Hs-13 Personality
Persoonlijkheid is een combinatie van de mensen hun genetica, krachten in hun omgeving en de
levensvragen die ze moeten maken.
13.1 Waar komt ‘persoonlijkheid’ vandaan?
Volgens psychologen bestaat persoonlijkheid uit de karakteristieke gedachtes, emotionele
reacties en gedrag. Sommige persoonlijkheid psychologen zijn meer geïnteresseerd in het hele
lichaam. Andere psychologen studeren meer hoe persoonseigenschappen het gedrag van iemand
beïnvloeden. Elk kenmerk is een ‘personality trait’`: een patroon van gedachten, emotie en
gedrag, dat redelijk consequent is in verschillende situaties en tijden. Dit is hoe we denken,
handelen of voelen in voorspelbare manieren en in zekere situaties. Persoonlijkheid is een
samenhangend geheel, het is dynamisch omdat het doel zoekt, gevoelig is voor speci eke
contexten en zich aanpast aan de omgeving van de persoon. Mensen doen, denken en voelen
dingen relatief consistent naar mate de tijd vordert.
De laatste paar jaren heeft bewijs aangetoond dat biologische factoren (genen, hersenstructuren)
een belangrijke rol spelen in het bepalen van persoonlijkheid. Deze factoren worden beïnvloed
door ervaring. Elke cel in je lichaam bevat een genoom, dat gedetailleerde instructies geeft voor
fysieke processen. Uiteindelijk hebben genen hun e ect alleen als ze tot expressie worden
gebracht. Deze genetische aanleg kan bepaalde eigenschappen of kenmerken vertonen, maar of
deze gen tot expressie wordt gebracht, hangt af van de omstandigheden waarmee elke persoon
in zijn leven mee wordt geconfronteerd. Natuur en opvoeding werken samen om individuen voort
te brengen. Bijna alle persoonlijkheidskenmerken hebben een genetisch component.
Opvoedingsstijlen hebben relatief weinig invloed op de persoonlijkheid. Zo vinden studies kleine
correlaties in persoonlijkheid tussen biologische broers of zussen of tussen kinderen en hun
biologische ouders. De overeenkomsten lijken een genetisch component te hebben. Maar
waarom zijn broers en zussen dan zo anders? Dit komt omdat het leven en zijzelf uiteenlopen als
ze vriendschappen buitenshuis sluiten. Vrienden hebben namelijk invloed op hoe je denkt en voelt
bv. De persoonlijkheden van broers en zussen groeien langzaam uit elkaar, naar mate hun
verschillen groter worden. Ouders beïnvloeden wel aspecten van het leven van hun kind en hun
ontwikkeling, bijvoorbeeld de plaats waar ze kiezen om te gaan wonen. Ouders helpen dus bij het
bepalen van de omgevingen die de persoonlijkheid van hun kinderen bepalen.
Onderzoek heeft uitgewezen dat genen ons vatbaar maken voor de bepaalde
persoonlijkheidskenmerken. Deze worden in verband gebracht met gedrags, cognitieve of
emotionele neigingen, ook wel disposities. Genen en de omgeving samen kunnen bijvoorbeeld
resulteren in iemands voorkeur. Duizenden genen dragen bij aan speci eke eigenschappen. Deze
genen worden gecombineerd om de gehele persoonlijkheid van een persoon te beïnvloeden.
Maar het is heel moeilijk om de invloed van een speci ek gen te identi ceren, omdat ieder
persoon verschillende omstandigheden en veranderingen ervaart.
13.2 Temperamenten zijn evident in kindertijden
Genen werken door biologische processen te beïnvloeden. Het is dus logisch dat genen helpen
bij het maken van verschillende persoonlijkheden. Deze verschillen worden ‘temperaments’
genoemd. Dit zijn algemene neigingen om op een bepaalde manier te voelen of handelen.
Persoonlijkheden veranderen door de jaren heen, maar temperaments zijn aangeboren
biologische structuren van persoonlijkheid en zijn dus stabieler. Je hebt 3 basis kenmerken die
voor kunnen komen bij temperaments:
1. Activiteiten niveau (activity level): de totale hoeveelheid energie en gedrag dat een persoon
vertoont. Sommige kinderen zijn super druk, terwijl andere kinderen veel rustiger zijn.
2. Emotionaliteit (emotionality): beschrijft de intensiteit van emotionele reacties. Zo huilen
sommige kinderen veel, of kinderen die juist bang zijn.
