Introductie in de Klinische Neuropsychologie
Hoorcollege aantekeningen schooljaar 2021-2022
Docent: J. Heutink
Gebaseerd op het boek: Klinische neuropsychologie
Inhoud
College 1 – Introductie en overzicht – 13 september 2021................................................................2
College 2 – De Neuropsychologische praktijk – 16 september 2021..................................................6
College 3 – Visuele waarneming en ruimtelijke cognitie – 20 september 2021................................16
College 4 – Taalstoornissen – 23 september 2021...........................................................................22
College 5 – Geheugenstoornissen – 27 september 2021..................................................................27
College 6 – Traumatisch hersenletsel – 30 september 2021............................................................34
College 7 – Aandachts- en executievefunctiestoornissen – 4 oktober 2021.....................................39
College 8a – Emotie – 11 oktober 2021............................................................................................45
,College 1 – Introductie en overzicht – 13 september 2021
Je bent niet je brein. Wat je doet is dan ook niet volledig afhankelijk van je brein.
Wat doet een neuropsycholoog?
Een psycholoog probeert gedrag te beschrijven en verklaren. Een neuropsycholoog onderzoekt de
relatie tussen hersenen en gedrag, bijvoorbeeld aan de hand van hersenbeschadiging.
Wetenschappelijk kan dit op individueel niveau, maar ook op groepsniveau. In de klinische setting
kan dit door middel van bijvoorbeeld diagnostiek en cognitieve revalidatie (behandeling).
Hoe onderzoekt de neuropsychologie de relatie tussen hersenen en gedrag?
Er kan nooit een één op één relatie gelegd worden tussen hersenen en gedrag. Er is dus een bepaald
niveau nodig waar deze link wel gelegd kan worden. Een neuropsycholoog is geïnteresseerd in de
mentale processen, bijvoorbeeld emoties en cognities. Ook dan is het nog steeds erg moeilijk om een
één op één relatie te leggen tussen structuren in de hersenen en de mentale processen.
De werking van de hersenen drukken we uit in cognitieve functies. Een paar voorbeelden van
cognitieve functies zijn onder andere concentratie, spreken en taalgebruik, begrijpen, plannen,
aandacht, waarneming en geheugen. Bepaalde gebieden zijn gespecialiseerd in bepaalde functies,
maar er kan niet gezegd worden dat één gebied één functie aanstuurt.
De functies werden vroeger gerelateerd aan de vloeistof binnen de hersenen en het lichaam. Deze
vloeistoffen werden onderzocht (bijvoorbeeld urine). Er werd gedacht dat de hersenen voor mentale
functies zorgden, zoals geheugen en fantasie. Het hart zorgde zogenaamd voor tast en smaak. Ook in
latere tijden werd er onderscheid gemaakt tussen functies en gerelateerde gebieden.
Gall kwam op het idee dat wanneer iemand ergens goed in was, dit terug te zien was in de grootte
van een bepaald hersengebied. Als iemand goed was in wiskunde of poëzie, zou dat specifieke gebied
in de hersenen beter ontwikkeld, en dus groter zijn dan iemand die niet goed was in wiskunde of
poëzie (daar komt ook het woord ‘wiskundeknobbel’ van). Gall maakte de aanname dat verschillende
functies gelokaliseerd konden worden naar
bepaalde hersengebieden. Ook maakte hij de
aanname dat een bepaald hersengebied dus
groter was als de vaardigheid beter
ontwikkeld was.
Huidig inzicht
Alle gedrag wordt gemedieerd door de
hersenen. Er is een tweedeling qua verklaren
van gedrag vanuit de hersenen.
- Sommige stoornissen zijn vanuit
specifieke onderdelen te verklaren
(lokalisatie)
- Sommige stoornissen zijn vanuit globaal disfunctioneren van de hersenen te verklaren
(holisme)
- Lokaliseren kan op verschillende niveaus
o Brein
Kwabben (lobes)
Modules
, o Netwerken
Verbindingen
Cellen
o Neurotransmitters
Opvattingen die men heeft over cognitieve (mentale) functies heeft grote invloed op de lokalisatie
van deze functies in de hersenen. Hoe we denken over hersenen en functies is erg cultuurgebonden.
We zijn opgegroeid met computers en sociale netwerken. Dit zijn dus normale begrippen binnen ons
leven. Het denkkader (begripkader) is erg bepaald door netwerken, computers en verbindingen.
In de tweede wereldoorlog was een telefooncentrale een belangrijke innovatie. Veel theorieën over
aandacht zijn terug te voeren op telefooncentrales. Veel theorieën uit de tijd van Freud legden een
link met de stoommachines (bekend van de uitspraak ‘even stoom afblazen’).
