DRAMA
Spelend leren en ontdekken. Handboek drama voor het basisonderwijs. Hoofdstuk 1, Par. 2.1.1 en
Par 2.2, Hoofdstuk 4, Par. 5.1, 5.2, 5,6 en 5,7 Hoofdstuk 6, Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 9 en Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1:
Drama sluit aan bij het spontane spel van kinderen. Onder spontaan spel verstaan we het spel waarin het kind
spontaan leert over zichzelf en de hem omringende wereld. Daarnaast leren kinderen door doen. Drama sluit
aan bij andere vakken en geeft ieder kind de kans om op zijn eigen manier vorm te geven aan ideeën en
denkbeelden. Creatieve ontwikkeling van leerlingen is een belangrijk aspect in de dramales. Drama sluit aan bij
de spelbehoefte van kinderen, bij hun verbeeldingskracht en bij hun behoefte om te ontdekken en te
onderzoeken, te fantaseren, te creëren en vorm te geven.
Paragraaf 1.2:
In drama is handeling een essentieel begrip. Je doet als speler altijd iets. We spreken van dramatiseren, van
‘doen alsof’: in het spel is het echt, maar tegelijkertijd is het maar gespeeld. Drama heeft alles te maken met
spel, spelen en verbeelden; dingen die een kind van nature al heel goed kan.
Paragraaf 1.3:
Dramatisch spel in het basisonderwijs is te definiëren als een spel met één of meer spelers die iemand spelen
(verbeelden) die ze niet zelf zijn, op een andere plaats en tijd. Het gaat over een dilemma dat om een oplossing
vraagt.
Paragraaf 1.4:
Drama biedt ook als een didactisch middel. Het stimuleert het enthousiasme van leerlingen. Tijdens drama
wordt er ook het groepsgebeuren betrokken. Het collectief element komt in het spel: het samenspel. Beelden
hebben de eigenschap dat ze nooit feitelijk zijn: beelden verwijzen altijd naar een feitelijke wereld en naar een
werkelijkheid die slechts bij benadering benoemd kan worden.
Paragraaf 1.5:
De kerndoelen die bij drama horen zijn de volgende:
54. De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen
mee uit te drukken en om ermee te communiceren.
55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.
56. De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.
Paragraaf 1.6:
Drama kan ingezet worden als zelfstandig vak: leerlingen leren dan over en door drama. Drama kan ook
worden ingezet ter bevordering van het pedagogisch klimaat en het leren, als didactisch middel. Er zijn een
aantal kenmerken te noemen voor drama in het basisonderwijs: in een dramales is de leerling fysiek, affectief
en cognitief betrokken bij het spel, en op een of andere manier gaat het altijd om een nieuw, ander licht op
bestaande zaken. Dat nieuwe verwijst vaak naar een vorm van creativiteit. Het contact tussen de leerlingen
tijdens een dramales is ook heel belangrijk.
Paragraaf 1.7:
Drama wordt op verschillende manieren toegepast in het onderwijs:
- Activiteiten voor dramatisch spel (korte spelmomenten om tot dramatisch spel te komen)
- Voorlezen, vertellen en spelen
- Werken met thema’s onder begeleiding van de leerkracht
- Drama als didactisch middel bij andere vakken (bijvoorbeeld als pedagogisch middel)
- Weekopeningen, weeksluitingen, vieringen
- Voorstellingen op school of buiten de school
Sommige scholen laten drama door de leerkracht zelf geven, maar soms gebeurt dit ook door een externe
vakleerkracht.
, Paragraaf 2.1.1
Drama kent drie vakspecifieke gebieden:
1. Productie (verbeeldend zelf spelen)
Spontaan spel of het doen-alsofspel krijgt op school een vervolg in ‘dramatisch spel’. Het materiaal heb je
eigenlijk altijd tot je beschikking. Je lichaam en de omgeving is alles wat je nodig hebt.
2. Receptie (kijken en luisteren naar wat anderen spelen)
Goed kijken en goed luisteren vragen aandacht tijdens een spel, en het is van belang dat er criteria zijn
geformuleerd om naar dat spel te kijken. Dat aandachtig en door criteria aangestuurde kijken moet geleerd en
geoefend worden.
3. Reflectie (nadenken, spreken over en evaluatie van het spel)
Het reflecteren, het nadenken en praten over spel, kan het leerrendement bij de leerlingen vergroten. Een
reflectieve activiteit met elkaar kan verhelderend zijn en biedt mogelijkheden elkaar beter te leren kennen.
Ervaringen en observaties worden uitgewisseld aan de hand van vragen zoals:
- is de bedoeling van de spelers bij de kijkers overgekomen?
- heeft het spel je op nieuwe ideeën of gedachten gebracht?
Paragraaf 2.2
Volgens Voogt en Roblin moeten de volgende vaardigheden in alle modellen verwerkt worden:
Samenwerken: Gezamenlijk een doel halen, elkaar aanvullen, inspireren, ondersteunen. Hiervoor moet je hulp
kunnen vragen en ontvangen, flexibel zijn, een positieve, open houding hebben.
Probleemoplossend vermogend: Aangeven dat er problemen bestaan en een plan opstellen om deze
problemen op te lossen. Hiervoor is creativiteit nodig, doorzettingsvermogen..
ICT-geletterdheid: Effectief en efficiënt gebruikmaken van technologie.
Creativiteit: Vermogen om ideeën, benaderingen, oplossingsstrategieën en inzichten buiten de gebaande
paden te creëren en te optimaliseren.
Kritisch denken:
Communiceren:
Sociale en culturele vaardigheden: Samen te leven met mensen van diverse sociale, politieke en etnische
achtergronden. Door drama leren leerlingen van en over zichzelf, de ander en de omgeving.
Creativiteit is volgens het boek een attitude, deze kent drie componenten die met elkaar samenhangen en
elkaar beïnvloeden.
Cognitieve: wat mensen weten/geloven over een object.
Affectieve: hoe ze zich daarover voelen.
Conatieve: wat mensen doen met dat object.
Dit is het tricomponent-attitudemodel.
Hoofdstuk 4
Paragraaf 4.1: Creativiteit en drama
Hoe wordt ervoor gezorgd dat kinderen hun creativiteit kunnen ontwikkelen? De leerlingen:
Exploreren met aangereikte gegevens;
Combineren aangereikte gegevens;
Vinden een andere oplossing voor eenzelfde probleem;
Vinden na voorbereiding een nieuwe oplossing;
Vinden zelfstandig een nieuwe oplossing.
Paragraaf 4.2: Drie inhoudelijke elementen binnen het vak drama
Ook bij het vak drama wordt het MVB-model gebruikt.
Materie: Uitdrukkingsmogelijkheden van het lichaam, houding, beweging, mimiek, stem en het verkennen van
de basis-spelelementen (wie, wat, waarom, waar en wanneer). Drama = bewegen en taal gezamenlijk.
Vorm: is ‘de dramatische lijn (spanningsopbouw) en uitdrukkingsvormen, zoals speltechnieken en speelstijlen
om kleur te geven aan een boodschap’. Vorm bestaat uit twee componenten verbeelden en vormgeven. Eerst
moeten de kinderen indrukken opdoen over een onderwerp, om hun denkwereld, gevoelswereld en fantasie te
prikkelen. Deze verbeelding maken de leerlingen zichtbaar en ze geven vorm aan wat ze tot uitdrukking willen
brengen.
Betekenis: ‘Richt zich op vormgeven in drama aan de persoonlijke verbinding met een onderwerp of thema,
waardoor zeggingskracht ontstaat’.