Hoofdstuk 1 – didactische werkvormen – omschrijving
Een didactische werkvorm: de weg, die docent en leerlingen samen bewandelen, om de beoogde
doelen op een efficiënte en effectieve wijze te bereiken.
Deze omschrijving biedt de mogelijkheid om de volgende aspecten te onderscheiden:
- De boogde visie en de vormgeving van het onderwijs van de betreffende school
- Een onderwijsaspect en een leeraspect.
Een werkvorm kent naar ons idee altijd twee kanten: activiteiten van de docent en activiteiten van de
kant van de leerlingen.
Docentactiviteiten zijn concreet waarneembare gedragingen zoals opdrachten geven, uitleggen,
verbeteren, vertellen enz.
Leerlingactiviteiten zijn bepaalde waarneembare gedragingen, zoals antwoord geven, opzoeken,
invullen, oefenen, luisteren enz.
- Een opvoedings- en een vormingsaspect. Wat het 1e betreft kun je denken aan het
zogenoemde ‘uitstralingseffect’. Bij het 2 e kun je denken aan een overdracht en/of het zich
eigen maken van kennis, vaardigheden en attitudes.
- Een objectief en een subjectief aspect. Het eerste wil zeggen dat een werkvorm in de 1 e
instantie door doelen en inhouden van het onderwijs wordt bepaald. Het subjectieve aspect
heeft betrekking op de zogenoemde situatiekenmerken, zoals de manier waarop een docent
een werkvorm ‘invult’.
Hoofdstuk 2 – didactisch handelen
Paragraaf 2.1 Uitgangspunten bij het kiezen van werkvormen
Bij de lesvoorbereiding wordt het kiezen van werkvormen bepaald door:
- De (pedagogische en onderwijskundige) doelen die worden nagestreefd
- Relevante situatiekenmerken
- De behoefte/wens aan differentiatie en (zelf)sturing
Lesdoelen zijn een concretisering van de leerplandoelen. Ze worden geformuleerd op inhouds- en
gedragsniveau en vervolgens vertaald in concrete lesactiviteiten. De eerste stap bij het kiezen van
werkvormen is dan ook het formuleren van concrete doelen. Vervolgens bepalen relevante
situatiekenmerken wat de meest effectieve en efficiënte weg is naar die doelen. Ten slotte bepaalt
de keuze voor een werkvorm voor een belangrijk deel of op verschillen tussen leerlingen ingespeeld
kan worden en tegemoetgekomen wordt aan voldoende prikkels tot actieve verwerking en een
bepaalde mate van zelfsturing.
Ad 1 Doelen
- Cognitieve doelen: hebben betrekking op inzicht, denken, redeneren, geheugen, weten,
enzovoort.
Gedragingen hierbij zijn: iets herkennen, iets weergeven/omschrijven, inzicht tonen enz.
Mogelijke werkvormen: spreukbeurt, uiteenzetting, discussie in groepen
- Affectieve doelen: hebben betrekking op gevoelens, emoties, interesses, enzovoort
Gedragingen hierbij zijn: interesse tonen, initiatief durven nemen, verschillen accepteren
Mogelijke werkvormen: dramatiseren, vertellen, prioriteitenspel, rollenspel, discussie
- Sociale doelen: hebben betrekking op de intermenselijke verhoudingen, zoals kunnen
samenwerken en samenleven.
Gedragingen hierbij zijn: samenwerken, kunnen luisteren, leiding kunnen geven, behulpzaam
Mogelijke werkvormen: partnerwerk, groepswerk, discussie, rollenspel
Doelen moeten daarom zo concreet mogelijk geformuleerd worden in gedrag dat lln na afloop van
het leerproces moeten demonstreren, een zogenoemd ‘can-do-statement’.
Een concreet doel bevat:
- Een inhoudsaspect: de leerstof waar het doelbetrekking op heeft
- Een gedragsaspect: wat je met de leerstof moet kunnen doen