3. Sociabiliteit (sociability): algemene neiging om met andere om te gaan. Ben je graag met
mensen om je heen, of juist alleen.
Uit onderzoek bleek dat meisjes beter hun aandacht konden vasthouden en hun impulsen konden
beheersen. Jongens ervaren meer plezier en zijn lichamelijk actiever.
ff fi fifi fi
,Uit onderzoek is gebleken dat temperamenten van de vroegere kinderjaren
een grote invloed hebben op het gedrag en persoonlijkheidsstructuren
tijdens de ontwikkeling van een persoon. Zo voorspelde ze de
persoonlijkheidsstructuren en gedrag van een 3 jarig kind, als hij volwassen
zou zijn. Zo hadden sociaal geremde kinderen als volwassen meer kans om
angstig, depressief, werkloos te worden. Het biologisch bewijs wijst naar
de amygdala, het hersengebied dat betrokken is bij emotioneel reacties,
vooral angst en bedreiging. Geremde kinderen kunnen later last krijgen van
stoornissen met overmatig angst, zelfs als er geen echte dreiging is. Maar
ongeveer een kwart van deze geremde kinderen, is later niet meer
verlegen. Dit gebeurt vaak als ouders een rustige omgeving creëren.
13.3 Psychodynamische theorieën leggen de nadruk op onbewuste en dynamische processen
Sigmund Freud was een psycholoog die de psychodynamische persoonlijkheidstheorie
ontwikkelde (psychodynamic theory). Dit houdt in dat onbewuste krachten (wensen, verlangens)
het gedrag bepalen. Volgens Freud kunnen onbewusten krachten die gedrag sturen, con icten
veroorzaken. Door je perongeluk te verspreken. Freud dacht dat er 3 niveaus van bewustzijn
waren:
- Concious: de gedachten waar mensen zich bewust van zijn.
- Preconcious: bestaat uit aandacht dat niet actueel is, maar wel actueel
kan worden. (langetermijngeheugen)
- Unconscious: dit kan je niet gemakkelijk terugvinden, inclusies verborgen
herinneringen, wensen en verlangens. Je bent hier dus totaal niet bewust
van.
Freud stelde ook een model van hoe persoonlijkheid is georganiseerd. Ze
bestaan uit 3 structuren.
- ID: het onderdeel dat volledig is ondergedompeld in het onbewuste van
persoonlijkheid. Het werkt volgens plezier en probeert pijn te vermijden.
Freud noemde de kracht die het plezier aandrijft het libido. Het verwijst
naar de energie die aan het zoeken is naar genot. Het libido werkt op
impulsen en verlangens.
- Superego: internalisering van ouderlijke en maatschappelijke gedragsregels.
- Ego: dit zoekt een balans tussen het ID en Superego. Het werkt volgens het realiteitsprincipe,
dat relationeel denken en probleemoplossingen inhoudt.
Volgens deze theorie vormen deze 3 dingen de individuele verschillen in persoonlijkheid. Je ID en
je superego hebben vaak een con ict, omdat ze totaal anders zijn. Hiervoor bescherm jij jezelf
met het verdediging mechanismen: reactie formatie —> wat je id wil, doe je via je superego
totaal anders (homo). Projectie: iemand heeft ergens geen zin in, hij wijst daarom met de vinger
naar iemand anders.
Freud geloofd dat kinderen onbewust streven om genot te bevredigen. Hiervoor gaan kinderen
door verschillende ontwikkelingsstadia. Dit wordt psychosexuele fases genoemd. In elk van
deze fases is het libido gericht op een van de erogene zones: mond, anus of geslachtsorgaan. De
orale fase (oral stage) is van de geboorte tot 18 maanden. In deze tijd zoeken baby’s plezier via de
mond. Wanneer kinderen 2/3 jaar zijn, komen ze in de anale fase. In deze periode worden ze
zinnelijk, omdat ze zich concentreren op de anus. Vanaf 3 tot 5 jaar bevinden kinderen zich in de
fallische fase. Ze ontdekken het plezier van wrijven over het geslachtsdeel, hoewel ze geen
seksuele bedoelingen hebben. Deze fase wordt gevolgd door de latentie fase, kinderen willen dan
vriendschappen opbouwen en werken graag aan huiswerk. Ten slotte heb je de genitale fase,
hierin krijgen volwassenen opvattingen over seksualiteit en volwassenheid. Ze willen iets bijdragen
aan de samenleving. Freud geloofde dat kinderen onbewuste wensen ontwikkelden om de ene
ouder te vermoorden, om zo de andere ouder op te eisen. Dit was vooral bij jongens het geval.
