Hoofdstuk 11: Basisboek psychologie ( Jakop Rigter)
1.1 Wat is een groep
Omstandereffect/bijstandereffect: Het verschijnsel dat hoe groter het aantal omstanders is dat getuige is van
een noodgeval, hoe kleiner de kans dat ze te hulp schieten, omdat ze ervan uitgaan dat andere dit zullen doen.
Sociale psychologie: De wetenschap waarbinnen de manieren waarop gedachten, gevoelens en gedragingen
van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid van andere mensen wordt
bestudeerd.
In-groep/Wij-groep: Groep waarmee een persoon zich identificeert als lid.
Uit-groep/Zij-groep: Groep waarmee een persoon zich niet identificeert als lid.
11.2 wat is een groep
Een groep: is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dit kan zijn omdat zij zich
met elkaar identificeren of omdat zij een gezamenlijk doel hebben.
Belang van een groep:
Vergroten van de overlevingskansen
Vergroten van de veiligheid, onderlinge steun en verbinding
Het verlangen naar verbondenheid, het verlangen om erbij te horen
De onderlinge verbondenheid draagt bij aan het ontstaan van een sociale identiteit: Het besef bij
iemand dat hij tot een bepaalde groep behoort. Omdat dit zichtbaar is voor anderen, wordt hij ook
zodanig behandeld. De groep waarmee iemand zich identificeert, geeft hem een gewenst zelfbeeld en
wordt door anderen als uniek onderscheiden.
Soorten groepen:
Gezinsvormen:
Kerngezin: bekendste vorm. Bestaat uit twee ouders met kinderen.
Eenoudergezin: één ouder met kinderen
, Nieuw samengesteld gezin: ontstaat als ouders uit elkaar gaan en nieuwe relaties aangaan. Kinderen
kunnen zo te maken krijgen met twee ouders, twee stiefouders, meerdere stief broertjes en stief zusjes
en wel acht stief grootouders.
Polygamie: Als iemand (meestal een man) met meerdere partners tegelijk getrouwd is. In veel landen is
dit verboden, maar in islamitische landen zoals Marokko en Pakistan mag dit nog.
Polyandrie: een samenlevingsvorm waarbij één vrouw meerdere mannen heeft.
Socialisatie: Het proces waarbij iemand bewust en onbewust de normen, waarden en andere cultuurkenmerken
van zijn groep krijgt aangeleerd. Het is een levenslang proces en een voorwaarde om een geaccepteerd lid van
een groep, cultuur of land te worden.
11.3 Welke processen kunnen binnen een groep spelen.
Groepsprocessen in en tussen groepen
Fase 1: Richten op de organisatie van de groep. Men gaat kennismaken, namen vragen en leren, en
een indruk vormen van de leden.
Fase 2: Piketpaaltjes worden geslagen. Eventuele conflicten worden uitgevochten. Wordt ook wel
stormfase genoemd.
Fase 3: Er worden taken verdeeld, rollen ontstaan en eventuele leiders worden zichtbaar
Fase 4: Oogsten. Taken worden naar behoren afgerond, doelen worden behaald. De fases kunnen altijd
opnieuw doorlopen worden. Wordt ook wel prestatiefase genoemd.
Normen
Groepsnormen: Sociale regels over hoe de leden binnen een groep met elkaar omgaan. Dit kunnen expliciete
normen zijn of impliciete normen.
Expliciete normen: Zijn vaak letterlijk geschreven regels. Ze zijn afgesproken en op schrift gesteld. Een
voorbeeld is de wet.
Impliciete normen: Zijn de ongeschreven, niet afgesproken normen in een groep. Maar ze zijn er wel. Dat merk
je pas als je ervan afwijkt. Je kunt dit ook gewoontes noemen.
Normen verschillen per groep en beïnvloeden het functioneren van zowel de groep als individuele leden.
Groepsnormen kunnen enthousiasmeren, maar leden kunnen er ook door gedisciplineerd worden. Dan is
conformisme een belangrijk verschijnsel.
Conformisme: De sociale invloed waarbij individuen hun houding of gedrag veranderen door ‘aan te haken’ bij
bestaande sociale normen. Individuen passen zich dus aan, aan de bestaande sociale normen.
