cHoofdstuk 1: Het begrip opvoeding
1.2 Beschrijving van begrip pedagogiek
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar.
De term ‘pedagogiek’ betekend paidagoogia, dat is samengesteld uit de woorden (pais=kind)
& (agogein=leiden). Pedagogiek betekend dus ‘kinderleiding’.
Andere woorden voor pedagogiek zijn:
Opvoedkunde; richt zich op de vaardigheden van de opvoeder
Opvoedingsleer; richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden
Opvoedingswetenschap; richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden met
betrekking tot opvoeden
Pedagogiek is een opvoedingswetenschap met eigen theorieën en methoden. Daardoor
heeft ze een zelfstandige positie verworven binnen het wetenschappelijk denken.
De pedagogiek ontleent zijn theoretische gegevens ook aan andere wetenschappen. In de
meeste gevallen maakt men gebruik van de psychologische, sociologische, filosofische,
theologische (levensbeschouwing) en andragogische wetenschappen; deze worden
pedagogen hulpwetenschappen genoemd.
Opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt
aangegaan. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid,
intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind tot
zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid en
zelfredzaamheid beschikken om richting te geven aan zijn verdere leven.
Naar aanleiding van de definitie kan gesteld worden dat er sprake is van opvoeding als de
volgende drie punten spelen in de omgang tussen ouder en het kind:
1. Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind
2. Het kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder
3. Het kind wordt door de ouder uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te
experimenteren met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
1.3 De vier basisdimensies van opvoeden
Wat ouders doen als ze een kind opvoeden, kan worden uitgesplitst in vier
basishandelingen, namelijk;
1. Ondersteuning bieden
2. Instructie geven
3. Controle uitoefenen
4. Grenzen stellen
Deze vier dimensies zijn met elkaar verbonden. Door deze verbondenheid kunnen ze niet
afzonderlijk toegepast worden in de opvoeding. Samen zorgen zij ervoor dat het kind zich
door de verschillende ontwikkelingsfasen heen kan slaan om volwassenen te worden.
1.3.1 Ondersteuning bieden
Dekovic, Groenendaal, Noom en Gerrits (1996b) hebben ondersteuning omschreven als het
opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op zijn
fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt. Zij geven
de volgende voorbeelden ten aanzien van ondersteunend opvoedgedrag: bemoedigen,
accepteren, helpen, samenwerken, affectie tonen en liefdevol omgaan met het kind,
aandacht en interesse tonen voor de handelingen, gedragingen en signalen van het kind en
adequaat daarop reageren, vertrouwen in het kind laten blijken. Ten Haaf (1993) geeft aan
,dat het theoretisch mogelijk is om in deze dimensie verschillende factoren te onderscheiden,
bijvoorbeeld warmte en responsiviteit.
Als het kind ondersteuning van de ouder ervaart, zal het de wereld om zich heen met
vertrouwen tegemoet treden. Het kind ervaart deze ondersteuning door de emotionele
betrokkenheid, ‘warmte’ en affectie van de ouder te voelen. Warmte en affectie zijn eigenlijk
niet weg te denken uit de opvoeding: ze betekenen veel voor het welzijn van het kind.
Warmte en affectie duiden op emotionele beschikbaarheid van de ouder.
Nauw verwant aan het warmteaspect is het begrip responsiviteit, dat de mate van adequaat
reageren van de ouder op de signalen van het kind aanduidt. Aan responsiviteit gaat
sensiviteit vooraf, dat het gevoelig zijn inhoudt voor de signalen die het kind afgeeft ten
aanzien van zijn behoeften en gevoelens. Een responsieve ouder is gericht op de signalen
die het kind uitzendt. De signalen worden door de ouder opgemerkt (sensitief) en er wordt
adequaat op gereageerd (responsief). Dat kan bijdragen tot een positieve ontwikkeling van
het kind, doordat het aanvoelt dat het door de signalen die het uitzendt een bepaalde invloed
kan uitoefenen op de buitenwereld.
De ondersteuning die de ouder het kind biedt, kan zichtbaar gemaakt worden in de vorm van
belonen of straffen, en de vorm ervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Door middel
van operante conditionering wordt het kind gestimuleerd om gewenst gedrag te vertonen.
Een beloning kan bestaan uit een knuffel, kusje, schouderklopje, stickerboekje of iets
dergelijks. Een beloning kan vanuit de operante conditionering als een bekrachtiger worden
opgevat en zorgt ervoor dat een kind een gepleegde handeling vaker laat zien. Het heeft als
doel om het gewenste gedrag te stimuleren zodat het kind zich gedraagt overeenkomstig de
wens van de ouder. Ook in het geval van straffen wordt gebruik gemaakt van een
bekrachtiger om het kind ongewenst gedrag af te leren en hem ertoe aan te zetten het door
de ouder gewenste gedrag te vertonen. Straf wordt ter ondersteuning van het gewenste
gedrag aan het kind opgelegd. Ook kan de ouder ervoor kiezen om het gedrag van het kind
te negeren. Dit kan worden gedaan als het kind regelmatig hetzelfde ongewenste gedrag
vertoont. Door dit gedrag te negeren, zal het kind er uiteindelijk mee ophouden.
