Samenvatting Gezondheidseconomie: hoorcolleges, artikelen en boek in 1
Ter info: verplichte/aanbevolen artikelen en de hoofdstukken 1, 2, 3, 6, 7, 8, 10 en 11 van het boek
zijn meegenomen in deze samenvatting. Hiervan is de nuttige informatie toegevoegd bij de
hoorcolleges.
HC1 Inleiding gezondheidseconomie 2
HC2 Vraag- en aanbodtheorie 7
HC3 Consumententheorie: vraagkant 21
HC4 Grossman model 30
HC5 Producententheorie 40
HC6 Marktvormen 48
HC7 Economische evaluaties 56
HC8 Curatieve zorgstelsel/gereguleerde marktwerking 62
Artikel: Going Dutch managed competition health insurance in the NL
HC9 Verzekeringstheorie 69
HC10 Zorgverzekering en eigen bijdragen 76
HC11 Langdurige zorg 83
Artikel: Marktwerking in de zorg één jaar later
1
,HC1 Inleiding gezondheidseconomie
Gezondheidseconomie= een vakgebied dat zich bezighoudt met economische determinanten van
gezondheid, en werking van de gezondheidszorgmarkt (GZM) en o.a. het bestuderen van gedrag van
de belangrijke actoren op de GZM en de interactie daartussen.
Het begrip ‘gezondheidseconomie’ is dus breder dan ‘de economie van de gezondheidszorg (GZ)’.
Belangrijke actoren in de economie van GZ:
- Zorgaanbieders en zorgverzekeraars staan in veel
gevallen tegenover elkaar: die moeten met elkaar
onderhandelen “hoeveel geld” en “hoeveel zorg”. Het
resultaat is dan belangrijk voor wat patiënten krijgen
(toegang tot zorg, kwaliteit van zorg, keuzevrijheid).
- De overheid heeft meer een achtergrond rol: die houdt
toezicht tot het geheel, begeleidt en coördineert en
stemt af met andere partijen.
Gezondheidszorgmarkten
- Zorgverzekeringsmarkt: als patiënt wil je een
zorgverzekering afsluiten en als
zorgverzekeraar probeer je patiënten te
binden met een goede polis (goede kwaliteit-
prijs-verhouding).
- Zorgverlenersmarkt: als patiënt heb je
gezondheidszorg nodig en als
gezondheidszorgaanbieder bied je die zorg
aan.
- Zorginkoopmarkt: sommige gezondheidszorg is verzekerd (bijv. spoedoperatie), maar
sommige niet (bijv. borstvergroting). De gezondheidsaanbieder en zorgverzekeraar hebben
met elkaar contact welke zorg verzekerd moet worden en welke niet.
- Overheid: checkt of alle markten goed functioneren. De overheid wil kwaliteit,
toegankelijkheid en betaalbaarheid.
Topics rondom gezondheidseconomie:
- Hoe meet je gezondheid?
- Productie van gezondheid (behandeling, vermijden van ongezondheid) en preventie van
ziekte.
- Vraag en gebruik/behoefte en gebruik van gezondheidszorg.
- Productie van gezondheidszorg (hoe wordt zorg geproduceerd, bijv. hoe organiseren we het
aantal IC bedden)
- Financiering van gezondheidszorg.
- Gedragsmodellen van de vragers, aanbieders en andere gezondheidsagencies (bijv.
toezichthouders).
- Cost-benefit, cost-effectiveness, cost-utility analyses (gaat erover, moet een bepaalde
behandeling bijv. een pilletje wel of niet verzekerd worden en hoeveel zijn consumenten
bereid om daarvoor te betalen).
- Efficiëntie en verdeling van gezondheidsbeleid.
o Doen we het gemiddeld goed? Of doen we ook dat de mensen die zorg het meest
nodig hebben ook het eerst krijgen?
2
,Wat is economie?
- Analyseert het gedrag van actoren zoals huishoudens, bedrijven en (lokale) overheden.
- Analyseert hoe het gedrag van deze actoren de werking van de markten beïnvloedt.
- Analyseert gedrag en interacties in een wereld waar de middelen schaars zijn en waar de
behoeftes onbeperkt zijn t.o.v. de middelen.
o Er is meer behoefte aan zorg (niet alle middelen zijn beschikbaar). Er zal altijd een
schaarste zijn. VB: ouderen krijgen niet alle zorg, want dat is heel duur.
Met gezondheidseconomie passen we economie toe op de GZM. Gezondheidseconomie gaat dus
over zorg én markten (niet alleen maar over zorg).