Sociale rollen in een groep
De sociale rol: de verwachtingen en voorschriften over het gedrag, het handelen en de houding die horen bij een
bepaalde sociale positie, zoals die van een leerkracht of een vader. Sociale rollen kunnen gaan over de uitvoering
van een taak. Iemand kan helemaal opgaan in zijn rol. Het is lastig om dit dan lost te laten. Bijvoorbeeld een
politieagent die in zijn vakantie nog elke dag kijkt of de auto’s netjes in het vak geparkeerd staan. Een belangrijke
rol binnen een groep is die van een leider. Er zijn verschillende soorten leiders.
Formele leider: Een officiële leider van een organisatie. Hij is aangesteld door een bestuur, een directie of iets
dergelijks. Het is de bedoeling dat hij de leiding geeft en daar wordt hij meestal ook voor betaald.
Informele leider: Een lid van een groep of organisatie die niet is aangesteld om andere leden te beïnvloeden of
te leiden, maar die daartoe toch in staat is vanwege speciale vaardigheden of talenten.
Cohesie
Groepscohesie/ groepssamenhang: Is het geheel van krachten dat ervoor zorgt dat teamleden bij de groep
willen blijven. Hoe groter de cohesie, hoe sterker de groepsnormen worden. Elke groep en maatschappij heeft
een bepaalde mate van sociale lijm nodig. De leden moeten een betrokkenheid bij elkaar ervaren.
Gehechtheid: is een begrip dat gebruikt wordt voor de emotionele band tussen twee mensen (een dyade).
,Ook gezinnen kunnen aan de hand van de mate van cohesie getypeerd worden. Dit zijn de twee uiterste
vormen:
Kluwengezin: De leden zijn overmatig bij elkaar betrokken. Zitten op elkaars lip en er is sprake van
knellende banden. Er is sprake van dwingende cohesie en disciplinering. Er is weinig autonomie.
Loszandgezin: Extreme autonomie voor de individuele leden. Gezinsleden praten weinig met elkaar. Er
is geen saamhorigheid, loyaliteit en betrokkenheid.
Een hoge groepscohesie met hoge prestatienormen leidt tot hoge productiviteit. Maar een hoge groepscohesie
met lage prestatienormen betekend een lage productiviteit etc. Zie tabel.
Principes in de samenwerking die
gelden bij aanwezigheid van
anderen
Sociale facilitatie: Is de neiging van mensen om eenvoudige taken beter te volbrengen als er andere mensen in
de buurt zijn en de prestatie kunnen beoordelen. Een wielrenner fietst sneller in groepsverband dan alleen.
Social loafing: Tegenovergestelde van sociale facilitatie. Het is de afname van individuele inspanningen bij
eenvoudige taken wanneer mensen in groepen werken, vergeleken met alleen werken. Iemand kan makkelijk
‘meeliften en onderduiken’ in de groep. Als jouw prestatie niet beoordeeld kan worden heb je de neiging om
minder te presteren bij makkelijke taken.
Sociale interferentie: Is de neiging van mensen om moeilijke taken die je (nog) niet goed beheerst slechter te
volbrengen als er andere mensen in de buurt zijn en de prestatie beoordelen. Een voorbeeld hiervan is
plankenkoorts. Mensen hebben angst om moeilijke dingen voor grote groepen te doen en presteren daarom
slechter.
In onderstaand figuur is een overzicht van deze begrippen te zien.
Stappen om sociale
loafing verminderen:
1. Maak in projectonderwijs de groep niet groter dan strikt noodzakelijk. Hoe kleiner de omvang van de
groep, hoe duidelijker en zichtbaarder de individuele bijdrage van de groepsleden.
2. Maak projecten niet te langdurig, want ook dan is de individuele bijdrage van groepsleden makkelijk na
te gaan.
3. Laat de groepsleden elkaar meerdere keren tijdens de samenwerking 360 graden feedback geven: Dit
is een proces waarbij systematisch feedback verzameld, verwerkt en besproken wordt vanuit meerdere
perspectieven
Belemmerende sociaal psychologische effecten bij samenwerking
, Een groep levert vaak minder ideeën op en ook vaak van mindere kwaliteit dan als alle leden individueel
gaan brainstormen. Hier zijn sociaal psychologische 2 verklaringen voor:
Leden hebben het gevoel dat ze beoordeeld kunnen worden op hun ideeën. Afwijken van een
heersende opvatting en dit ook uiten, kan angst veroorzaken omdat de persoon met die ideeën kan
denken dat hij daarop aangekeken en negatief beoordeeld kan worden.