Ondersteuning kan op verschillende manieren worden gegeven, namelijk materieel of
samen iets doen, het kind aanwijzingen en adviezen geven. Alle vormen van ondersteuning
leiden tot een emotioneel goed gevoel bij het kind. De ouder stemt zijn ondersteuning af op
de leeftijd van het kind.
Ondersteuning door middel van belonen bestaat uit handelingen die leiden tot een
emotioneel prettig gevoel bij het kind.
Niet alleen belonen maar ook straffen heeft de functie van ondersteuning. Straffen heeft
meestal een negatieve lading, omdat het toegepast wordt bij grensoverschrijdend gedrag
van het kind. Desondanks heeft straffen een positieve functie in de opvoeding. Door te
straffen biedt de ouder het kind de gelegenheid om te reflecteren op zijn gedrag en
ongewenst gedrag af te leren. Natuurlijk moet, alvorens over te gaan tot straffen, de ouder
liefst zo veel mogelijk proberen om het goede (gewenste) gedrag van het kind te stimuleren
door middel van belonen. Straffen vereist consequent van de ouder. Het is raadzaam om de
opgelegde straf altijd met het kind na te bespreken, om de bedoeling ervan uit te leggen,
anders zal het straffen zijn doel voorbijschieten.
Door korte time-outmomenten te geven, waarbij het kind even uit de situatie wordt gehaald
en de nabespreking met de ouder zal hij leren om over zijn gedrag na te denken. Dit heet
gedrag regulatie. Als ouders het kind er te lang zouden laten zitten, zou het risico bestaan
dat hij niet meer weet waarom hij daar is neergezet.
,1.3.2 Instructie geven
Instructie geven houdt in duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk
gedrag verwacht wordt. Het gaat hier om de informatie die het kind krijgt voor het
ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Het kind leert hierdoor strategieën ontwikkelen om
zijn eigen problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te dragen voor zijn beslissingen.
De zelfstandigheid en de zelfredzaamheid worden bevorderd als de ouder op tijd weet in te
spelen op de behoeften en signalen van het kind. Als kinderen overladen worden met
instructies van de ouder kan het volgende gebeuren:
- Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien
- Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de acties die het van plan is
om te ondernemen, waardoor het niet durft te handelen
1.3.3 Controle uitoefenen
De negatieve aspecten van controle zijn het stellen van strikte regels die het kind geen
bewegingsvrijheid geven, het toepassen van macht, bijvoorbeeld in de vorm van straffen en
verbieden. Deze vorm van controle wordt met de termen machtsuitoefening, restrictiviteit en
autoritaire controle aangeduid. Controle kan echter ook op een andere manier worden
uitgeoefend, bijvoorbeeld door het kind uitleg te geven waarom iets moet of iets niet mag
door een beroep te doen op zijn verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, en informatie en
aanwijzingen te geven. Deze vorm wordt gewoonlijk autoritatieve controle genoemd. In de
opvoeding is controle van de ouder ten opzichte van het kind onontbeerlijk. Maar autoritaire
controle en autoritatieve controle hebben een verschillend effect op de ontwikkeling van het
kind. Autoritaire controle blijkt een negatieve invloed te hebben op de sociale en cognitieve
competentie van het kind, terwijl autoritatieve controle een positief effect heeft. Doordat
begin jaren zeventig de anti-autoritaire opvoeding zijn intrede deed, heeft inmiddels een
verschuiving plaatsgevonden van autoritaire controle naar autoritatieve controle. Bij dit
laatste type controle heeft de ouder meer respect voor de zelfstandigheid van het kind en
geeft hij het kind meer vrijheid om zelf dingen op te lossen.
Autoritaire controle of restrictieve controle wordt omschreven als het opvoedgedrag
waarbij de ouder druk uitoefent op het kind om correct gedrag te vertonen. Macht en gezag
van de ouder ten opzichte van het kind spelen een centrale rol. De ouder gebruikt zijn macht
om bepaald gedrag af te dwingen, waarbij onvoorwaardelijke gehoorzaamheid wordt
verlangd van het kind. De eigen behoeften van het kind worden ondergeschikt gemaakt aan
die van de ouder; de ouder wijst het gedrag van het kind vaak af door kwaad te worden, het
kind te straffen of het tegen te spreken als het met voorstellen komt of ideeën oppert. Deze
striktheid van de ouders houdt strenge gedragsregels in. Het kind wordt gehinderd in zijn
doen en laten doordat strikte nomen worden gehanteerd en het kind nauwlettend in de gaten
wordt gehouden. Door de strenge regels worden de bewegingsvrijheid en de autonomie van
het kind ondermijnd. Als het kind zich niet aan de door de ouder gestelde regels houd wordt
streng bestraft. Van restrictieve of autoritaire controle wordt vaak gebruikgemaakt door de
ouder die veel waarde hecht aan rust, regelmaat en gehoorzaamheid in de opvoeding.