Geheugen, aandacht en executieve functies zijn bedacht door mensen. Het brein houdt geen
rekening met door ons bedacht (semantisch) onderscheid. Er zijn verschillende benaderingen binnen
de klinische neuropsychologie:
1. Cognitieve psychologie
Probeert een link te leggen tussen cognitie (= kernvermogen (understanding, knowing)) en aandacht,
perceptie, geheugen, taal, denken, handelen en emotie. Cognitieve psychologie is de wetenschap die
op zoek is naar algemene wetmatigheden, om eventueel van daaruit individueel gedrag te begrijpen.
Het gaat er niet vanuit dat er iets mis is in het brein of gedrag, maar gaat op zoek naar
wetmatigheden hoe hersenen in het algemeen informatie verwerken.
Dit kan door bijvoorbeeld experimenten. Klassieke voorbeelden zijn illusies. Onze waarneming is niet
een passief proces, maar een actief proces. We reconstrueren de wereld om ons heen in ons hoofd
op basis van visuele informatie. Op basis van deze visuele informatie kunnen wij aannames maken
(reconstructie). Hersenen moeten dit op een snelle, efficiënte manier doen.
Ponzo illusie De Stroop kleur-
woord test
De stroop test wordt uitgevoerd in 3 gedeeltes:
1. Meten hoe snel iemand kleuren namen in zwarte inkt op kan lezen
2. Meten hoe snel iemand kleurblokjes kan benoemen
3. Meten hoe snel iemand kleurnamen met de verkeerde kleur letters kan benoemen
Bij veel van zulke klassieke experimenten wordt gebruik gemaakt van de subtractie methode, om elk
onderdeel apart te kunnen beoordelen. Verschilscores zijn vaak minder betrouwbaar dan de
afzonderlijke scores. Ook zijn er vaak algemene effecten (bijvoorbeeld langere reactietijden bij
moeilijke taken)
, 2. Cognitieve neuroscience
Binnen de cognitieve neuroscience wordt vooral gekeken naar actieve hersenactiviteit. Cognitieve
neuroscience is het ontdekken van wetmatigheden via onderzoek bij gezonde mensen (veel gebruik
van neuro-imaging). Belangrijk bij deze methode is dat er twee aspecten van activiteit worden
gemeten;
- Activiteit op een bepaald moment
- Activiteit in een bepaalde locatie
Temporele resolutie en spatiële resolutie zijn twee verschillende maten om aan te geven hoe secuur
een apparaat is in het meten van hersenactiviteit. Temporele resolutie wordt gemeten in tijd; als je
wil weten wanneer iets gebeurt in de hersenen, ben je op zoek naar een hoge temporele resolutie.
Als je wil weten waar in de hersenen iets gebeurt, dan ben je op zoek naar een hoge spatiële
resolutie.
Beeldvormende technieken
Autopsie en de klinische methode
Vroeger kon er nooit een functie gerelateerd worden aan hersenen, tenzij diegene al was overleden.
Een van de eerste keren dat een autopsie werd verricht om gedrag en functies te relateren gebeurde
door de onderzoeker Broca. Hij had een patiënt die een grote hersenbloeding had gekregen. De
meneer kon niet meer spreken, maar kon taal nog wel begrepen. Broca voerde autopsie in de
hersenen uit en kwam erachter dat een bepaald gebied beschadigd was.
Autopsie was vroeger de enig beschikbare manier van onderzoek: het disfunctioneren van de patiënt
zo nauwkeurig mogelijk onderzoeken en beschrijven. Na het overleden werd het brein onderzocht.
De klinische methode houdt in dat progressieve wetenschappelijke inzichten toegepast worden door
neuropsychologen (bijvoorbeeld aan de hand van de gezichtsvelduitval bepalen waar het
hersenletsel gelokaliseerd is)
In-vivo-beeldvorming van hersenstructuren (in-vivo-beeldvorming = wanneer de persoon leeft)
- Angiogram: visualisatie van de bloedvaten
- Röntgen
- CT: verbetering ten opzichte van de röntgen methode, maar nog steeds niet ideaal
- MRI: hogere spatiële resolutie dan een CT, daarnaast geen nadelen van straling.
Het is belangrijk om zo snel mogelijk een goed beeld te hebben na een incident of ongeluk
(bijvoorbeeld een hersenbloeding na een ongeluk). Een CT-scan is niet heel gedetailleerd, maar laat
wel snel zien wat er aan de hand is. Een MRI is veel gedetailleerder en er zijn verschillende
contrasten mogelijk (bij verkleuringen kan er actie worden ondernomen)
In-vivo-beeldvorming van hersenactiviteit
PET
Hersengebieden moeten worden voorzien van zuurstof (door
bloed). Er wordt gekeken waar de meeste zuurstof op wordt
genomen in de hersenen. Omdat zuurstof moeilijk te zien is,
wordt er vaak een licht radioactieve stof ingespoten om het
beter te meten. Bij bepaalde gebieden die oplichten is veel
zuurstof gekomen (veel doorbloeding), en bij de blauwere