Wetenschappers hebben tegenwoordig Freuds theorie verlaten. Maar mede door Freud weten we
tegenwoordig meer over persoonlijkheid.
fl fl
,13.4 Persoonlijkheid weerspiegelt leren en cognitie
Gedragspsychologen zoals B.F. Skinner verwierpen het idee dat persoonlijkheid het resultaat is
van interne processen. Behavioristen zagen persoonlijkheid meer als aangeleerde reacties op
patronen van bekrachtiging. Julian Rotter introduceerde het idee dat gedrag een functie is van 2
dingen: de verwachtingen van de persoon en de waarde van het persoon aan bepaalde zaken.
Rotter stelde ook dat mensen verschillen in de mate waarin ze denken dat hun inspanningen
leiden tot positieve resultaten. Locus of control verwijst naar hoeveel controle mensen denken te
hebben over de resultaten in hun leven. Dit kan intern zijn, dan geloven mensen dat ze hun eigen
beloningen waar maken. Mensen met een externe locus of control geloven dat beloningen,
daarom hun persoonlijke lot, het resultaat zijn van krachten die buiten hun macht ligt.
George Kelly benadrukte hoe individuen hun omstandigheden zien en begrijpen. Hij geloofde dat
mensen de wereld zagen alsof ze wetenschappers zijn. Volgens Kelly ontwikkelde persoonlijke
constructies zich door ervaringen en vertegenwoordigde ze de verklaringen van elk individu voor
gebeurtenissen in zijn/haar sociale wereld. In een andere theorie dacht Albert Bandura dat 3
factoren van invloed zijn op hoe iemand handelt:
1. Omgeving
2. Persoonsfactoren (kenmerken, zelfvertrouwen en verwachting van de persoon)
3. Het gedrag zelf
Het legt uit hoe deze 3 factoren de anderen beïnvloedt om te bepalen hoe persoonlijkheid wordt
uitgedrukt door gedrag. Dit model wordt reciprocal determinism genoemd. Als 1 van de 3
factoren veranderd, veranderd de hele cirkel.
13.5 Humanistische benaderingen benadrukken geïntegreerde persoonlijke ervaringen
Aan het begin van de jaren 50 waren de psychologische theorieën over persoonlijkheid sterk
deterministisch (elke gebeurtenis heeft een reden). Ze zeiden dat persoonlijkheids- en
gedragskenmerken voort kwamen uit krachten waarover een persoon geen controle heeft. Er
ontstond een nieuwe kijk op persoonlijkheid: humanistische benaderingen benadrukken
persoonlijke ervaring, geloofssystemen, het unieke karakter van de mens en de eigen goedheid
van elke persoon. Ze stellen voor dat mensen proberen hun kennis voor persoonlijke groei te
vervullen door meer zel nzicht te krijgen. Dit proces wordt zelf-actualisatie genoemd. De
motivatietheorie van Abraham Maslow is een voorbeeld. Maslow geloofde dat het verlangen om
zelf-geactualiseerd te worden het menselijke motief was. Een belangrijke humanistische
psycholoog was Carl Rogers. Hij introduceerde een persoonsgerichte benadering om
persoonlijkheid en menselijke relaties te begrijpen. De therapeut zou een ondersteunende en
accepterende omgeving creëren. Ze zouden de problemen behandelen hoe de cliënt ze begreep.
Zijn theorie benadrukte ook het belang van hoe ouders liefdevol zijn voor hun kinderen en hoe de
ouderlijke behandeling de persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloedt. De ouder moet altijd liefdevol
zijn, ook al is het gedrag niet gewenst. Kinderen kunnen namelijk snel hun gevoelens, gedachtes
en dromen in de steek laten. Ouders moeten hun kinderen accepteren en prijzen, ongeacht het
gedrag van het kind. Ze kunnen wel zeggen dat het gedrag niet gewenst is, maar ze moeten wel
liefdevol blijven. Deze onvoorwaardelijke positieve aandacht leidt tot een volledig gezond en
functionerend persoon.
13.6 Kenmerk benaderingen beschrijven gedragskenmerken
Psychodynamische en humanistische benaderingen proberen de mentale processen van
persoonlijkheid te verklaren. Volgende deze theorieën komen bij iedereen dezelfde onderliggende
processen voor, maar verschillen in individuen omdat ze alles anders ervaren, zoals opvoeding.
