Samenvatting/begrippenlijst Sociale Psychologie:
(Negende editie ‘Social Psychology’ van Pearson, 2018, vertaald van Engels naar Nederlands)
H1:
Sociale psychologie: De wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten,
gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen beïnvloed worden door de echte of
voorgestelde aanwezigheid van anderen.
Sociale invloed (social influence): Het effect dat woorden en acties van andere mensen
hebben of zelfs het effect dat alleen de aanwezigheid van andere mensen heeft op onze
gedachten, gevoelens, houdingen of gedragingen.
Individuele verschillen: De aspecten van de persoonlijkheid die mensen onderscheiden van
anderen.
Voor de sociaal psycholoog is het level van analyse: Het individu in de context van een
sociale situatie.
Het doel van de sociale psychologie is: Het identificeren van eigenschappen van de
menselijke natuur die bijna iedereen vatbaar maken voor sociale invloed, ondanks sociale
klasse of cultuur.
Fundamentele attributiefout: De neiging om te overschatten tot hoeverre het gedrag van een
persoon ontstaat door factoren die te maken hebben met persoonlijkheid en aanleg en het
onderschatten tot hoeverre het gedrag van een persoon ontstaat door factoren uit de situatie.
Behaviorisme: Een richting in de psychologie die stelt dat men alleen maar de beïnvloedende
factoren uit de omgeving hoeft te bekijken om menselijk gedrag te verklaren.
Vroege behavioristen zagen het belang van het kijken naar hoe mensen hun omgeving
interpreteren over het hoofd.
Construal: De manier waarop mensen de sociale wereld zien, begrijpen en interpreteren.
Gestaltpsychologie: Stroming in de psychologie die het belang benadrukt van het bestuderen
van de subjectieve manier waarop een object wordt waargenomen in het brein van een mens,
in plaats van het bestuderen van de objectieve, fysieke eigenschappen van het object.
Naïef realisme: De overtuiging dat wij dingen zullen zien zoals ze echt zijn.
Twee centrale motieven in de sociale psychologie:
1. De behoefte om je goed te voelen over jezelf (self-esteem).
2. De behoefte om gelijk te hebben (sociale cognitie).
Zelfvertrouwen (self-esteem): De evaluaties van mensen over hun eigenwaarde. Namelijk
tot hoeverre ze zichzelf als goed, competent en fatsoenlijk zien.
Sociale cognitie: Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld; specifieker: hoe
mensen sociale informatie selecteren, interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen te
vormen en beslissingen te nemen.
2
,H8:
Conformiteit: Een verandering in het gedrag van een persoon die wordt veroorzaakt door de
(echte of ingebeelde) invloed van andere personen.
Informationele sociale invloed: Het gebruiken en vertrouwen van andere mensen als een
bron van informatie om ons gedrag te bepalen; wij conformeren omdat we geloven dat de
interpretatie van een ambigue situatie van een ander correct is en ons kan helpen om een
gepaste handelwijze te kiezen.
Private acceptatie: Conformeren met het gedrag van andere mensen als gevolg van een
oprecht geloof dat wat die andere mensen doen of zeggen correct is.
Publieke overeenstemming (public compliance): Publiekelijk conformeren met het gedrag
van andere mensen zonder het daar noodzakelijk intern mee eens te zijn.
Situaties waarbij het het meest waarschijnlijk is dat er conformiteit geproduceerd wordt
die voortkomt uit informationele sociale invloed:
- ambigue situaties
- crises
- wanneer er andere mensen expert zijn op het gebied van het probleem
Sociale normen: de impliciete of expliciete regels die een groep heeft voor de acceptabele
soorten gedrag, waarden, en geloven van haar leden.
Normatieve sociale invloed: Meegaan met wat andere mensen doen om er zo voor te zorgen
dat men aardig gevonden wordt en geaccepteerd wordt door hen; wij conformeren
publiekelijk met geloven en gedragingen van bepaalde groepen, maar we zullen deze niet
altijd intern accepteren. Normatieve druk resulteert meestal in publieke overeenstemming
zonder interne acceptatie.
