PERSONEN- EN FAMILIERECHT
LES 1
DE PERSOON
Persoonlijkheid begint bij de geboorte, vanaf dat moment is men een rechtssubject en wordt men drager van
rechten en plichten. Zodra iemand geboren wordt, komt hij in een familierechtelijke betrekking tot andere
personen te staan en is er sprake van bloed- en aanverwantschap.
NAAM EN WOONPLAATS
De naam
Een naam geeft een persoon identiteit. We onderscheiden de voornaam en de geslachtsnaam (achternaam).
Iemand zijn voornaam (of voornamen) is de naam die als zodanig in de geboorteakte staat vermeld (art. 1:4 lid
1). Wil iemand zijn voornaam wijzigen, dan kan hij daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank (lid 4). De
ambtenaar van de burgerlijke stand kan weigeren voornamen op te nemen die ongepast zijn of die
overeenstemmen met een bestaande geslachtsnaam, tenzij deze ook gebruikelijke voornamen zijn (lid 2).
Geslachtsnaam
Art. 1:5 lid 4 bepaalt dat als een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te
staan, de ouders gezamenlijk voor of bij de aangifte van de geboorte verklaren wiens geslachtsnaam het kind
zal hebben. Wordt er geen gezamenlijke keuze gemaakt, dan prevaleert de naam van de vader c.q. duomoeder
(art. 1:5 lid 5 aanhef en sub a jo lid 13). Komt het kind bij de geboorte enkel in familierechtelijke betrekking tot
de moeder te staan, dan krijgt het haar geslachtsnaam (art. 1:5 lid 1). Dit blijft zo, ook in geval van erkenning
door de andere ouder, tenzij beiden ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk hebben verklaard dat het
kind de geslachtsnaam van de ander heeft (lid 2).
De wetgever heeft de eenheid binnen het gezin belangrijk geacht en dus kan de keuze van de geslachtsnaam
alleen worden gedaan met betrekking tot het eerste kind van dezelfde ouders. Zijn of haar broers en zusters
zullen dezelfde achternaam hebben (art. 1:5 lid 8).
Voor het veranderen van de geslachtsnaam zal de betreffende persoon, of zijn wettelijke vertegenwoordiger,
een verzoek bij de Koning moeten indienen (art. 1:7 lid 1). Er volgt een procedure en bij Koninklijk besluit wordt
uiteindelijk de wijziging van de geslachtsnaam vastgesteld.
Art. 1:9 geeft aan echtgenoten/geregistreerd partners het recht de naam van de ander te voeren ofwel in
plaats van de eigen geslachtsnaam, ofwel voorafgaand of volgend aan de eigen geslachtsnaam. Geen
onderscheid wordt (meer) gemaakt tussen mannen en vrouwen (art. 1:9 lid 1 en 3). In beginsel blijft dit recht
bestaan ook na de ontbinding van het huwelijk/beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Het recht
vervalt wanneer de ex-echtgenoot/partner weer een (nieuw) huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat.
De woonplaats
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke aan woonstede ter
plaatse van zijn werkelijk verblijf, art. 1:10. Met woonstede wordt bedoeld de woning waar iemand bestendig
verblijft; het verblijf moet dus een duurzaam karakter hebben. Handelingsonbekwamen hebben een zogeheten
‘afgeleide woonplaats’. Als woonplaats van de minderjarige en van de onder curatele gestelde geldt de
woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent, respectievelijk van zijn curator (art. 1:12 lid 1).
HET HUWELIJK
Materiële vereisten
- Twee personen van verschillend of gelijk geslacht (art. 1:30)
- Geen polygamie (art. 1:33 en 1:42)
- Minimaal 18 jaar (art. 1:31)
- Geen bloedverwantschap in opgaande/neergaande lijn of broer/zus (neef/nicht mag niet, tenzij
verklaring) (art. 1:41/41a)
Wordt niet aan die vereisten voldaan, dan is sprake van een huwelijksbeletsel. Is de ambtenaar van de
burgerlijke stand op de hoogte van een huwelijksbeletsel, dan mag hij niet meewerken aan de voltrekking van
,het huwelijk of daaraan voorafgaande formaliteiten (art. 1:57). De wet biedt aan bepaalde personen de
mogelijkheid het huwelijk te stuiten op grond van het feit dat er een huwelijksbeletsel is. Stuiting is het zich in
rechte verzetten tegen een aanstaand huwelijk. Gedurende de stuiting mag het huwelijk niet worden
voltrokken (art. 1:56).
