstoffen die in synapsen zenuwimpulsen overdragen tussen zenuwcellen in het
zenuwcellen.
Cytoskelet
Neuronen worden gecompartimenteerd naar zowel structuur en functie.
• Dendrieten: hebben uitlopers en een beperkte lengte. Ze bevatten neurotransmitter-receptoren in hun
membranen. Bevatten (net als de celkern) mRNA, ribosomen en het golgiapparaat.
• Axonen: kunnen erg lang zijn en hebben een hoge dichtheid van Na+ kanalen.
• Microtubili: dit zijn eiwitten die belangrijk zijn bij de celdeling (o.a. scheiding van de chromosomen). In
de hersenen bestaan er MAP-1, MAP-2 en tau-eiwitten die de microtubuli helpen te koppelen met
andere cel-componenten.
• In axonen: positieve einde weg van het cellichaam, wat zorgt voor polarisatie. In axonen is er
geen eiwitsynthese mogelijk.
• In dendrieten: de microtubuli hebben geen specifieke oriëntatie, daarom lijkt een dendriet qua
structuur en functionaliteit meer op het cellichaam. Door aanwezigheid van ribosomen is hier wel
eiwitsynthese mogelijk.
Transport
Neuronen moeten materialen in een tegengestelde richting kunnen verplaatsen; van de presynaptische
membranen (aan einde van het axon) naar het cellichaam. Hiervoor gebruikt het neuron twee mechanismen:
• Snel anterograad/axonaal transport: eiwitten worden naar het einde van een axon getransporteerd en
middels diffusie zou dit proces maanden duren. Daarom maken neuronen gebruik van snel axonaal
transport. Membraanorganellen, inclusief vesikels (bevatten eiwitten, vetten en polysacchariden) en
mitochondriën worden op deze manier getransporteerd. Het transport vindt plaats langs microtubuli met
behulp van een motoreiwit kinesine (afhankelijk van ATP-ase). Kinesine beweegt altijd in de richting van
het plus-einde van de microtubuli (weg van het cellichaam).
• Snel retrograad transport: een motoreiwit genaamd dyneine of MAP-1C vervoert stoffen door de
micro-tubuli terug richting het cellichaam. Hiermee worden verschillende groeifactoren voor het neuron
worden vervoerd.
• Langzaam anterograad transport: axonen hebben ook andere eiwitten nodig, waaronder
cytoskeleteiwitten en enzymen voor het interne metabolisme. Deze eiwitten worden geleverd door een
langzaam transport. Het mechanisme hierachter is nog onduidelijk.
Extra uitleg transport
- Het axonale transport is het transport van materiaal langs het axon. Vanuit het cellichaam gezien verloopt
het transport heen en terug; tweerichtingtransport. Men spreekt van antegraad (=naar het axoneinde) en
retrograad (=terug) transport.
- Naar het axoneinde worden vooral door het ER in het cellichaam geproduceerde moleculen van
neurotransmitters of onderdelen daarvan vervoerd, die door vesikels zijn verpakt.
4