Verkorte Samenvatting – Clinical Assessment and Decision Making
Literatuur & College 1
Psychologische assessment: vragen formuleren, hypotheses formuleren, testen, info uit
meerdere bronnen integreren & delen inclusief behandelvoorstel (gedeeld besluit).
- Empirische cyclus: observatie, inductie (hypothese), deductie (toetsbare
voorspellingen), testen & evaluatie.
- 4 basisvragen: classificatie, verklaring, voorspelling en indicatie & evaluatie.
o Eerst bepalen of je de verwijzing accepteert en of er een noodgeval is.
Assessmentinstrumenten:
- Observatie → Zelfregistratie (bij internaliserende problemen) of via informant.
o Bevat geen interpretaties.
o Time sampling: observatie vanaf bepaalde tijd.
o Event sampling: observatie van gedrag (als het niet frequent is).
o Actor-observer effect: eigen gedrag toekennen aan externe factoren, maar
gedrag van anderen aan interne factoren (meer risico bij niet-
gestandaardiseerde observatie).
- Interview → Semigestructureerd wordt aangeraden, omdat statistische oordelen
beter zijn dan klinische oordelen (en geen zelfinzicht nodig zoals bij enquêtes).
o Wel minder focus op therapeutische band
o Ideografische benadering: persoon-gericht (uniekheid).
o Nomothetische benadering: norm-georiënteerd (meer statisch).
- Testen → Versterken conclusies (altijd binnen interval van mogelijkheid).
o Betrouwbaarheid gaat over stabiliteit van scores.
o Constructvaliditeit: of test meet wat hij moet meten (bv. vergeleken met
andere tests).
o Criteriumvaliditeit: of test relateert aan echte leven.
‘Abnormaal’ definiëren is lastig (afhankelijk van stoornis-definities en referentieframe).
Meestal gekozen voor 2 SD’s afwijking van populatiegemiddelde.
- Categorische presentatie: stoornis aanwezig of afwezig (bv. in DSM), uitgaande van
mutueel exclusieve categorieën en homogeniteit (weinig verschil bij mensen met
zelfde diagnose).
o Tekortkomingen → comorbiditeit, dimensionaliteit, slechte voorspellingen,
heterogeniteit (overlap) & veel patiënten zijn ‘not otherwise specified’.
o Dimensionele presentatie is realistischer.
▪ RDoC beschrijft bv. 5 trans-diagnostische domeinen en extra factoren.
▪ HiTOP is een hiërarchische aanvulling op de RDoC.
- Multifinaliteit: zelfde biologische aanleg kan tot verschillende symptomen leiden.
, Er is een hoge correlatie tussen mentale stoornissen en persoonlijkheid.
- Vulnerability hypothese: persoonlijkheid als risico voor ontwikkeling van stoornis.
- Scar hypothese: mentale stoornis als invloed op persoonlijkheid.
- Spectrum hypothese: persoonlijkheid en mentale stoornissen als continuüm.
Cliënt betrekken bij formuleren van onderzoeksvragen vergroot motivatie.
- Maak onderscheid tussen formele en werkelijke reden voor aanmelding.
- Malingering: overdrijven van klachten.
- 3 voorwaardes voor therapeutische band van Rogers: authenticiteit (open en
transparant), empathisch begrip en onvoorwaardelijke positieve waardering.
o Kan moeilijk zijn bij transference (gedrag/gevoelens/gedachtes van cliënt
over psycholoog) of counter-transference (van psycholoog over cliënt).
Stoornis: concept van aantal symptomen.
- Reïficatie: denken dat bedacht construct (bv. DSM-classificatie) echt bestaat.
o Stoornissen worden ook vaak onterecht gezien als identiek bij patiënten, niet
veranderend en natuurlijk.
o Je kunt een stoornislabel ook niet als verklaring noemen van symptomen
(diagnose verklaart, en classificatie ≠ diagnose).
- BOGSAT diagnoses: spottende naam voor DSM-diagnoses (a Bunch Of Guys Sitting
Around a Table).
- Prototype: ‘typische’ cliënt met bepaalde stoornis.
- De-contextualisatie: invloed van context/omgeving over het hoofd zien (bv. door
biologische verklaring).
- Visueel netwerk: laat verbindingen zien tussen symptomen (bv. stemming -- slaap).
SCID-5-S: handleiding voor structureel interviewen met DSM-5 classificaties. Een korte versie
hiervoor heet de MINI (bevat niet alle classificaties).
Persoonlijkheidsstoornissen:
- Cluster A → schizotypisch, schizoïde, paranoïde (symptomen als bizar gezien).
- Cluster B → narcistisch, histrionisch antisociaal, borderline (symptomen dramatisch
en moeilijk te voorspellen).
- Cluster C → obsessief-compulsief, afhankelijk, vermijdend (interpersoonlijke frictie
door angst niet onder ogen durven zien).