Personen die bevoegd zijn tot stuiting zijn de nauw betrokkenen: bloedverwanten in rechte lijn, broers, zusters,
voogden en curatoren van een der aanstaande echtgenoten (art. 1:51 lid 1) alsook – ter voorkoming van
polygamie – de reeds bestaande echtgenoot/geregistreerd partner van een der partijen (art. 1:52). Daarnaast is
het Openbaar Ministerie verplicht tot stuiting van een huwelijk, als het op de hoogte is van bepaalde
huwelijksbeletselen (art. 1:53 lid 1). Art. 1:50 kent nog een aparte grond voor stuiting: wanneer het oogmerk
van (een der) aanstaande echtgenoten louter is gericht op het verkrijgen van toelating tot Nederland, kan een
huwelijk ook worden gestuit.
Formele vereisten
Naast materiële vereisten zijn er ook formele, procedurele, vereisten, waaraan moet zijn voldaan, wil een
huwelijk tot stand kunnen komen.
Om te beginnen dient aan de ambtenaar van de burgerlijke stand het voornemen om te gaan huwen kenbaar
te worden gemaakt door het verstrekken van de gegevens opgesomd in art. 1:44. Het huwelijk mag pas vanaf
de veertiende dag na de bekendmaking aan de ambtenaar worden voltrokken (art. 1:62). Dit geeft de
ambtenaar ook de tijd om te onderzoeken of er beletselen zijn. Binnen een jaar na het kenbaar maken, moet
men ook daadwerkelijk zijn getrouwd (art. 1:46). De huwelijksvoltrekking geschiedt ten overstaan van de
ambtenaar van de burgerlijke stand en tegenwoordigheid van ten minste twee en ten hoogte vier getuigen op
het gemeentehuis van de door de aanstaande echtgenoten aangewezen gemeente (art. 1:63).
De huwelijksvoltrekking zelf bestaat eruit dat ten overstaan van de ambtenaar en in aanwezigheid van de
getuigen de aanstaande echtgenoten verklaren dat zij elkaar aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle
plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijke staat worden verbonden, beter bekend als het ‘ja-
woord’ (art. 1:67 lid 1). Vervolgens verklaart de ambtenaar dat partijen door de echt aan elkaar zijn verbonden
en maakt hij daarvan in het daartoe bestemde register een akte op (art. 1:67 lid 2). Het is echter het ja-woord
dat het huwelijk tot stand doet komen, niet de akte.
Is aan alle formele vereisten voldaan, dan is het huwelijk tot stand gekomen, ook al waren er
huwelijksbeletselen aanwezig. In dat laatste geval kan het huwelijk wel op verzoek van de nauw betrokkenen
en het Openbaar Ministerie door de rechter nietig worden verklaard (art. 1:69; art 1:76). Deze vernietiging
heeft terugwerkende kracht, behalve ten aanzien van bepaalde groepen personen – zoals bijvoorbeeld de
kinderen – voor wie het gevolg van de nietigverklaring wordt gelijkgesteld met het gevolg van een
echtscheiding (art. 1:77 lid 1 en 2).
HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP
Het geregistreerd partnerschap kan op vrijwel alle punten worden gelijkgesteld met het huwelijk. Er is slechts
een klein aantal verschillen, waarvan de belangrijkste zijn:
- Het geregistreerd partnerschap komt tot stand zonder de formele verklaring uit art. 1:67. Het is dus
het door de ambtenaar opmaken van de akte van registratie, met daarop de handtekeningen van
beide partners, dat het geregistreerd partnerschap doet ontstaan.
- Art. 1:68 ziet niet op een geregistreerd partnerschap
- Het geregistreerd partnerschap kent een vorm van beëindiging zonder tussenkomst van de rechter.
Dit is mogelijk indien het geschiedt met – bij een advocaat of notaris schriftelijk vastgelegd –
wederzijds goedvinden van beide partners, én er geen kinderen in het spel zijn over wie de partners al
dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen (art. 1:80c lid 1 sub c en lid 3). In dat laatste geval dient het
geregistreerd partnerschap te worden beëindigd door middel van ontbinding op verzoek van beide
partners of een van hen (art. 1:80c lid 1 sub d), waarop de regels van echtscheiding bij het huwelijk
vrijwel onverkort van toepassing zijn verklaard (art. 1:80e).