Social loafing: individuen schuiven hun stoel naar achteren en laten anderen het werk doen.
Een groep is bij een besluitvorming vaak op zoek naar unanimiteit (iedereen moet het met elkaar eens
zijn). Afwijkende meningen, zekers als een groepscohesie groot is, kunnen genegeerd of onderdrukt
worden. Volgens de groep moet iedereen hetzelfde denken dit wordt groepsdenken genoemd.
Groepsdenken/groupthink: is een verschijnsel waarbij een groep wordt beïnvloed door de groepsprocessen
waardoor de kwaliteit van groepsbesluiten vermindert. Het ontstaat als de groepsleden vooral letten op het
bereiken van overeenstemming bij het maken van beslissingen in plaats van de feiten kritisch overwegen. De
groep wil dat iedereen hetzelfde denkt, hierdoor wordt de besluitvorming negatief beïnvloed.
11.3.7 Kunnen wij onze eigen identiteit helemaal verliezen en volledig opgaan in een sociale rol?
De-individualisatie: Het opgaan in de menigte. Het is een proces waarbij we onze individuele identiteit verliezen
door de anonimiteit waarin we ons bevinden.
Ku Klux Klan: Aantal verschillende geheime blanke organisaties in de VS die vooral door hun racistisch geweld
bekend zijn geworden.
Het Stanford Prisonexperiment: Beroemd sociaalpsychologisch experiment over de bewakers en de
gevangenen. Werd in uitgevoerd 1971 uitgevoerd en was opgezet door Philip Zimbardo. Het experiment werd
door hem gebruikt als bewijs van situationisme (de externe situatie bepaalt gedrag).
Situationisme: Kenmerken van een situatie zijn bepalend zijn voor gedrag, en dat hetzelfde gedrag veranderd
kan worden als een situatie verandert.
Zomerkamp experiment (Muzafer Sherif): In dit experiment werd er gezorgd dat twee groepen met kinderen in
zeer overdreven mate tegenover elkaar kwamen te staan (discriminatie, stereotypering en zondebokken). Deze
groepen hadden veel conflicten door de verschillende fases die de onderzoeker had ingezet.
Groepsprocessen tussen groepen:
Ingroup: Een groep waarmee een persoon zich identificeert als lid. Deze persoon ontleent ook (een groot deel
van) zijn sociale identiteit aan die groep.
Outgroup: Het tegengestelde van een ingroup. Dit is de groep waarmee iemand zich niet identificeert. Mensen
zijn geneigd om de leden van de groep waartoe zij behoren, te bevoorrechten en hen ook leuker en aardiger te
vinden dan ‘onbekenden’.
Ingroup Bias: De neiging om de eigen groep voor te trekken en als beter te beoordelen. Dat is niet één
specifieke groep, maar het kan zowel je sportclub zijn als een grote maatschappelijke groep zoals een religieuze
groep.
De outgroup bias De neiging om leden van de uit-groep als minder waard te zien dan de leden van de eigen
(in)-groep.
Homogeniteitsvertekening: is dat we minder de verschillen tussen de leden van een outgroup zien, en meer
verschillen zien tussen de leden van onze ingroup.
Bij de outgroup zijn we geneigd om vooral op de overeenkomsten te focussen (alles over een kam
scheren).
Bij leden van onze ingroup zien we veel meer de verschillende individuen met hun uiteenlopende
persoonlijkheden.
Vooroordelen: zijn snelle en gevoelsmatige oordelen dat niet op feiten is gebaseerd. Het kan zowel positief of
negatief uitvallen. Vermoedelijk is het diepgeworteld in onze evolutionaire geschiedenis.
Stereotype: Een bepaald denkbeeld van een groep zeer sterk benadrukken en dit kenmerk toeschrijven aan alle
leden van die groep bijvoorbeeld alle blondjes zijn dom. Het is vaak een negatief denkbeeld dat gebruikt kan
worden als rechtvaardiging van bepaalde discriminerende acties. Er bestaan ook positieve stereotypen.