Sociale impact theorie: Het idee dat conformeren met sociale invloed afhangt van hoe
belangrijk een groep is, de nabijheid van de groep en hoeveel mensen lid zijn van deze groep.
De waarschijnlijkheid dat men reageert op sociale invloed hangt af van 3 variabelen die
te maken hebben met de groep in kwestie:
1. Kracht: hoe belangrijk is de groep voor jou?
2. Nabijheid: hoe dichtbij is de groep voor jou in ruimte en tijd tijdens de poging om jou te
beïnvloeden?
3. Aantal: hoeveel mensen behoren tot deze groep?
Wanneer het aantal mensen dat behoort tot een groep stijgt, stijgt de normatieve druk
die de groep uitoefent, maar het effect van elke nieuwe persoon wordt steeds minder.
Condities waaronder mensen zullen conformeren met normatieve sociale druk:
- wanneer de groep groter wordt (wanneer het aantal van 4 of 5 personen meer is bereikt,
stijgt de conformiteit niet veel meer).
- wanneer de groep belangrijk is:
o Idiosyncrasie credits: De tolerantie die een persoon verdient, over de tijd heen, door
te conformeren met normen van de groep; wanneer er genoeg credits zijn verdiend,
2
, kan de persoon, bij gelegenheid, afwijken van de groep zonder hier de gevolgen van te
moeten ervaren.
- wanneer men geen bondgenoten in de groep heeft.
- wanneer de cultuur van de groep zeer collectivistisch is.
Minderheidsinvloed: het geval waarin de minderheid van de groep het geloof of het gedrag
van de meerderheid van de groep beïnvloedt.
2 typen van een culturele sociale norm:
1. Injunctieve normen: Percepties van mensen over welke gedragingen geaccepteerd en
welke gedragingen niet geaccepteerd worden door de maatschappij.
2. Descriptieve normen: Percepties van mensen over hoe andere mensen zich
daadwerkelijk gedragen in bepaalde situaties, ongeacht of dit gedrag nu wel of niet
geaccepteerd wordt door de maatschappij.
‘Voet tussen de deur’ techniek (Foot-in-the-door technique): Sociale invloed strategie
waarbij men iemand eerst laat toestemmen tot een klein verzoek waardoor het
waarschijnlijker wordt dat ze toestemmen tot een tweede, groter verzoek.
‘Deur in het gezicht’ techniek (Door-in-the-face technique): Sociale invloed strategie
waarbij men iemand eerst een groot verzoek doet, die ze waarschijnlijk zullen weigeren,
waarna het waarschijnlijker wordt dat zij toestemmen tot een tweede, kleiner verzoek.
Propaganda: Een bewuste, systematische poging om een zaak voordeel te doen door het
manipuleren van vele attitudes en gedragingen, vaak door middel van misleiding of
emotioneel beladen informatie.
Andere redenen om te gehoorzamen (ander dan normatieve of informationele sociale
invloeden):
- Conformeren met de verkeerde norm: Vast komen te zitten in een web van tegenstrijdige
normen of falen te stoppen met het volgen van een norm die redelijk was in het begin, maar
dat momenteel niet meer is.
o Bait and switch routine: Een norm redelijk laten lijken in de eerste plaats, maar
daarna geleidelijk onthullen hoe onredelijk de norm eigenlijk is.
- Zelf-justificatie: Besluiten dat een beslissing volledig rechtvaardig was, is een effectieve
manier om dissonantie te verminderen.
- Het verlies van persoonlijke verantwoordelijkheid: Wanneer een participant in een
experiment een soort “marionet” wordt van de onderzoeker en het geloof dat, door het
experiment, de onderzoeker verantwoordelijk is voor de acties die de participant onderneemt.
Redenen voor het bekritiseren van Milgram’s studies als onetisch:
1. Deceptie
2. Geen ‘informed consent’
3. Psychologisch ongemak van de participanten
4. Het recht om te stoppen met participatie was niet duidelijk gemaakt
5. ‘Inflicted insight’ werd ervaren door participanten
6. Geen debriefing
Inflicted insight: Het leren van onaangename dingen over jezelf (tijdens een experiment),
waartoe je geen toestemming voor hebt gegeven voor de deelname aan een experiment.
2