Gezondheidszorg is een vak apart, omdat de gezondheidssector veel specifieke kenmerken heeft
waardoor gebruikelijke economie niet meer van toepassing is. Belangrijke verschillen van de GZM
met andere markten (bijv. bloemenmarkt, markt voor auto’s) zijn:
1. Onzekerheid en asymmetrie: bij de GZ is er sprake van onzekerheid over het tijdstip (je weet
niet wanneer je ziek wordt) van de behoefte aan GZ, de aard, de omvang en de kosten ervan
consumenten weten niet goed wat, wanneer en hoeveel zij willen kopen en hoeveel geld
zij daarvoor opzij moeten leggen. Bovendien zijn kennis en informatie ongelijk verdeeld over
de verschillende partijen: de vragers (patiënt), aanbieders en zorgverzekeraars/overheid. Als
patiënt hebben we niet zoveel informatie, aanbieders wel. Dit is een informatievoorsprong
voor de zorgaanbieders. De ongelijkheid aan informatie wordt informatieasymmetrie
genoemd.
2. Uitschakeling van het prijsmechanisme: de betaling van de GZM gaat via verzekeraars en de
overheid, door de aard, noodzaak en sterk uiteenlopende omvang van de GZ. Doordat de
overheid/zorgverzekeraars een groot deel van de kosten vergoeden, is het prijsmechanisme
grotendeels uitgeschakeld (waarin normaal het aanbod en vraag op elkaar afgestemd
worden).
3. Aanbieders met verschillende rollen en belangen: zorgaanbieders (zoals artsen) hebben
verschillende rollen en belangen die van invloed kunnen zijn op hun handelen op de markt
van de GZ. Enerzijds treden zorgaanbieders op als belangenbehartiger van hun patiënten,
maar anderzijds hebben zij ook economische belangen. Hierdoor kan er een spanningsveld
ontstaan tussen zorgaanbieders en patiënten.
4. Aanbodgeïnduceerde vraag: zorgaanbieders kunnen de vraag naar hun diensten
beïnvloeden om hun eigen doelstellingen (inkomen, vrije tijd, status) te verwezenlijken. Dit
fenomeen heet aanbodgeïnduceerde vraag.
5. Heterogeniteit van het product: diensten in de GZM zijn vaak heterogeen; ze komen vaak tot
stand in een persoonlijke relatie tussen vrager en aanbieder, waarbij de vertrouwensband
tussen beiden de effectiviteit van de dienst sterk beïnvloedt. Dit bemoeilijkt een goede
beoordeling en vergelijking van het effect en de kwaliteit van de geleverde zorg.
6. (Aanbod geïnduceerde) moral hazard: doordat het prijsmechanisme grotendeels is
uitgeschakeld, speelt de prijs voor patiënten vaak geen rol op het moment dat zij zorg nodig
hebben. Zorgaanbieders kunnen hierop inspelen door bijv. onnodig veel/dure zorg voor te
schrijven. Dergelijke ongewenste gedragingen worden aangeduid met ‘moral hazard’.
7. Kosten voor baten: de behoefte aan zorg wordt vaak lager geschat dan verantwoord is voor
de verzekerde/patiënt. Vooral bij preventie, waar de kosten ver voor de baten uitgaan,
terwijl de baten onzeker zijn. De overheid speelt een belangrijke rol in preventie.
8. Externe effecten: het gebruik van GZ heeft soms niet alleen effecten voor de patiënt zelf,
maar ook voor zijn omgeving. Bijv. bij vaccinatie tegen besmettelijke ziekten. Dus de keuze in
hoe jij je gedraagt, heeft consequenties voor anderen.
9. Solidariteit: solidariteitsgevoelens is in de GZM sterker dan bij andere markten; burgers
kennen waarde toe aan het zorggebruik van anderen (en indien nodig te willen betalen).
3
, 10. Ethische vraagstukken: GZ kent veel ethische vraagstukken; leven en dood, grenzen bij
onderzoek en behandeling, rol van de media.
De combinatie van bovengenoemde karakteristieken maakt de GZM een vak apart.
Kenneth Arrow: wees erop dat de economie van de gezondheidszorg een vak apart is, voornamelijk
door kenmerk 1: ‘onzekerheid en informatieasymmetrie’.
Rol van de overheid in de GZM:
- Preventie (roken, drinken, ….) met voorlichting
- Inentingen tegen besmettelijke ziekten
- Verplichte verzekering
- Numerus fixus
- Wetgeving over ethiek, kwaliteit van zorg
De vraag naar gezondheidszorg wijkt af van andere markten:
- De vraag naar GZ is een afgeleide van de achterliggende vraag naar gezondheid: het gebruik
van GZ levert alleen nut op voor zover het positief bijdraagt aan de gezondheid.
- Door de informatieasymmetrie tussen vrager (patiënt) en zorgaanbieder kan de aanbieder
invloed uitoefenen op de aard en omvang van de vraag naar zorg.
- Onzekerheid: de vraag naar zorg is vaak niet goed te plannen.
- Externe effecten: mensen blijken ook waarde te hechten aan de beschikbaarheid van zorg
voor hun medemensen.
Waarom is gezondheidseconomie belangrijk?
- Gezondheidszorg is een belangrijke determinant van gezondheid en gezondheid is belangrijk
voor iedereen.
o We hechten meer waarde aan een goede gezondheid dan aan het hebben van een
dure telefoon of een groot huis.