Anderen zijn meer gericht op de beschrijving dan op de uitleg. De meeste persoonlijkheids-
psychologen houden zich bezig met eigenschappen. Eigenschappen zijn patronen van
gedachten, emoties en gedrag die consistent zijn in tijd en situatie. Eigenschappen bestaan op
een continuüm, zo kan iemand heel introvert of extravert zijn, maar de meeste mensen liggen in
het midden. De trait approach (eigenschapbenadering) van persoonlijkheid richt zich op hoe
individuen verschillen in persoonlijkheidsneigingen, zoals gezelligheid. Raymond Cattell
onderzocht hoeveel persoonlijkheidskenmerken er waren. Uiteindelijk kwam hij op 16 basis
kenmerken, zoals intelligentie, gevoeligheid, dominantie en zelfredzaamheid.
fi
, In de afgelopen 30 jaar hebben veel
persoonlijkheidspsychologen de ve-factor
theory omarmd. Deze theorie klasseert 5
persoonlijkheidskenmerken. De big ve zijn:
openheid voor ervaring, bewustzijn,
extraversie, vriendelijkheid en neuroticisme.
Voor elke factor is er een rangschikking van
laag naar hoog. Er komen hier verschillen
per cultuur naar voren. Zo is verbondenheid
in de westerse cultuur niet zo belangrijk,
maar dit is in China wel een hele belangrijke
eigenschap. Eigenschappen kunnen de
doelen van mensen weerspiegelen.
13.7 Eigenschappen (trait) hebben een biologische basis
Het is waarschijnlijk dat meerdere hersengebieden invloed hebben op hoe persoonlijkheid zich
ontwikkelt en tot uiting komt. Zo wordt extraversie geassocieerd met veel hersengebieden die
betrokken zijn bij beloningen. De big ve factoren kunnen betrouwbaar worden onderscheiden op
basis van patronen van hersenactiviteit. Er zijn hier 2
biologische theorieën voor:
Biological trait theory
In de jaren 6o ontwikkelde Hans Eysenck dit model. Hij
zei dat persoonlijkheidskenmerken 2 hoofddimensies
hadden: introvert/extraversie en emotionele stabiliteit.
Introversie verwijst naar hoe verlegen en stil iemand is,
terwijl extraversie verijst naar hoe sociaal en brutaal
een persoon is. Neurotische personen worden vaak
beschouwd met stemmingswisselingen, vooral in
negatieve zin. Ze zijn vaak angstig en humeurig. Later
voegde Eysenck een derde dimensie toe:
psychoticism. Het gaat hierbij of mensen hun impulsen
kunnen beheersen of dat ze totaal geen controle
hebben. Eysenck stelde dat persoonlijkheids
kenmerken gebaseerd zijn op biologische processen
die gedrag, gedachten en emotie voortbrengen. Hij
geloofde dat verschillen in arousal de
gedragsverschillen veroorzaken tussen extraverte en
introverte mensen. Dit wordt gereguleerd door het Reticular activating
system (RAS). De RAS beïnvloed de alertheid. Elk persoon functioneert
het best bij een optimaal niveau van arousal. De arousal is bij introverte
mensen hoger. Extraverte mensen zitten vaak onder hun optimale
niveau. Zij gaan dus opzoek naar prikkels waardoor ze meer arousal
creëren. Introverte mensen zoeken geen extra arousal, maar zoeken
plekken op om alleen te zijn. Extraverte mensen presteren beter in
rumoerige omgevingen, terwijl dit juist introverte mensen a eidt.
Introverte mensen lijken gevoeliger te zijn voor prikkels.
Behavioral activation and inhibition (remmings) systems
De verschillende theorieën hebben enkele gemeenschappelijke
kenmerken. Elke theorie maakt onderscheid tussen benaderings leren en
vermijdings leren. Je rey Gray verwerkte dit in zijn model van de relaties
tussen leren en persoonlijkheid. Gray stelde dat persoonlijkheid
geworteld is in 2 motiverende functies: gedragsbenaderingssysteem en
het gedrags inhibities systeem. Deze functies helpen mensen e ciënt te reageren op versterking
en bestra ng. In het model van Gray bestaat het behavioral approach system (BAS) uit de
hersenstructuren die mensen ertoe aanzetten om stimuli te benaderen om beloningen na te
streven. Het is het go systeem.
ffi ff fi fifi fl ffi