Daarbij is men niet genegen tot overleg met het kind. Er is daarom geen sprake van
gelijkwaardigheid tussen ouder en kind. Deze vorm van controle heeft een negatieve invloed
op de ontwikkeling van het kind. Naarmate het kind ouder wordt, kunnen er meer conflicten
ontstaan met de ouder. Het kind kan gedurende zijn hele ontwikkeling in conflictsituaties
terechtkomen en vaak niet in staat zijn om vorm te geven aan zijn eigen wensen en
verlangens.
Autoritatieve controle wordt omschreven als gedragingen van de ouder waarbij uitleg wordt
gegeven aan het kind en eisen worden gesteld aan de zelfstandigheid. De ouder geeft het
kind informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen voor het gewenste gedrag. De ouder
hecht ook belang aan openheid en zal door uitleg en verklaringen te geven, proberen
instemming te verwerven door zijn verwachtingen bij het kind. Autoritatieve controle biedt de
ouder de mogelijkheid om niet alleen ongewenst gedrag te bestraffen maar ook gewenst
, gedrag te belonen. De ouder is bereid o op basis van gelijkwaardigheid met het kind te
onderhandelen en zal proberen rekening te houden met specifieke persoonlijkheid van het
kind. Autoritatieve controle heeft in de meeste gevallen een positief effect op het kind, omdat
deze vorm van controle het kind in staat stelt om zelf zijn weg te vinden in de richting van rijp
gedrag. De regels waar het kind zich aan dient te houden zijn duidelijk gesteld door de
ouder. Bij regel overtreding wordt het kind gestraft, en het wordt beloond als het positief
gedrag vertoont. Bij ongewenst gedrag geeft de ouder een verklaring voor zijn afkeuring, bij
gewenst gedrag spreekt de ouder zijn waardering uit naar het kind. Het kind is zo geneigd
om steeds vaker zelfstandig acties te ondernemen. Zo probeert de ouder instemming te
verwerven door de eigen wensen. De Brock noemt dit ‘inductie’; daarbij is het gedrag van de
ouder erop gericht om het kind zover te krijgen dat het vrijwillig tegemoetkomt aan zijn
wensen. De ouder probeert het kind te overreden om zich conform zijn wensen te gedragen,
zonder een belangenconflict te veroorzaken.
1.3.4 Grenzen stellen
Grenzen stellen heeft te maken met de wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont
om gewenst gedrag aan te leren. Pavlov en Skinner gaan ervan uit dat alle gedrag is
aangeleerd en dus ook weer kan worden afgeleerd. Gedragsverandering vindt plaats door
middel van beïnvloeding. Daartoe maakt men evenals bij de dimensie ondersteuning
gebruik van straffen en belonen. Het stellen van grenzen vereist consequent gedrag. Tevens
toont de ouder respect voor de autonomie van het kind en biedt hij hem de gelegenheid om
zich op zijn eigen wijze te ontwikkelen. Het stellen van grenzen aan het kind is voor de ouder
het moeilijkste onderdeel van de opvoeding. Als het kind duidelijke grenzen aangeboden
krijgt, voelt het zich serieus genomen en voelt het de liefde en de betrokkenheid van de
ouder. Door duidelijke grenzen te stellen wordt het kind gevraagd om zijn gedrag af te
stemmen op een situatie en rekening te houden met anderen. Opvoeden is geen straf, ouder
en kind moeten plezier aan elkaar beleven. Als men vanaf de geboorte negatief gedrag
negeert en de nadruk legt op het positieve gedrag, zal het kind zich eerder positief gedragen
dan negatief, waardoor straffen niet nodig is.
Figuur op bladzijde 20 laat zien dat de vier opvoedingsdimensies met elkaar verbonden zijn.
De pijlen laten zien dat de dimensies niet los van elkaar staan. Iedere actie die de ouder
onderneemt om het kind te helpen zijn gedrag te veranderen, heeft zijn weerslag op alle
dimensies.
1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen
Ieder ouder voedt zijn kind op met bepaalde doelen voor ogen en volgens eigen ideeën.
Malschaert en Traas stellen dat het opvoedgedrag van de ouder erop gericht is om het kind
te helpen zichzelf te ontplooien, zijn mogelijkheden en kwaliteiten te ontwikkelen. Het
toepassen van opvoedingsdoelen noemen Malschaert en Traas een kenmerk van de
opvoeding dat valt onder intentioneel opvoedgedrag. De ouder is erop gericht om bewust
of onbewust doelstellingen te bereiken bij het kind. De drie algemene opvoedingsdoelen zijn
(de drie Z’s) :
1. Zelfstandigheid (individu). Het kind is in staat om zelf keuzes te maken, daarbij hoort
het recht op een eigen leven en uitvinden wat van belang is. De bedoeling is dat het
kind zelf beslissingen leert nemen, een eigen leven leert leiden en eigen
mogelijkheden leert ontdekken.
2. Zelfredzaamheid (samenleving). Het kind is in staat keuzes te maken en deze te
verantwoorden, mondigheid en verantwoordelijkheid worden hier gestimuleerd. Het
kind wordt geleerd om op een positieve manier vorm te geven aan zijn toekomstige
rol in de samenleving.