- Het aandeel van de GZM in de totale economie is aan het groeien.
o De zorguitgaven nemen toe (in 2018: 100 miljard, in 2040 is de verwachting dat de
zorguitgaven bijna verdubbelen, tot 174 miljard euro).
- De GZM heeft specifieke karakteristieken en is daarom een vak apart.
- Gezondheidseconomie is een belangrijk hulpmiddel voor beleid.
Aandeel GZM in de totale economie:
- De collectief gefinancierde uitgaven voor de GZ ligt hoog: >11% van het bbp (bruto
binnenlands product). Dit is zo hoog omdat de meerderheid van de NLers een goede
gezondheid het allerbelangrijkst vinden in het leven.
- Daarom is het efficiënt produceren van GZ belangrijk: hoe kunnen we GZ leveren met zo min
mogelijk middelen.
- Economen gebruiken daarbij het begrip: “opportuniteitskosten”= de “kosten” van het beste
alternatief. Het zijn dus mogelijke meerwaarden of opbrengsten die men misloopt door het
maken van een keuze in de GZ. De misgelopen meerwaarde is gelijk aan de
opportuniteitskosten.
- Er is een doorwerking op de arbeidsmarkt en totale economie:
o Toenemend aandeel beroepsbevolking op GZM: zorgaanbieders,
onderzoeksinstituten, leveranciers van zorgaanbieders, farmaceutische industrieën…
o Gezondere werknemers zijn productiever en gelukkiger en dat is goed voor andere
delen van de economie.
o Hoge zorguitgaven hebben grote consequenties voor het inkomen van consumenten,
bedrijven en de internationale concurrentiepositie.
4
, Inkomen van consumenten en bedrijven: hoe hoger de zorguitgaven, hoe
meer belasting en premies betalen.
Internationale concurrentiepositie: hoe hoger de zorguitgaven, hoe meer
arbeiders daarin gecompenseerd willen worden (ze vragen hoger salaris en
totale arbeidskosten nemen toe). Dat kan ertoe leiden dat de internationale
concurrentiepositie wordt aangetast, omdat het duurder is om iets in NL te
produceren dan in het buitenland.
Internationaal is NL na de VS koploper als het gaat om het aandeel van het bbp dat aan GZ wordt
uitgegeven (11% van elke in NL verdiende euro is 11 cent nodig voor de GZ).
- De zorguitgaven liggen in NL in vergelijking met andere landen vooral hoog als gevolg van de
relatief hoge uitgaven voor langdurige zorg. Met het begrip ‘langdurige zorg’ zijn
definitieproblemen: elk land verstaat er wat anders onder.
Het aandeel van de zorguitgaven van het bbp kan worden uitgedrukt in de zorgquote:
collectieve zorguitgaven
bbp
- De zorgquote gaat omhoog wanneer de hoeveelheid zorg (zorguitgaven-volume) sneller
groeit dan de economie (bbp-volume).
- De zorgquote gaat omhoog als de prijzen van de zorg sneller stijgen dan de prijs van het bbp.
In de afgelopen periode is het aandeel van het bbp dat aan de GZ wordt uitgegeven dus gestegen. Er
zijn een aantal verklaringen voor die sterke stijging van de zorguitgaven, die betrekking hebben op
zowel de vraag naar zorg als het aanbod van zorg:
Vraagkant:
- Stijgende inkomens: als mensen meer te besteden hebben, willen ze meer geld aan zorg
uitgeven.
- Vergrijzing: vergrijzing leidt tot meer vraag naar zorg.
- ‘Medicalisering’ van het bestaan: steeds meer klachten/problemen worden gezien als
aanleiding voor een bezoek aan de dokter.
- Stijgende verwachtingen van zorggebruikers: consumenten stellen steeds hogere eisen aan
het zorgaanbod; zij vinden dat ze tot het einde van hun leven recht hebben op een zo goed
mogelijk verzorgd bestaan.
- Geringe rol van eigen betalingen: de vraag naar zorg in NL wordt minder afgeremd door
eigen bijdragen omdat deze relatief gering zijn.
Aanbodkant:
- Technologische vernieuwingen: de prijs van technisch geavanceerde apparatuur en nieuwe
medicijnen om de kwaliteit van leven van patiënten te verhogen is hoog. Innovaties leiden
tot hoge kostprijzen.
- Informatievoorsprong van zorgaanbieders: door informatieasymmetrie kunnen
zorgaanbieders tot op zekere hoogte hun eigen omzet bepalen (patiënten betalen toch wel).
- Achterblijvende groei van de arbeidsproductiviteit (wet van Baumol): de zorg wordt steeds
duurder (de dienstverlening) de hoeveelheid verleende zorg (het productievolume van de
zorgsector) neemt meer toe dan het productievolume van de publieke sector en van de
marktsector. Dit is de wet van Baumol.
o De productiekosten per geproduceerde eenheid is afhankelijk van twee zaken:
1. Het beloop van de arbeidskosten.
2. Het beloop van de materiaalkosten.
- Sterke marktpositie van zorgaanbieders: aanbodtekorten doordat in het verleden
onvoldoende artsen zijn opgeleid.
5