- Scheiding van tafel en bed is niet mogelijk bij het geregistreerd partnerschap
, LES 2
HUWELIJKSVERMOGENSRECHT
Wanneer aanstaande echtgenoten niets doen voordat zij elkaar het ja-woord geven, bestaat vanaf dat moment
een gemeenschap van goederen tussen hen (art. 1:94 lid 1). De gemeenschap ontstaat in dat geval van
rechtswege en we spreken dan ook van een wettelijke gemeenschap van goederen. Deze wettelijke
gemeenschap is een beperkte gemeenschap van goederen omdat zij lang niet alle goederen en schulden van de
echtgenoten omvat. Tot de wettelijke (beperkte) gemeenschap van goederen behoren alle goederen die reeds
voor het huwelijk aan de echtelieden gezamenlijk toebehoorden en alle overige goederen van de echtgenoten
die door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot de
ontbinding van het huwelijk zijn verkregen (art. 1:94 lid 2). Goederen die voor het huwelijk privé waren, blijven
privé.
De wettelijke gemeenschap omvat wat haar lasten betreft alle voor het ontstaan van de gemeenschap
bestaande gezamenlijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds voor de aanvang van de
gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap
ontstane schulden van ieder van de echtgenoten met uitzondering van bepaalde door de wet uitgezonderde
schulden (art. 1:94 lid 7). Voorhuwelijkse schulden blijven dus ook privé en komen niet ten laste van de
gemeenschap.
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Vangnetartikel (art. 1:81)
Art. 1:81 bepaalt ten eerste dat echtgenoten jegens elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn.
Hiermee wordt gedoeld op niet-materiële verplichtingen. Ten tweede bepaalt dit artikel dat echtgenoten
verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen, hetgeen ziet op het elkaar materieel bijstaan. Ter uitwerking van
het in art. 1:81 bepaalde bevat de wet in de hierop volgende artikelen voor enkele belangrijke kwesties
bijzondere voorschriften.
Draag- en fourneerplicht (art. 1:84)
Art. 1:84 lid 1 bepaalt ten laste van welke echtgenoot de kosten van de huishouding komen, de zogenoemde
draagplicht. Kosten van huishouding zijn onder anderen: de kosten van de verzorging en opvoeding van de
kinderen, de kosten van de huishouding zoals de dagelijkse boodschappen en kosten van huisvesting.
Art. 1:84 lid 1: draagplicht kosten van de huishouding:
1. gemeenschappelijk inkomen;
2. privé-inkomen, naar rato;
3. gemeenschappelijk vermogen;
4. privévermogen, naar rato.
Art. 1:84 lid 2: fourneerplicht: verplichting elkaar financiële middelen ter beschikking te stellen voor bestrijding
kosten van de huishouding.
Ingevolge lid 3 kan bij schriftelijke overeenkomst van lid 1 en 2 worden afgeweken. Zo’n overeenkomst hoeft
niet in huwelijkse voorwaarden gemaakt te worden en is vormvrij.
Aansprakelijkheid voor huishoudelijke schulden (art. 1:85)
Art. 1:85 bepaalt dat de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk is voor de door deze ten
behoeve van de gewone gang der huishouding aangegane verbintenissen. We spreken van een hoofdelijke
aansprakelijkheid. Dat betekent ook dat de schuldeisers verhaal kan halen op de (privé)goederen van de
andere echtgenoot (art. 3:276). De hoofdelijke aansprakelijkheid is beperkt tot de schulden aangegaan ten
behoeve van de gewone gang van de huishouding. De ‘gewone gang van de huishouding’ is beperkter dan de
‘huishouding’ uit art. 1:84. Bepalend zijn de aard van de uitgave, de naar buiten blijkende levenswijze van het
gezin en het inkomen.
GEZINSBESCHERMENDE BEPALINGEN
Ongeacht het goederenregime waarin echtgenoten zijn gehuwd, regelt de wet in art. 1:88 lid 1 een viertal
categorieën rechtshandelingen die de ene echtgenoot niet zonder toestemming van de andere echtgenoot mag