Samenvatting Geschiedenis
Inleiding burgerschap & identiteit
Hoofdstuk 7 – Het tijdsbeeld van 1650-1917
7.2 Kern
7.2.1 Modernisme
Charles de Montesqui (1689-1755) kwam met de trias politica. Jean -Jacques Rousseau (1712-1778)
kwam met het idee van volkssoeverreiniteit uit. Tijdens de verlichting kwam de mens centraal te
staan i.p.v. God, het humanisme ontstond.
7.2.2 Moderne filosofen
Descartes (1596-1650)is de grondlegger van de moderne filosofie, zijn uitgangspunt is twijfel. Ik denk
dus ik besta.
Rousseau (1712-1778)was een van de veroorzakers van de Franse Revolutie. Hij gaf de aanzet voor
de romantiek (aandacht voor gevoelens, natuur en onbeperkt denken).
Kant (1724-1804) is ook een filosoof uit deze tijd. Het streven naar kennis en inzicht is te herleiden
tot de wetenschap, ethiek, levensbeschouwing of antropologie.
7.2.3 Romantiek
De romantiek is een reactie op het rationalisme van de verlichting. Kant etc. vonden dat onderzoeken
en je verstand gebruiken de beste weg waren voor de mensheid. Bij de romantiek staan juist het
individu en het gevoel centraal.
Wilhelm von Humboldt (1767-1835) richtte een universiteit op waar academische vrijheid heerste, hij
introduceerde het begrip ‘Bildung’.
Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) ontwikkelde een kijk op de geschiedenis als een proces
dat ergens heen gaat, een doel heeft. Er zijn drie fasen van kennis: These (idee of stelling), Antithese
(tegenspraak) en synthese (samenvoegen).
Arthur Schopenhauer (1788-1860) vindt dat de mens last heeft van innerlijke krachten en zijn visie
heeft veel overeenkomsten met het boeddhisme.
Karl Marx (1818-1883) vindt dat je het niet bij denken kan laten, je moet bijdragen aan
veranderingen in de wereld. Hij schreef het pamflet het communistisch manifest.
Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844-1900) is een grondlegger van het humanisme. Volgens hem
bestaat er geen god, mensen moesten zelf op zoek naar de zin van het leven.
7.2.4 De doorwerking van de verlichting in de negentiende eeuw
Er vindt een verdere industrialisatie en emancipatie plaats. Het liberalisme en nationalisme eisen
steeds meer een plaats op. Het humanisme ontwikkelt zich verder.
7.2.5 Joodse invloeden op de verlichting
, Benedictus de Spinoza (1632-1677) vindt dat de mens geen eigen wil heeft, men zit gevangen in de
natuurwetten. Mensen zijn vanwege hun beperktheid onredelijk en dom, ze laten zich meeslepen
door hun emoties of waanbeelden. De staat geeft de mens veiligheid en de nodige vrijheid, religie
mag geen rol spelen in de staat (democratie).
Theodor Herzl (1860-1904) was degene die altijd pleitte voor een Joodse staat.
7.2.6 Verlichting binnen het protestantisme
Friedrich Schleiermacher (1768-1834) was degene die voor het eerst onderscheid maakte tussen
religie en wetenschap. Religie gaat over voelen en bewonderen, het raakt je hele bewustzijn. Kerken
staan de ontwikkeling van de innerlijke kracht in de weg.
Soren Kierkegaard (1813-1855) legde de basis voor het existentialisme, een stroming waarbij de
individuele vrijheid en verantwoordelijkheid vooropstelt.
7.2.7 Het ontstaan van het humanistisch denken, met de nadruk op de rede
Socrates wordt gezien als grondlegger van het humanisme, hij dacht kritisch na over alles. Erasmus is,
zeker binnen Nederland, de vertaler van Socrates naar het volk tijdens de late middeleeuwen.
7.2.8 Renaissance en zeventiende eeuw
De uitvinding van de boekdrukkunst zorgde voor een deling van kennis. De mens ontdekte steeds
meer van en over de wereld. Het leven nu staat centraal i.p.v. het leven na de dood, waar Erasmus
voor stond. De mens kwam steeds meer los van de kerk.
Hoofdstuk 8 – Het tijdsbeeld vanaf 1917
8.2 Kern
Martin Heidegger (1889-1976) vond dat men te onrustig was door het leven in het nu. Men moest de
focus op de toekomst houden, dit geeft inhoud aan het bestaan.
Ludwig Wittgenstein (1889-1951) vond dat iedereen zich bewust moet zijn van zijn taalgebruik. Hij
leerde de mensen om goed door te vragen naar wat er nu echt bedoelt werd.
Jean-Paul Sartre (1905-1980) is voorstander van het existentialisme. Hij vond het leven een
dynamisch proces waarin de mens laat zien wie hij is door steeds bewuste keuzes te maken, in die
keuzes ontstaat de identiteit.
Hannah Arendt (1906-1975) analyseerde de totalitaire samenleving. Ze vond dat het nastreven van
een natuurlijke samenleving (op basis van ras, religie, natie, etc.) gevaarlijk was. Ze pleitte voor
menselijke veelheid en pluraliteit.
Hang Georg Gadamer (1900-2002) zegt dat er geen duidelijke waarheid is, de waarheid is voor
iedereen anders.
Jürgen Habermas (1929) vindt het juist belangrijk om kritisch te blijven op ongelijkheid in denken en
handelen.
Door de onzekerheid van de Tweede Wereldoorlog, kroop iedereen graag terug in zijn eigen bekende
zuil. De verzuiling stond weer, maar na 15 jaar werd het weer ter discussie gesteld en is het langzaam
voorgoed afgebroken.